En dat affiche met mij en mijn zonen werd overal gestolen, ze sloegen er de ruit van een etalage voor in om het mee te kunnen nemen.
Uit Willem Adams – Louis Paul Boon in Eindhoven (2007)
Willem Adams:
<De tweede tocht (fragmenten)
Met Wim van Gennep, mijn zwager, ging ik Boon op 8 december ophalen, het was spiegelglad, alles stond stil op de weg naar Antwerpen, dat was nog de oude weg, een snelweg was er nog niet, er zijn er die het de Lange Weg noemen. We konden er niet door en toen hebben we een parallelweg genomen door de bossen. Maar op een bepaald moment waren er, door de zwaarte van de sneeuw op de takken, bomen over de weg gevallen en moesten we dat hele eind weer terug. Tot een kwartier voor Antwerpen was het vreselijk slecht, daarna werd het beter, dus in Erembodegem wist Boon van niks. Daar was het goed weer. We hebben voor Boon verzwegen dat het zo slecht was, anders was hij nooit ingestapt. Maar toen we weer bij Antwerpen kwamen zag hij het wel, dat was niks dan slibberen en schuiven. En we konden ook niet over de weg van Antwerpen naar Eindhoven terug, die zat helemaal dicht, we moesten over Breda en Tilburg met een grote bocht naar Eindhoven.
We kwamen dus al een paar uur te laat in Erembodegem aan, en dat was nog een prestatie, we hadden het eigenlijk al opgegeven. En dan nog eens de terugweg. Ik denk dat het wel een uur of elf, half twaalf was voor we weer in Eindhoven waren. Ik meen dat het om negen uur had moeten beginnen. Ik hoorde van mijn vrouw dat zij en de vrienden hadden staan zweten, komen ze nog of komen ze niet, en dat het viooltrio dat ik had ingehuurd niet wilde spelen voordat wij er waren. Op de radio werd omgeroepen dat vanwege de gladheid niemand meer de baan op mocht en ze wisten dat wij op die baan zaten en ze hoorden niks en zagen niks. Een van de vrienden heeft toen nog een oude pick-up van huis gehaald en platen gedraaid.
En jijzelf hebt, om de mensen bezig te houden, toen nog voorgelezen, heb ik gehoord, uit de interviews die je over mij had gehouden met de hotemetoten uit de zogenaamde Eindhovense kunstwereld, die niet wisten dat we dat samen opgezet hadden en die mekaar vuil maakten, en dat waren nou juist de lui die daar die avond alleen maar stonden te wachten hoe ik op mijn bek zou gaan. Louis Paul Boon, hadden ze tegen me gezegd, het zal wel!>
Meurs A.M. over Louis Paul Boon in Eindhoven
In 1987 schreef Ton Meurs, een voorganger van Meurs A.M., ook al een verhaal over die beruchte 8 december van het jaar 1967. De inleiding van 1967, die vooraf ging aan de opening door Boon en die handelde over het Eindhovens Dagblad en het kunstleven in Eindhoven, was hier blijkbaar vervangen door de artistieke en politieke actualiteit van het jaar 1987. Toch valt het op hoe de schijnbaar groteske uitlatingen over kunst en subsidie gelijkenis vertonen met uitspraken in een interview van de toenmalige wethouder van Cultuur in Eindhoven, de heer Van der Harten in 1967. Ook uitlatingen in die tijd van de directeur van de Sociale Dienst, de heer Adriaans, zijn in de satire duidelijk te herkennen. De Apartheid bestaat in 1987 in Zuid-Afrika nog volop, 1987 is bovendien het Multatuli-jaar. Dat gaat klaarblijkelijk aan de redenaar niet ongemerkt voorbij en behalve Boon kijkt ook Céline hier en daar mee.
LOUIS PAUL BOON IN ZUID-AFRIKA
Ton Meurs
(fragmenten)
Het gebouw van de gehate krant is helemaal volgelopen, met hoogwaardigheidsbekleders uit het kunstleven van de gehate stad… en ik loop tegen de stroom in de trap af, en zit met mijn vriend Jan in het kafetaria aan de overkant en we kijken naar de schaduwen achter de beslagen ruiten daarboven… die, meer nog dan voor de schilderijen van mijn vriend Willem, zijn gekomen om de Opener van de avond te aanschouwen: Louis Paul Boon.
Het is 8 december 1967 en het had om 21.00 uur moeten beginnen.
Het wordt tien uur en nog steeds is het stampvol daar achter de ramen, maar de kunstenaar is er niet en de Opener is er niet… de kunstenaar is de Opener halen, 150 kilometer hier vandaan en het sneeuwt!… alleen de inleider is in de buurt… en dat ben ik.
We hebben het samen gepland, de kunstschilder en ik: hij zal exposeren in het gebouw van Het Groot Eindeloos Dagblad en tijdens de inleiding zal ik die krant afbreken, tot aan de grond… alleen de schilderijen van mijn vriend zullen op mysterieuze wijze in de lucht blijven hangen.
Hoe lang zal ik durven wachten? Heb ik niet de verantwoording?… ik!… nu de kunstenaar noch de beroemde schrijver er zijn… is het niet mijn schuld als het bezoekerspeil in het volgestroomde gebouw weer zakt? Wat moet ik zeggen wanneer die twee straks komen en alleen nog mij aantreffen?
Ik moet het publiek vasthouden!… ik hol naar de overkant, de trap op, en sta al op de katheder.
Zal ik jullie eens wat zeggen?” zeg ik. “Jullie staan hier nou, voor die schilderijen van Adams, maar weten jullie wel… dat de kelders van het stadhuis vol staan met die dingen?… dat we niet weten waar ermee te blijven? Weten jullie dat? Jullie lachen, jullie denken: dat is satire… De kelders staan vol… we geven er wel eens eentje weg – dat mag niet maar dat doen we toch – maar er komen er wel tien voor terug!.. En nou wil ik jullie vragen – jullie komen helemaal niet voor die schilderijen maar toch wil ik jullie… is het niet de vraag… of je zomaar dingen kunt blijven maken waar niemand naar vraagt… het ezelschilderij dus, het schilderij waar geen afzet voor is!
Op elk stukje vrije wand hangen we iets of laten we wat vervaardigen! We weten niet wat we moeten doen… al die schilderingen!.. we verzuipen erin, we komen erin om… Help! Red ons!..”
Ze beginnen te joelen, te protesteren. Een zeer jonge man (hé, moet jij nog niet in bed liggen?), een eihoofd, halve knikkers van ogen erop geplakt, komt naar voren: “Eerbied voor de kunst! Schande!”
Niets van aantrekken.
<Paard> (1967 of eerder) van #WillemAdams (#Meerveldhoven 1937 – #Eindhoven 2022), particulier bezit.
“We zijn die kunstenaars in hun atelier gaan opzoeken,” zeg ik. “Kwamen ze tenminste niet met die lappen van 3 bij 3 meter naar ons toe!… kochten we de kleinste – ook nog vaak 2 bij 2, hoe halen ze het in hun hoofd! – en als we weggingen vergaten we het kunstwerk zogenaamd…
Je kent dat wel, we brachten een fles mee, dronken wat… en probeerden met de nek tussen onze schouders te verdwijnen, bang dat we teruggeroepen werden… Komt zo’n onnozele hals de volgende dag zo’n lap naar het stadhuis brengen… te voet… of op de bakfiets… en met een wind!… en een gezicht van “als ik toch niet overal aan zou denken!”
Weer dat lastige jochie, hij staat nu met z’n vuisten tegen de katheder te trommelen. Nou, dan maar de volle laag!
“Moet je luisteren, snot, ik zeg dit ook voor jou, voor jouw generatie… Ik ben er niet zo een die de volgende generatie met onze problemen wil opzadelen… o.k., ik neem je niks kwalijk, je bent jong en idealistisch… jij vindt dat we eerbied voor de kunst moeten hebben, dat we de kunst moeten steunen – wat iets anders is dan de individuele kunstenaar! Wij dachten dat vroeger ook… een financieel probleem, dachten we… op te lossen door de kunst te privatiseren… met sponsors en reclame te gaan werken… Waarom niet een klein merknaampje in de hoek van zo’n grote lap?…
Jij denkt natuurlijk: als ik minister was sloot ik wat musea, brak de financiële ondersteuning van de kunstenaars af, en ik was er…
Maar, beste jongen, dat is het probleem niet… Je doet op die manier niets aan de productie! We zijn veel te lang te tolerant geweest! Als we nu niets doen moeten we straks kunstwerken gaan opslaan in onderaardse zoutlagen!… en kunnen we hierboven er alleen een microfiche van bewaren… Dat bedoel ik als ik zeg: de volgende generatie niet onze problemen opschepen!… Mag ik nu verder?”
De jongen lijkt een beetje afgebluft. Vooruit, daar ga ik weer.
(…)
“De zwarte wordt mishandeld in naam van de Makro (de SHV), in naam van Philips, in naam van de Shell!… De zwarte in Zuid-Afrika… och laten we ons beperken tot de kinderen, anders wordt het zo veel, zo algemeen… Welnu: 10.000den zwarte kinderen zijn gevangen gezet, mishandeld, gemarteld, verkracht en vermoord… en wij laten dat toe want wij doen ZAKEN met Zuid-Afrika!…”
Ze hebben me van het podium gesleurd, maar plotseling laten ze me los. Ik zie dat ik voor een vriendelijk glimlachende Louis Paul Boon sta. Hij trekt me aan mijn mouw een beetje omlaag, brengt zijn mond naar mijn oor.
“Ik was er al een poosje,”zegt hij, “maar ik dacht: laat maar even gaan, want Multatuli zelf zou nooit naar Eindwereld zijn gekomen.”
Dan stapt hij onder luid applaus het podium op.
(Inleiding, door Louis Paul Boon uitgesproken bij de opening van de schilderijententoonstelling van Willem Adams in Eindhoven op 8 december 1967 en daarna aan de schilder overhandigd, als Boontje gepubliceerd in Vooruit, dagblad in Gent van 7 december 1967)
Inleiden
Donderdag 7/12 – Nu heb ik het toch wel wéér aan mijn been! En dit terwijl IK gezworen had dat ze me nooit meer gingen vangen. Ik bedoel, met het inleiden van een ekspositie.
Want dat is nu mode geworden. Vroeger eksposeerde een schilder zijn werken en dat was voldoende. Nu moet er nog iemand bijkomen die een openingswoord spreekt, zoals de burgemeester die de eerste steen legt voor een nieuw stedelijk ziekenhuis.
Ik heb dat eens op een kartoon gezien, die burgemeester, die met het truweel een klop op de eigen vingeren geeft. En met dan als onderschrift: “De burgemeester sprak enkele gepaste woorden”.
En wat erger is, dat die ekspositie te Eindhoven in Holland is! Zodat ik bijna zes uur in een auto moet zitten – heen en retour – om van mijn dorpje aan de grens van Brabant in België, naar Brabant in Holland te gaan inleiden. Iets wat, als we dan nog geluk hebben, maar tien minuten zal duren.
Moest een mens daar geld mee verdienen, ik zou mijn werk op de krant aan anderen overlaten, en op mijn deur een bordje spijkeren “Ekspositie-inleider”, en door dit nieuwe beroep misschien schatrijk worden. Maar nu… vanzelfsprekend had ik die mij totaal onbekende schilder uit Eindhoven een briefje teruggestuurd met “Wat denkt ge wel… dat ik crazy ben?” En prompt schreef hij, nu voor de tweede maal: “Och, het heeft geen belang, maar ik kom toch even langslopen, als ik mag.”
Misschien was het vanuit Brabant in Holland naar Brabant in België niet zo ver als omgekeerd want een paar uur later stond hij reeds aan het tuinhek. Ik zag een man zoals ik me onze voorvaderen, de Nerviërs, de Eburonen en de Batavieren in mijn kinderjaren heb voorgesteld…
Groot en machtig, en vol haren. Addams, heette hij, Een naam die hij niet gestolen had.
Schilderijen had hij niet bij, maar wel een kijkkastje, waarin afbeeldingen ervan konden aangebracht. Ik heb een uur lang naar forsig rood en blauw en geel en groen gekeken.
Bij elk nieuw prentje moest ook mijn vrouw kijken, en die zei steeds maar: “Mooi! Mooi! Mooi!” En ik moet er meteen aan toevoegen, dat zij echt gevoel heeft voor schilderijen. Zij loopt zo een ekspositiezaal door en zegt: “dat is mooi, dat is minder, dat is niets waard.”
Dat laatste zegt ze vooral, als ik eens wat geschilderd heb.
Het is dan ook haar schuld, door dat “mooi, mooi, mooi”, dat ik vrijdagavond naar Eindhoven moet. Want ik kon niet meer weigeren. Goed dan maar, heb ik geantwoord. En Addams gaf me een klap waar ik nog steeds wat scheef bij loop, beloofde me te halen en terug te brengen.
En beloofde bovendien mijn vrouw een schilderij, de grootste die erbij was. Op voorwaarde dan dat ze in de auto kon. Ze hoopt nu dat hij me komt halen met een verhuiswagen, en niet met een Volkswagentje.
Ik weet niet meer wat hij gezegd heeft daar op die katheder waar ik zo lang gestaan had… Zijn woorden aan mij gericht bleven in mijn hoofd zoemen. Ik weet nog wel dat hij daarna in het kafé danste met Sophie, die op haar zeer hoge hakken ver boven hem uitstak. Ikzelf werd afgeleid door een journalist van het Groot Eindeloos Dagblad, die een interview met me wilde en zei dat ik een van de beste lezers van hun blad was…
Louis Paul Boon schreef twee verhaaltjes over deze avond maar keerde nooit in Eindwereld terug.
_____
Louis Paul Boon in Zuid-Afrika werd gepubliceerd in Adem, sept. 1988, in diverse versies in HetWerk51, hier voor het eerst samen met Willem Adams – Louis Paul Boon in Eindhoven op 8 december 2007, 40 jaar na 8 december 1967, en op dezelfde manier in het boek van Meurs A.M. OVER LOUIS PAUL BOON ‘Die twee gebroers en hun zuster, dat was heilig’ Josken Boon-Vermoesen over de familie Boon in 2012.
Zie ook het volledige verhaal van Willem Adams: Willem Adams – Louis Paul Boon in Eindhoven en de kennismaking met Willem Adams 1937 – 2022 , alles op papier in de Adams(Boon)-special, Bij het overlijden van Willem Adams,HetWerk71, literair kladschrift van Meurs A.M., verschenen 6 januari 2022, genummerd en gesigneerd, verkrijgbaar in mijn Boekwinkeltje Wonderland: met Persoonlijk eerbetoon, onze kennismaking zoals beschreven in Aan de Lange Weg, het verhaal Willem- Adams over Louis Paul Boon in Eindhoven, met de 3 autotochten heen en weer tussen Eindhoven en Erembodegem in België, de opening op 8 januari 1967 van zijn tentoonstelling door Boon, de expositie, de problemen met de kunstenaarsregeling de Contraprestatie, de Sociale Dienst, met de publicaties in het Eindhovens Dagblad. Ook de Boontjes door #LouisPaulBoon over deze belevenis in het dagblad Vooruit, en Willem Adams als model voor personages in mijn schrijven, 16 pag, waarvan 4 met afbeeldingen in kleur: €4 plus €1,92 verzendkosten. Klik op de link bovenaan voor het bestelformulier (veiligste manier) of maak €5,92 over naar NL97 TRIO 0379 4947 87 van Meurs A.M. ovv Uw adres (eenvoudigste manier). Hartelijk dank. Een abonnement wordt zeer gewaardeerd.
Dit is het verhaal van Willem Adams over 3 dramatische, soms
hilarische tochten per auto heen en terug tussen Eindhoven en Erembodegem, waarvan
1 keer met Boon. Op de avond van 8 december 1967 wordt Boon, geconfronteerd met
ijs, sneeuw en afgesloten wegen, vanuit Erembodegem in België naar Eindhoven
gebracht, zo’n 150 kilometer, en
dezelfde nacht weer terug. De snelweg tussen Eindhoven en Antwerpen bestaat nog
niet. Het is ook het verhaal van Adams’ expositie, de tegenwerking, de scepsis,
het ongeloof dat het hem zou lukken. Willem Adams was in 1967 30 jaar, Boon was
55. De gebeurtenissen lieten ook Boon niet
onberoerd, hij schreef er kort achter elkaar 2 Boontjes en
2 fragmenten over. Ze zijn alle in dit verhaal opgenomen.
Willem Adams – Louis Paul Boon in Eindhoven (verteld in 2007)
Boon opent op 8 dec. 1967 de tentoonstelling van Willem Adams in de Krabbedans in Eindhoven, gebouw Eindhovens Dagblad (uit ED).
Het
begin
Ik zag voor het eerst een boek van Boon
in een etalage. Het was de Kapellekensbaan en het was een dikke pil, van de
Arbeiderspers. Het stond in een etalage van een boekhandel die net begonnen
was, op de hoek van de Nieuwstraat en de Vestdijk, hier in Eindhoven. Die
boekhandel is er niet meer, er zit nu een goktent. Ik was een jaar of zeventien
en op weg naar de schilderles van Jan Gregoor. Het boek was net uit maar Jan
kende het al, hij zei: “Wat een boek!” Dat moet in 1953/1954 geweest zijn.
Het enige dat nog een beetje aardig was en dat je destijds in Meerveldhoven, waar ik toen nog woonde, kon krijgen, was Karl May. Die leende ik bij Van de Mierden, een ex-onderwijzer die in zijn huiskamer een uitleenbibliotheek had. En toen ik heel klein was, kreeg ik van een buurmeisje, Maria van Bree, Dick Trom, maar dat moest ik verdomme nog teruggeven ook. Een jaar of zeven, acht was ik toen.
Midden in de jaren
zestig had ik hier Bokboek liggen, daarin ging Weverbergh in een artikel uit
1963 hevig te keer dat Hubert Lampo de driejaarlijkse Belgische staatsprijs had
gekregen, volgens hem was Boon de echte kandidaat.
Toen ik in 1967 ging
exposeren, dacht ik: wie kan dat openen? W.F. Hermans heb ik ook nog even
overwogen. Maar ik dacht toch: Boon, dat is iets, van al die anderen hoor je over
dertig jaar niks meer. Ik belde hem op of ik langs kon komen. Hij aarzelde, maar ik zei: ik kom wel even langs.
Misschien was het vanuit Brabant in Holland naar Brabant in België niet zo ver als omgekeerd, want een paar uur later stond hij reeds aan het tuinhek. Ik zag een man zoals ik me onze voorvaderen, de Nerviërs, de Eburonen en de Batavieren in mijn kinderjaren heb voorgesteld…Groot en machtig, en vol haren. Adams, heette hij. Een naam die hij niet gestolen had.
(Boontje in Vooruit op 7 december 1967)
De eerste tocht
Theo Kuypers
was een keer hier en die moest bij een tentoonstelling in Eijsden zijn, bij
Maastricht. Hij had een deux cheveauxtje, een lelijke eend, geen luxe, zo een
met een bak erachter, een besteleend. En ik dacht, ik rij mee, we hadden zelf
geen auto, dan zijn we al op de helft. We hebben toen geslapen bij Hans
Memelink, de bronsgieter van Sint Geertrui. We moesten op de grond slapen in
het hondenhaar, tussen de honden in, en daarom schrijft Boon: hij zat vol haar.
We waren bij dat bungalowtje van Boon in
Erembodegem met een houten hek ervoor. Ze schrokken wel van ons, hadden nog
nooit twee zulke rauwe figuren gezien, we zagen er ook uit, hadden heel de
nacht niet geslapen, zaten onder de rotzooi en het hondenhaar. We zijn daar een
uur of anderhalf, twee geweest. Ik had een kijkdoosje bij me met dia’s en
Jeanneke zat erbij en was echt verrukt en zei: “Louis, dat moet je doen!”
Huize Isengrimus van Boon
Het was toen
al zwaar in de herfst. Op de terugweg hebben we nog ellende gehad. Kuipers wist
een bijzondere weg binnendoor, dat was een bolle weg, geen holle maar een bolle
weg, en daarop kwam hij met zijn as vast te zitten.
Stichting de Krabbedans
Van de
Krabbedans, de stichting die de tentoonstellingsruimte runde in het gebouw van
het Eindhovens Dagblad, heb ik geen enkele medewerking gehad. Ik heb zelf nog
de vloer staan dweilen. Smit, die in het bestuur zat van de Krabbedans, dat was
zo iemand die me recht in mijn gezicht zei: “Louis Paul Boon, dat zal wel
zijn!”
Een van die lui was bij Philips op staande
voet ontslagen, waarom wist niemand, zelf zei hij het natuurlijk ook niet, die
was toen penningmeester van de Krabbedans, hoe heette die man? Ik heb daar een
schilderijtje verkocht – ha, dat was Vredegoor, mooie naam – en dat geld heeft
hij ingepikt, ik heb het nooit gezien. Het schilderij was gekocht door Jaap
Thieman, al in het begin van de tentoonstelling, hij wou het eigenlijk meteen
meenemen. Dat wás iemand, een heel dure antiquair, dat was de direkteur van
Pander, die had een verzameling van een van de mooiste Appels, van Jaap Wagenaar
en ook van Jan Gregoor. Hij woonde daar in die hoge flats bij de Boschdijk. Hij
heeft dat schilderij betaald aan die Vredegoor maar het geld heb ik nooit
gezien.
Mijn vrouw zat daar toen die Jaap Thieman
binnenkwam, want ze hadden bij de Krabbedans ook niemand die kon oppassen, mijn
vrouw heeft daar dagenlang gezeten.
Ze zat er ook
toen er 10 man van de Provincie binnen kwam stormen, en met zijn tienen kochten
ze het kleinste schilderijtje dat er bij was, voor 300 gulden, dat was de
aankoop van de Provincie. De direkteur van Pijnenborgkoek, die oude, kwam ook
kijken en zei tegen mijn vrouw: “U bent zijn vrouw, dat zie ik, maar die jurk
past niet bij die schilderijen.” Hij wel met zijn zilveren wandelstok.
Ik moest op het affiche vermelden dat het 25
cent entree was. En dat affiche met mij en mijn zonen werd overal gestolen, ze
sloegen er de ruit van een etalage voor in om het mee te kunnen nemen.
Kijk, hier heb ik het: Dagelijks, ook zondags
van 12 tot 17.00 uur en ook dinsdag- en donderdagavond. Een maand lang moest
daar altijd iemand zijn, mijn vrouw heeft daar verreweg de meeste tijd gezeten,
maar ik en jijzelf toch ook.
Toen ik daar zat vroeg er iemand: “En hoe was
je indruk van Boon?” Ik zeg: Ik zal het zo zeggen, Boon zat daar aan een tafel tegenover
ons en die tafel was wel twee meter breed maar was toch behoorlijk bezet. Op
die manier.
De tweede tocht
Met Wim van
Gennep, mijn zwager, ging ik Boon op 8 december ophalen, het was spiegelglad,
alles stond stil op de weg naar Antwerpen, dat was nog de oude weg, een snelweg
was er nog niet, er zijn er die het de Lange Weg noemen. We konden er niet door
en toen hebben we een parallelweg genomen door de bossen. Maar op een bepaald
moment waren er, door de zwaarte van de
sneeuw op de takken, bomen over de weg gevallen en moesten we dat hele eind
weer terug. Tot een kwartier voor Antwerpen was het vreselijk slecht, daarna
werd het beter, dus in Erembodegem wist Boon van niks. Daar was het goed weer.
We hebben voor Boon verzwegen dat het zo slecht was, anders was hij nooit
ingestapt. Maar toen we weer bij Antwerpen kwamen zag hij het wel, dat was niks
dan slibberen en schuiven. En we konden ook niet over de weg van Antwerpen naar
Eindhoven terug, die zat helemaal dicht, we moesten over Breda en Tilburg met
een grote bocht naar Eindhoven.
We kwamen dus al een paar uur te laat in Erembodegem aan, en dat was nog een prestatie, we hadden het eigenlijk al opgegeven. En dan nog eens de terugweg. Ik denk dat het wel een uur of elf, half twaalf was voor we weer in Eindhoven waren. Ik meen dat het om negen uur had moeten beginnen. Ik hoorde van mijn vrouw dat zij en de vrienden hadden staan zweten, komen ze nog of komen ze niet, en dat het viooltrio dat ik had ingehuurd niet wilde spelen voordat wij er waren. Op de radio werd omgeroepen dat vanwege de gladheid niemand meer de baan op mocht en ze wisten dat wij op die baan zaten en ze hoorden niks en zagen niks. Een van de vrienden heeft toen nog een oude pick-up van huis gehaald en platen gedraaid.
En jijzelf hebt, om de mensen bezig te houden,
toen nog voorgelezen, heb ik gehoord, uit de interviews die je over mij had
gehouden met de hotemetoten uit de zogenaamde Eindhovense kunstwereld, die niet
wisten dat we dat samen opgezet hadden en die mekaar vuil maakten, en dat waren
nou juist de lui die daar die avond alleen maar stonden te wachten hoe ik op
mijn bek zou gaan. Louis Paul Boon, hadden ze tegen me gezegd, het zal wel!
Inleiden
Donderdag 7/12
– Nu heb ik het toch wel wéér aan mijn been! En dit terwijl IK gezworen had dat
ze me nooit meer gingen vangen. Ik bedoel, met het inleiden van een ekspositie.
Want dat is nu
mode geworden. Vroeger eksposeerde een schilder zijn werken en dat was
voldoende. Nu moet er nog iemand bijkomen die een openingswoord spreekt, zoals
de burgemeester die de eerste steen legt voor een nieuw stedelijk ziekenhuis.
Ik heb dat eens
op een kartoon gezien, die burgemeester, die met het truweel een klop op de
eigen vingeren geeft. En met dan als onderschrift: “De burgemeester sprak
enkele gepaste woorden”.
En wat erger
is, dat die ekspositie te Eindhoven in Holland is! Zodat ik bijna zes uur in
een auto moet zitten – heen en retour – om van mijn dorpje aan de grens van
Brabant in België, naar Brabant in Holland te gaan inleiden. Iets wat, als we
dan nog geluk hebben, maar tien minuten zal duren.
Moest een mens
daar geld mee verdienen, ik zou mijn werk op de krant aan anderen overlaten, en
op mijn deur een bordje spijkeren “Ekspositie-inleider”, en door dit nieuwe
beroep misschien schatrijk worden. Maar nu… vanzelfsprekend had ik die mij
totaal onbekende schilder uit Eindhoven een briefje teruggestuurd met “Wat
denkt ge wel… dat ik crazy ben?” En prompt schreef hij, nu voor de tweede maal:
“Och, het heeft geen belang, maar ik kom toch even langslopen, als ik mag.”
Misschien was
het vanuit Brabant in Holland naar Brabant in België niet zo ver als omgekeerd
want een paar uur later stond hij reeds aan het tuinhek. Ik zag een man zoals
ik me onze voorvaderen, de Nerviërs, de Eburonen en de Batavieren in mijn
kinderjaren heb voorgesteld…
Groot en
machtig, en vol haren. Addams, heette hij, Een naam die hij niet gestolen had.
Schilderijen
had hij niet bij, maar wel een kijkkastje, waarin afbeeldingen ervan konden
aangebracht. Ik heb een uur lang naar forsig rood en blauw en geel en groen
gekeken.
Bij elk nieuw
prentje moest ook mijn vrouw kijken, en die zei steeds maar: “Mooi! Mooi!
Mooi!” En ik moet er meteen aan toevoegen, dat zij echt gevoel heeft voor
schilderijen. Zij loopt zo een ekspositiezaal door en zegt: “dat is mooi, dat
is minder, dat is niets waard.”
Dat laatste
zegt ze vooral, als ik eens wat geschilderd heb.
Het is dan ook
haar schuld, door dat “mooi, mooi, mooi”, dat ik vrijdagavond naar Eindhoven
moet. Want ik kon niet meer weigeren. Goed dan maar, heb ik geantwoord. En
Addams gaf me een klap waar ik nog steeds wat scheef bij loop, beloofde me te
halen en terug te brengen.
En beloofde
bovendien mijn vrouw een schilderij, de grootste die erbij was. Op voorwaarde
dan dat ze in de auto kon. Ze hoopt nu dat hij me komt halen met een
verhuiswagen, en niet met een Volkswagentje.
(Boontje uit Vooruit, dagblad in Gent van 7
december 1967, door Louis Paul Boon uitgesproken bij de opening van de
schilderijententoonstelling van Willem Adams in Eindhoven op 8 december 1967 en
daarna aan de schilder overhandigd.)
Val dood met je hondenkar!
Een van de
hotemetoten waar ik mee te maken had was Adriaans, direkteur van de Sociale
Dienst, waar je in de contraprestatieregeling je schilderijen moest gaan inleveren.
Die werden daar in een zaaltje waar allerlei oude heren aan de muur hingen
beoordeeld. En als je dan het geluk had dat ze “aangekocht” werden, tussen
aanhalingstekens, dan kreeg je niet gewoon je geld, nee dan werd dat bedrag
gedeeld door bruto 121gulden 80, ik weet het nog precies – daar hield je nog
geen 100 gulden van over – en het getal dat daar uitkwam was het aantal weken
dat jij en je gezin daarvan moest leven. Bijvoorbeeld, je komt daar door weer en
wind aan met een schilderij van twee bij twee meter op de bakfiets, en als je
het geluk hebt dat ze het aankopen, bijvoorbeeld voor 1000 gulden, dan moet je
daar ruim 8 weken van leven. Je zat dikwijls uren op je geld te wachten en dan
was Adriaans zo’n man die beweerde dat ik niet moest overdrijven want dat
niemand het leuk vond om op geld te wachten waar hij niets voor gedaan had.
Terwijl ik daarvoor godverdomme wekenlang aan een schilderij had staan zwoegen
en dat dan zelf nog moest komen brengen. Die man wist totaal niet waar hij het
over had, een keer beweerde hij dat ik niet moest overdrijven over dat gesjouw door
weer en wind omdat mijn schilderijen niet groter waren dan zo’n 75 bij 75 centimeter. Zijn
vader liep vroeger met een hondenkar melk te bezorgen en ik was vaak zo kwaad
op de zoon omdat ik steeds moest bedelen om mijn geld, dat ik het een keer niet
kon laten door de telefoon te roepen: Val toch dood, jij en je familie met je
hondenkar!
De tweede tocht dus
Ik ging Boon
dus ophalen met Wim van Gennep, mijn zwager. Boon is nog bij hem thuis geweest
nadat we na de opening het café van Ad Snijders hadden bezocht, de Volksbond,
het café van de Werkende stand. Want Boontje moest eerst nog wat eten voor we
weer terug naar Erembodegem vertrokken.
Boon had een bewaker bij zich, een bodyguard.
Jeanneke had die meegestuurd, die moest zorgen dat Boontje weer terug in
Erembodegem kwam. Anders was hij die nacht in Eindhoven gebleven. Het was een
jonge, stevige man. Hij heette Dirk, we hebben nog een tijdje met hem
gecorrespondeerd, die brieven moeten nog ergens boven liggen. Hij kon wel een
aantal exposities voor mij regelen in België, schreef hij, en hij zou
binnenkort wel langs bollen. Ik heb hem nooit meer gezien. Maar die Dirk moest
dus Boon weer mee naar huis nemen.
Ik zat met Boon achterin, zowel op de heen-
als op de terugweg. Ja, want Van Gennep met zijn cultureel erfgoed… “Kijk, meneer Boon, dit is
ons Evoluon.” Boontje dacht: Val maar kapot met je Evoluon, dat het maar
ontplofte! En hij gaf van die korte antwoorden als ik iets vroeg. Bijvoorbeeld
over Hermans: “Die kan nog geen borreltje drinken.” Meer niet. Ze hebben elkaar
ook maar één keer ontmoet, in Antwerpen, daarna is er nooit meer contact
geweest. En over Claus: “Dat is een showman.” Van die korte antwoorden: Dat was
geen schrijver, dat was een showman. Daar kon je het mee doen.
We kwamen in Erembodegem aan toen het licht
werd, een uur of acht ’s morgens dus. We hebben nog een kop koffie gedronken en
zijn weer vertrokken, we waren kapot. En op de terugweg bij Antwerpen kregen we
een lekke radiator en daarom moesten we telkens stoppen om hem met sneeuw bij
te vullen. Want de garages waren dicht omdat er toch geen verkeer op de weg
was. We hebben toen mijn vrouw opgebeld, want die moest de garage bellen dat we
nooit op tijd terug konden zijn. Het was een huurauto en de garage ging om vijf
uur dicht. Ik denk dat we om half zes terug waren, helemaal total loss.
Eindhoven
Donderdag 12/12
– Zoals gezegd moest ik vrijdagavond te Eindhoven in Holland inleiden. Het is
te zeggen, de tentoonstelling van een Hollandse schilder voor open verklaren.
In november had hij dit reeds gevraagd, en toen was het een zonnige
herfstnamiddag en had ik maar ja gezegd…
Er niet aan
denkend dat op 8 december sneeuw kon vallen. En alsof die sneeuw speciaal gewacht
had om te vallen, dikte hij de weg van Antwerpen naar Breda met een mooie witte
maar levensgevaarlijke laag. Want die laag vroor onmiddellijk vast, en het werd
met de auto meer walsen dan rijden.
Achteraf heeft
mijn vrouw verteld, dat ze thuis ondertussen op TV naar het wegenbulletin
luisterde, en men daar zei: “de weg van Antwerpen naar Breda is onberijdbaar.”
Ons moesten ze
het niet zeggen, we ondervonden het.
En over een
levensgevaarlijke weg rijden is nog niets, als ge daar heel alleen zijt. Maar
het stemt u niet hoopvoller als ge links een wagen in de gracht ziet liggen, en
rechts een wagen die tegen een boom goedag ging zeggen.
Met dan wat
verder het oranje-flikkerlicht van een politiewagen en de wagen van het rode
kruis die hulp trachten te bieden aan drie andere in elkaar verstrengelde
auto’s.
Want wat denkt
ge? Driehonderd meter verder moeten ze ook voor ons met flikkerlichten en de
900 hulp komen bieden, denkt ge. Ik weet het, ik ben geen held, en zeker niet
als ik in een auto zit , maar mijn moed zakte nog dieper in mijn schoenen als
ik de chauffeur heilige namen ijdelijk hoorde gebruiken, zeggend: “We komen d’r
nooit.”
Het was een
Hollandse chauffeur, en nu heb ik ook eens in het Hollands horen vloeken. Het
is bijna helemaal ’t zelfde als in het Vlaams. Behalve dat zij meer Jezus
zeggen in plaats van god, Wij zeggen: “Godverdommenogaantoe.” Zij zeggen:
“Kristusgodverdommenogaantoe.”
Dat hebt ge met
protestanten. Om halfnegen moest ik te Eindhoven mijn eerste woordje plaatsen…
“Dames en heren, het is mij een groot genoegen…” Het was niet halfnegen als we
daar arriveerden, maar halfelf. En zonder genoegen.
Toch stond de
hele zaal nog vol mensen, die naar ons hadden gewacht. ’t Zou bij ons in
Vlaanderen geen waar zijn. Ik heb eens in de sneeuw een ekspositie gaan
inleiden te Achterhoek, en toen waren er maar twee mensen meer, de schilder en
ik. We hebben daar dan samen biljart gespeeld.
Om halftwaalf
hadden de toehoorders er genoeg van, en met een aantal onder hen zijn we nog in
een Eindhovens artiestencafé wat weest drinken. Mijn tafelgenote bleek Sofieke
te heten, en met haar heb ik het over sommige woorden uit het boek van Jan
Cremer gehad.
Maar er was een
vervelende vent bij, die zich steeds in ons gesprek mengde, en toen ik hem zei:
“man, ga toch weg…. Ge ziet toch dat ik met Sofieke aan het praten ben!” Toen
antwoordde hij: “Ja, maar ik ben daarvoor toch haar echtgenoot!”
Zodat we meteen
weer uit Eindhoven wegreden, langs dezelfde afschuwelijke baan. Het was zes uur
in de ochtend als ik thuiskwam. Kapot. Helemaal kapot. In Eindhoven zullen ze
me nooit meer zien.
(Een paar dagen na 8 december,
op 12 december 1967, publiceerde Boon opnieuw een Boontje over Eindhoven. Hij zou er die
week nog twee keer op terugkomen.)
Het Eindhovens Dagblad
Verslagen van
mijn tentoonstellingen werden niet in het Eindhovens Dagblad geplaatst. Ton
Frencken schreef een artikel, het werd gepubliceerd in Tilburg en in Den Bosch,
zelfs in Nijmegen maar niet in Eindhoven. Het is nu allang iemand anders, Paul
Kokke, die werkt er nog, heeft zelfs een hoge functie bij die krant: hetzelfde
soort verhaal, dat duurt al 40 jaar. Als hetzelfde artikel in het Eindhovens
Dagblad komt, is de tentoonstelling zowat afgelopen of ze publiceren een
artikel meteen
illustratie maar in het Eindhovens Dagblad wel alleen een detail en dan nog op
zijn kop of op zijn kant. Van de opening
door Boon 40 jaar geleden, ook maar een klein artikeltje met een klein foto’tje
van Boon op de katheder, ze konden er niet onderuit.
Ze hadden destijds twee correspondenten over
kunst: JPB en OdC, ze tekenden met hun initialen. Juppupbut en OpdeCut, noemde
ik die: Jan Paul Bresser en Op de Coul. Als ze je niet doodzwegen, dan was het
een heel klein stukje, en dat was altijd hetzelfde, dat was één groot cliché van
die twee: zoals “krachtig en rond in de verf gezet” of ( en dan ging het zeker
niet over mij): “fijn, lichtvoetig, fris, vindingrijk”, soms in een iets andere
volgorde en met een enkel woordje eraan toegevoegd: “fris, fijn, speels,
poëtisch”. Bresser schrijft nu voor het Elseviers Weekblad, nou dan weet je
genoeg. Deze Juppupbut zat een keer demonstratief op de Markt Sartre te lezen,
met de kaft goed zichtbaar omhoog gestoken.
Ik exposeerde in het gebouw van het Eindhovens
Dagblad, jij geeft in je inleiding die krant flink van katoen, er komt een
journalist urenlang met je praten, noemt je de beste lezer die de krant ooit
gehad heeft, wat komt er in de krant: niks! Dat duurt zo al meer dan 40 jaar.
Boeken tekenen
Woensdag 13/12
– Wat het voorbije weekend betreft, daar zat voor mij nog meer miserie aan
vast. Om zes uur in de zaterdagochtend bereikte ik dus weer veilig mijn huis,
na een levensgevaarlijke tocht van Eindhoven, in Holland, naar Erembodegem, bij
Brabant.
Toch brouwde ik
nog wat koffie voor de jongens die me gebracht hadden, sloot daarna het hek
achter hun hielen en dacht alleen nog: “Mijn bed, mijn bed, mijn bed.” Ik viel
er in neer, zag het nog enkele ogenblikken voortijlen door een gladde
besneeuwde weg, alsof het een bed op wielen was, en verzonk toen in een
droomloze slaap…
Waaruit ik niet
lang daarna gewekt werd door mijn vrouw, die zei: “Weet ge, dat ge straks naar
Antwerpen moet om op de boekenbeurs uw werken te tekenen?” Het drong maar vaag
tot me door, en dieper onder de dekens kruipend, moet ik nog gezegd hebben: “Hou
op met die zwarte humor.”
(fragment Boontje in Vooruit op 13
dec. 1967)
Van haar kant
voelde ze zich ook verplicht iets in het midden te brengen. Ze zei: “ge hebt
het op de weg naar Eindhoven ook niet voor de poes gehad, zo door die sneeuw en
ijzel!” Ik keek haar wat verbaasd aan, want in de krant kon ze het niet gelezen
hebben, het relaas had ik nog niet gegeven.
“Ik hoorde dat
ge maar rond zes uur in de ochtend weer thuis waart,” zei ze ook nog.
Ik zat ontsteld
te kijken. Hoe kon ze dat alles weten, hoe kon ze op de hoogte zijn van de
kleinigheden in mijn leventje… zij, die daar elke ochtend in het zonnetje zat,
als een vreemde, en me zelfs niet eens aankeek?
– Hebt ge soms
een glazen bol, zoals waarzegsters, waarin alles te zien is wat met mij gebeurt?
wou ik weten.
– Nee, zei ze,
ik weet het gewoon, omdat mijn schoonbroer naast u in de wagen zat.
Haar
schoonbroer, dat was dus Dirk, die voorgesteld had me te vergezellen omdat ik
niet heel alleen zou zijn op die tocht. En de vrouw van Dirk, Ingridje, was dus
haar zuster!
– Da’s mooi!
zei ik… de zuster van Ingridje zijn, en daar helemaal niets over zeggen, maar
daar zitten zonder me aan te kijken, alsof ik een Chinees uit Tokio ben.
Ze lachte even.
Ze vond het zo grappig, zei ze, elke dag haar zuster te vertellen bij wie ik op
het treintje ging zitten en wat ik daar uit mijn botten sloeg.
(Fragment in Vooruit waarin Eindhoven terugkomt in Boontje van 15 december 1967)
De derde tocht
De derde keer
was met Wim Spruit en Arie Berkulin. Dat was een maand later, na de
tentoonstelling. Het schilderij dat Boon heeft gekregen en dat hij zelf heeft
uitgezocht was zo’n soort schilderij als daar aan de muur hangt, ook een
donker, maar dan zo’n 80
centimeter hoog en 110 breed. Toen we dat gingen brengen, moesten we het
België binnen smokkelen door het uit de lijst te halen en op te rollen. Je werd
toen nog aan de grens in Reusel aangehouden en moest vertellen of je iets had
aan te geven en dan kon je auto worden nagekeken.
We reden naar Brussel, Wim wilde een borrel
maar we konden geen borrel krijgen. We wilden niet bij Boon met honger aankomen
en bestelden bouillabaisse maar kregen het niet. Wim Spruit sprak toch behoorlijk
Frans maar we kregen het niet, we waren waarschijnlijk te Hollands. Dat was toen
echt nog die taalstrijd.
We kwamen in Erembodegem en Boon moest naar de
presentatie van een dichtbundel, een kilometer of tien daarvandaan. We zijn
toen met hem meegegaan. Die dichter was tevens timmerman en had een gedicht geschreven
“Waar is de laatste metselaar gebleven?” Dus Boontje die knipoogde al tegen
mij.
Op de terugweg hadden we voor het eerst geen
problemen.
_______
De (fragmenten
van) Boontjes uit de Vooruit van de maand december 1967 zijn verzameld in
<Boontjes 1967>, uitgeverij Houtekiet 2003. INLEIDEN is opgenomen in
Avenue-reeks 16, VAN LOUIS PAUL BOON, De Geïllustreerde Pers, 1968. De slotzin
is dan veranderd in: ‘In Eindhoven zullen ze me niet gauw meer zien.’
——– Willem Adams – Louis Paul Boon in Eindhoven en Meurs A.M. over Louis
Paul Boon in Eindhoven werden eerder gepubliceerd in diverse versies van HetWerk51
en in het boek van Meurs A.M. OVER LOUIS PAUL BOON ‘Die twee gebroers en hun
zuster, dat was heilig’ Josken Boon-Vermoesen over de familie Boon. Boekwinkeltje Wonderland: Boekwinkeltjes.nl
– OVER LP BOON, Die twee gebroers en hun zuster, dat was heili
Meurs A.M.
over Louis Paul Boon
in Eindhoven
In 1987
schreef Ton Meurs, een voorganger van Meurs A.M., ook al een verhaal over die
beruchte 8 december van het jaar 1967. De inleiding van 1967, die vooraf ging aan
de opening door Boon en die handelde over het Eindhovens Dagblad en het
kunstleven in Eindhoven, was hier blijkbaar vervangen door de artistieke en
politieke actualiteit van het jaar 1987. Toch valt het op hoe de schijnbaar
groteske uitlatingen over kunst en subsidie gelijkenis vertonen met uitspraken
in een interview van de toenmalige wethouder van Cultuur in Eindhoven, de heer Van
der Harten in 1967. Ook uitlatingen in die tijd van de directeur van de Sociale
Dienst, de heer Adriaans, zijn in de satire duidelijk te herkennen. De
Apartheid bestaat in 1987 in
Zuid-Afrika nog volop, 1987 is bovendien het Multatuli-jaar. Dat gaat
klaarblijkelijk aan de redenaar niet ongemerkt voorbij en behalve Boon kijkt
ook Céline hier en daar mee.
LOUIS PAUL
BOON IN ZUID-AFRIKA
Ton Meurs
(fragmenten)
Het gebouw van
de gehate krant is helemaal volgelopen, met hoogwaardigheidsbekleders
uit het
kunstleven van de gehate stad… en ik loop tegen de stroom in de trap af, en zit
met mijn vriend Jan in het kafetaria aan de overkant en we kijken naar de
schaduwen achter de beslagen ruiten daarboven… die, meer nog dan voor de
schilderijen van mijn vriend Willem, zijn gekomen om de Opener van de avond te
aanschouwen: Louis Paul Boon.
Het is 8
december 1967 en het had om 21.00 uur moeten beginnen.
Het wordt tien
uur en nog steeds is het stampvol daar achter de ramen, maar de kunstenaar is
er niet en de Opener is er niet… de kunstenaar is de Opener halen, 150 kilometer hier
vandaan en het sneeuwt!… alleen de inleider is in de buurt… en dat ben ik.
We hebben het
samen gepland, de kunstschilder en ik: hij zal exposeren in het gebouw van Het
Groot Eindeloos Dagblad en tijdens de inleiding zal ik die krant afbreken, tot
aan de grond… alleen de schilderijen van mijn vriend zullen op mysterieuze
wijze in de lucht blijven hangen.
Hoe lang zal
ik durven wachten? Heb ik niet de verantwoording?… ik!… nu de kunstenaar
noch de beroemde schrijver er zijn… is het niet mijn schuld als het bezoekerspeil
in het volgestroomde gebouw weer zakt? Wat moet ik zeggen wanneer die twee
straks komen en alleen nog mij aantreffen?
Ik moet het
publiek vasthouden!… ik hol naar de overkant, de trap op, en sta al op de katheder.
Zal ik jullie
eens wat zeggen?” zeg ik. “Jullie staan hier nou, voor die schilderijen van
Adams, maar weten jullie wel… dat de kelders van het stadhuis vol staan met die
dingen?… dat we niet weten waar ermee te blijven? Weten jullie dat? Jullie
lachen, jullie denken: dat is satire… De kelders staan vol… we geven er wel
eens eentje weg – dat mag niet maar dat doen we toch – maar er komen er wel
tien voor terug!.. En nou wil ik jullie vragen – jullie komen helemaal niet
voor die schilderijen maar toch wil ik jullie… is het niet de vraag… of je
zomaar dingen kunt blijven maken waar niemand naar vraagt… het ezelschilderij
dus, het schilderij waar geen afzet voor is!
Op elk stukje
vrije wand hangen we iets of laten we wat vervaardigen! We weten niet wat we
moeten doen… al die schilderingen!.. we verzuipen erin, we komen erin om… Help!
Red ons!..”
Ze beginnen te
joelen, te protesteren. Een zeer jonge man (hé, moet jij nog niet in bed
liggen?), een eihoofd, halve knikkers van ogen erop geplakt, komt naar voren:
“Eerbied voor de kunst! Schande!”
Niets van
aantrekken.
“We zijn die
kunstenaars in hun atelier gaan opzoeken,” zeg ik. “Kwamen ze tenminste niet
met die lappen van 3 bij 3
meter naar ons toe!… kochten we de kleinste – ook nog
vaak 2 bij 2, hoe halen ze het in hun hoofd! – en als we weggingen vergaten we
het kunstwerk zogenaamd…
Je kent dat
wel, we brachten een fles mee, dronken wat… en probeerden met de nek tussen
onze schouders te verdwijnen, bang dat we teruggeroepen werden… Komt zo’n
onnozele hals de volgende dag zo’n lap naar het stadhuis brengen… te voet… of
op de bakfiets… en met een wind!… en een gezicht van “als ik toch niet overal
aan zou denken!”
Weer dat lastige
jochie, hij staat nu met z’n vuisten tegen de katheder te trommelen. Nou, dan
maar de volle laag!
“Moet je luisteren,
snot, ik zeg dit ook voor jou, voor jouw generatie… Ik ben er niet zo een die
de volgende generatie met onze problemen wil opzadelen… o.k., ik neem je niks
kwalijk, je bent jong en idealistisch… jij vindt dat we eerbied voor de kunst
moeten hebben, dat we de kunst moeten steunen – wat iets anders is dan de
individuele kunstenaar! Wij dachten dat vroeger ook… een financieel probleem,
dachten we… op te lossen door de kunst te privatiseren… met sponsors en reclame
te gaan werken… Waarom niet een klein merknaampje in de hoek van zo’n grote
lap?…
Jij denkt natuurlijk:
als ik minister was sloot ik wat musea, brak de financiële ondersteuning van de
kunstenaars af, en ik was er…
Maar, beste
jongen, dat is het probleem niet… Je doet op die manier niets aan de productie!
We zijn veel te lang te tolerant geweest! Als we nu niets doen moeten we straks
kunstwerken gaan opslaan in onderaardse zoutlagen!… en kunnen we hierboven er
alleen een microfiche van bewaren… Dat bedoel ik als ik zeg: de volgende
generatie niet onze problemen opschepen!… Mag ik nu verder?”
De jongen
lijkt een beetje afgebluft. Vooruit, daar ga ik weer.
(…)
“De zwarte
wordt mishandeld in naam van de Makro (de SHV), in naam van Philips, in naam
van de Shell!… De zwarte in Zuid-Afrika… och laten we ons beperken tot de
kinderen, anders wordt het zo veel, zo algemeen… Welnu: 10.000den zwarte
kinderen zijn gevangen gezet, mishandeld, gemarteld, verkracht en vermoord… en
wij laten dat toe want wij doen ZAKEN met Zuid-Afrika!…”
Ze hebben me
van het podium gesleurd, maar plotseling laten ze me los. Ik zie dat ik voor
een vriendelijk glimlachende Louis Paul Boon sta. Hij trekt me aan mijn mouw
een beetje omlaag, brengt zijn mond naar mijn oor.
“Ik was er al
een poosje,”zegt hij, “maar ik dacht: laat maar even gaan, want Multatuli zelf
zou nooit naar Eindwereld zijn gekomen.”
Dan stapt hij
onder luid applaus het podium op.
Ik weet niet meer wat hij gezegd heeft daar op die katheder waar ik zo lang gestaan had… Zijn woorden aan mij gericht bleven in mijn hoofd zoemen. Ik weet nog wel dat hij daarna in het kafé danste met Sophie, die op haar zeer hoge hakken ver boven hem uitstak. Ikzelf werd afgeleid door een journalist van het Groot Eindeloos Dagblad, die een interview met me wilde en zei dat ik een van de beste lezers van hun blad was…
Louis Paul Boon
schreef twee verhaaltjes over deze avond maar keerde nooit in Eindwereld terug._____
Louis Paul Boon
in Zuid-Afrika werd gepubliceerd in Adem, sept. 1988, inHetWerk51 en
in Meurs A.M. OVER LOUIS PAUL BOON ‘Die twee gebroers en hun zuster, dat was
heilig’ Josken Boon-Vermoesen over de familie Boon.
Op 15 april 1967 publiceerde de kunstcriticus Mr. Ton Frenken in het Eindhovens Dagblad een gedeelte uit een brief van Willem Adams. Deze brief veroorzaakte grote onrust in het bestuurlijke deel van het Eindhovense kunstwereldje.
Boon in 1967
Boon is in 1967
een bekend figuur, hoewel hij al jaren nauwelijks iets nieuws heeft gepubliceerd,
behalve dan de dagelijkse Boontjes in De Vooruit in Gent.
De boeken die
verschijnen zijn vooral verzamelingen van deze Boontjes, zoals Dag aan Dag in 1963 en Dorp in Vlaanderen
in
1966. De laatste roman die hij dan heeft gepubliceerd is Het nieuwe
Onkruid in
1964 en daarvóór verscheen De zoon van Jan de Lichte, in 1961.
Wel krijgt
hij, mede doordat een jonge generatie schrijvers hem als hun voorloper is gaan
eren, grote literaire erkenning. Weverbergh deed dat in zijn gestencild
tijdschrift Bok in 1963, waarvan de boekuitgave, Bokboek, in 1965 grote
invloed had. Het tijdschrift Komma bracht in 1966
een speciaal Boonnummer uit.
In april 1967
wordt in Nederland aan Boon de Constantijn Huygensprijs 1966 uitgereikt. Boon
treedt in de jaren zestig veel naar buiten en
is veel op
radio en televisie.
Louis Paul Boon met Gaston Durnez op tv in 1963
Adams(Boon)-special , HetWerk71, literair kladschrift van Meurs A.M., verschenen 6 januari 2022, genummerd en gesigneerd, verkrijgbaar in mijn Boekwinkeltje Wonderland: bij het overlijden van de kunstschilder Willem Adams, met Persoonlijk eerbetoon, onze kennismaking zoals beschreven in Aan de Lange Weg, het verhaal Willem- Adams over Louis Paul Boon in Eindhoven, de 3 autotochten heen en weer tussen Eindhoven en Erembodegem in België, de opening op 8 januari 1967 van zijn tentoonstelling door Boon, de expositie, de problemen met de kunstenaarsregeling de Contraprestatie, de Sociale Dienst, met de publicaties in het Eindhovens Dagblad. Ook de Boontjes door #LouisPaulBoon over deze belevenis in het dagblad Vooruit, en Willem Adams als model voor personages in mijn schrijven, 16 pag, waarvan 4 met afbeeldingen in kleur: €4 plus €1,92 verzendkosten. Klik op de link bovenaan voor het bestelformulier (veiligste manier) of maak €5,92 over naar NL97 TRIO 0379 4947 87 van Meurs A.M. ovv Uw adres (eenvoudigste manier). Hartelijk dank. Een abonnement wordt zeer gewaardeerd.
In dat kleine streepje tussen die 2 jaartallen zit zijn, soms vrij heftige, leven. De kunstschilder Willem Adams werd geboren op 23 februari 1937 in Veldhoven, in het deel Meerveldhoven, en overleed op 5 januari 2022 in Eindhoven waar hij sinds 1964 woonde. We waren dus dorpsgenoten, Meerveldhovenaars, ik 7 jaar jonger, maar we leerden elkaar pas kennen korte tijd voor hij naar Eindhoven verhuisde. Ik trok een anderhalf jaar later ook naar Eindhoven en toevallig kwam ik in dezelfde buurt terecht. Een van de grote gebeurtenissen in zijn leven was, na zijn verblijf als marinier/verpleger in Nieuw Guinea, de opening van zijn tentoonstelling door de schrijver Louis Paul Boon op 8 december 1967 in Eindhoven. Een groot deel van de special die ik naar aanleiding van zijn overlijden maakte bestaat dan ook opnieuw uit het relaas van deze opening zoals Willem die mij gedaan heeft en zoals ik die zelf ook heb meegemaakt, over de tentoonstelling, en alles er omheen. Zoals de 3 autotochten vanuit Eindhoven naar Erembodegem in België en terug, eerst om Louis Paul Boon over te halen om de opening te verrichten, dan om hem op te halen en dezelfde nacht weer thuis te brengen, en tenslotte om het schilderij te bezorgen dat aan Boon als beloning was beloofd. Maar Willem Adams werd niet alleen een vriend, hij werd ook een personage in mijn schrijven. Sommige sterke verhalen die in het begin van de 21e eeuw in mijn boek Aan de Lange Weg terechtkwamen zijn al in die begintijd in Eindhoven opgeschreven. Maar eerst even terug naar Veldhoven om onze kennismaking weer te geven, geen sterk verhaal, maar wel een vrijwel nauwkeurige weergave in romanvorm hoe we elkaar ontmoet hebben.
Waarschijnlijk de beroemdste afbeelding van Willem Adams, samen met zijn zonen op het affiche voor de tentoonstelling die Louis Paul Boon op 8 december 1967 kwam openen. Er werden ruiten ingeslagen om het affiche te bemachtigen.
Kennismaking. In mijn roman Aan de lange Weg vrijwel waarheidsgetrouw beschreven als de ontmoeting tussen Jan en de Wildeman. Dat geldt lang niet altijd voor de overige scènes waarin de Wildeman optreedt. Daarin spelen net zo goed de sterke verhalen die Willem zelf vertelt een rol als die welke over hem verteld worden. Daar komt bij dat een personage als de bloedmooie Petra Donkers, waarmee de Wildeman in aanraking komt, is samengesteld uit het leven van zeker 4 vrouwen. Maar zoals Jan en de Wildeman elkaar leren kennen is inderdaad zo ongeveer als hoe Willem en ik elkaar hebben ontmoet.
(Willems is café Jansen of De Driesprong, café van Oers is café Willeke van Gestel, hotelcafé Den Os is hotelcafé De Leeuw)
DE WILDEMAN
Café Willems, ofwel Jansen ofwel De Driesprong
Het is zondagavond laat en Jan zit bij Willems. De Wildeman komt binnen, een kunstschilder die zo genoemd wordt vanwege zijn uiterlijk en gedrag. Jan kent hem van de verhalen. Maar er komt iets bij wat de verhalenvertellers niet op waarde wisten te schatten: de Wildeman heeft veel gelezen, Dostojewski, Hermans, Streuvels, Elsschot, Wilde. Het klikt tussen de zeven jaar oudere Wildeman en Jan. Het is al tegen sluitingstijd en ze vertrekken met een liter vieux naar het hutje van de Wildeman. Er staat een kolenkacheltje en er liggen overal tekeningen met een laagje gruis erop. Jan slaapt een paar uur op de rand van het bed van de Wildeman, het hout staat `s morgens in zijn rug. Om half tien zitten ze in café van Oers aan de weg naar Oerle. Ze ontbijten, drinken, kletsen en toepen, en de Wildeman vertelt verhalen, net als de vorige avond. Bij het toepen vertrouwt Jan blindelings op de Wildeman. Bij de verhalen telt voor Jan alleen of ze goed verteld worden. Jan komt zelf ook los. Cafédochter Maria vlucht blozend naar de keuken.
Café van Oers, ofwel Willeke van Gestel
Om een uur of een beginnen ze van Sas naar de Lange Weg te lopen; om half drie moet de Wildeman beginnen bij de weverij. Dan komt Jans zus Tonnie hen tegemoet fietsen.
“Waar
heb jij gezeten? Ik fiets al heel de morgen rond. Bij Den Os wisten ze alleen
dat je naar Willems was gegaan en bij Willems was het nog niet open. Ons moeder
is hartstikke ongerust. Ik begrijp niet hoe je dit kunt doen. Ze heeft het al zo
moeilijk sinds Ineke dood is.”
Jan
was het even vergeten. Want nog geen twee weken geleden, vroeg in de morgen,
gooit Anneke Weels de slaapkamerdeur open van haar oudste zoon die eindelijk
een eigen kamer heeft nu zijn zus is getrouwd, schreeuwt wat naar binnen en
laat de deur open. En die deuropening blijft daar staan als een enorme verticaal
geopende mond, als een schreeuw, en Jan weet niet zeker wat hij heeft gehoord,
maar ook hij schreeuwt: “Doe godverdomme die deur dicht!” Alles schreeuwt, de
moeder, het deurgat, de zoon, want hij beseft nu wat ze heeft geschreeuwd toen
ze wanhopig is weggelopen, niet in staat om stil te staan: “Ineke Verstappen is
dood!”, haar grootste vriendin en troost en het meisje dat hem heeft leren
lopen.
“Ik
ga zo,” had Ineke tegen haar man gemompeld nadat de wekker was gegaan. Maar
toen hij haar een paar minuten later aanstootte en zei: “Toe dan”, reageerde ze
niet meer en was dood.
“Het
ergste was nog dat binnen tien minuten de politie daar was,” zei Anneke. “Wat
denken die lui wel! Dat krijg je er dan ook nog bij. En het was zo`n goed mens,”
zei Anneke. “Als de oudste naar school was, pakte ze de jongste op en zei: ‘Kom
op, Hans, we nemen het er vandaag van, we gaan bij Anneke buurten.’” Anneke kon
wekenlang niet ophouden met huilen.
De Wildeman kent het verhaal van de plotselinge dood van Ineke, haar man werkt bij hem op de weverij.
“Ga maar gauw naar huis,” zegt de Wildeman. “Een moeder moet je niet… nou ja, ga maar gauw naar huis.” (uit Aan de Lange Weg) (wordt vervolgd)
Adams(Boon)-special bij het overlijden van de kunstschilder Willem Adams (1937 -2022), met Persoonlijk eerbetoon, onze kennismaking zoals beschreven in Aan de Lange Weg, Willem- Adams over Louis Paul Boon in Eindhoven, de 3 autotochten heenenweer tussen Eindhoven en Erembodegem in België, de opening in 1967 van zijn tentoonstelling door Boon, de expositie, de problemen met de kunstenaarsregeling de Contraprestatie, de Sociale Dienst, met de publicaties in het Eindhovens Dagblad. Ook de Boontjes in het dagblad Vooruit, en Willem Adams als model voor personages in mijn schrijven, 16 pag, waarvan 4 met afbeeldingen in kleur: €4 plus €1,92 verzendkosten.