NU IK zovele jaren heb geleefd en het adieu mij nadert voel ik een deugd in mij die mij sinds lang vergat alsof de jongeman die ik ooit was gewekt wordt door een vreemde energie mij inneemt en mijn oude lijf bezielt mijn geest vervult tot ik mijzelf niet meer herken ik wens dit niet en toch tot op het wenen na verlang ik naar die deugd opdat zij blijven zou
de zoetste herinneringen verdringen zich in mij weer hoor ik nu die stilte in mij sneeuwen ik voel de adem van muziek mij zalven opnieuw voel ik de liefde van mijn lief en weer breekt in de avondval het wachten aan verrukkelijk wachten op het zuivere moment waarin ik uit mijzelf gezogen door een heldere schijn de vrijheid van het leven onderga terwijl mijn oude lijf verlamt en sterft
ik weet dat ik mijn geest niet weerhouden kan hij is het lied in mij waarin ik werd geboren waarvan mijn mond nooit woorden vond en nu ik weer die jonge deugd ervaar die jeugd in mij alsof nog alles herbeginnen is groeit spanning van extase in mijn ogen terwijl de jongeman in mij verwonderd luistert naar de echo van mijn nabije adieu
Uit: Het onbereikbare licht 2014, deel Naar de echo van mijn nabije adieu, Booklight. Zie bij Boekwinkeltje Wonderland ook ander werk van en over Gust van Brussel.
HET RODE SCHERM van de parasol over mijn hoofd bij het café waarbinnen donkere lachsalvo’s zwerven het terras met zijn rood blad prunus leeg een zweverig gevoel zakt in mijn hoofd de koelte is me nu raadselachtig vreemd onverklaarbaar hangt een waan op de Troonplaats een enkel zwijgend hoofd bij het zwarte menubord bange kinderen vluchten de handen geklemd om het warme brood in het valavond paars rondom mij voert de aandringende regen zachtaardig verontrusting aan een vreemde vrouw vervroren in een kaftan zij loopt op gouden muiltjes naar de Krim onder acacialover de straathoek schuin de straat over naar het kraakpand het verlaten Entrepot de Vins Bordelais ik sla een blad om van het boek Aljosha Karamazov zit bij de muur gehurkt twijfelend over leven en dood
Uit: het onbereikbare licht 2014, deel Een tuin vol kleurenlust en weelderig, uitg. Booklight
Drieks Domein (opnieuw opgenomen bij De Patersfabriek Twee)
1964 De Dagbespreking (uit
HetWerk66, 6 januari 2016, nooduitgave van 4 blz., werd gevolgd door
HetWerk66A, normale uitgave)
Als om 8 uur ’s morgens de dagbespreking begon waren
sommigen van de zo’n 50 leden tellende familie van Driek al uren in touw, de
eersten, met name de melkers, vanaf 5 uur. De schoonmakers en dierenverzorgers
begonnen om 6 uur. De enkele koeien, varkens, geiten , kippen en konijnen waren
voornamelijk voor eigen gebruik, al was een uitzondering voor de verkoop altijd
mogelijk. Echt gehandeld werd er in paarden, zowel renpaarden als trekpaarden,
en ook in paardenvlees. De slachterij was aan huis. De duiven deden wekelijks
mee aan wedstrijden. De duiven die niet voldeden werden opgegeten. Eigenlijk
stond iedereen vroeg op. Ook zij die tot 1 uur het café hadden opengehouden
zaten, net als degenen die die morgen al gewerkt hadden, fris gewassen bij de
ochtendbesprekeng. De bespreking duurde maximaal een half uur en gedurende die
tijd lagen alle activiteiten stil en de bezoekers die dat niet wisten staarden
in het voorzaaltje naar het plakkaat waarop stond dat vanaf 8.30u alle
activiteiten werden hervat, waaraan was toegevoegd: Wij rekenen op uw
begrip. Laten we eerst vertellen dat
voor publiek het gebouw open was vanaf 7
uur. Dat kon net zo goed voor een medisch consult zijn van een man of vrouw die
heel de nacht buik- of kiespijn had gehad als bij wijze van noodhulp aan een
jongen die de hele nacht maar aan één ding had kunnen denken. Voor half acht ging hij weer opgelucht
huiswaarts en kon misschien thuis nog een dutje doen voor hij naar zijn werk of
school moest. Ook de andere
ochtendspoedgevallen waren meestal voor 8 uur opgelost. Het maken van een
afspraak, meestal door even langs te komen, of telefonisch, werd gestimuleerd.
Om 8 uur werden zowel de roulatie en situatie van de
vaste werkzaamheden doorgenomen als de afspraken. Bij de laatste vervulde
receptie de hoofdrol. Tijdens de
bespreking werd tevens ontbeten. Er
zaten zo’n 30 volwassenen van alle leeftijden in het zaaltje, een tiental
pubers en eveneens een tiental kinderen onder de 10.
De laatsten zaten in een hoek apart, dichtbij de
tieners die voor ze verantwoordelijk waren.
Om half negen begon het reguliere spreekuur en tevens
de afhandeling van de afspraken, terwijl ook
nieuwe afspraken gemaakt konden worden. De receptie moest vaststellen,
als dat nog niet was gebeurd, wie het best bij wie terecht kon. Er was
veelzijdige expertise in huis. De meeste van de kinderen van Dries hadden
tenminste een paar jaar gestudeerd, wat op zichzelf al bijzonder was gezien het
milieu waaruit ze kwamen en de tijd, de laatste jaren van een zeer langdurige
oorlogstijd, waarin dit plaatsvond. Ondertussen was er alweer een nieuwe
generatie, hun kinderen, aan het studeren, en nu viel dit samen met een
algemene toename van studenten aan de universiteiten en hogescholen uit
gezinnen met laag opgeleide ouders. De nakomelingen van Driek, en hun partners
of echtgenoten (officiële huwelijken waren een uitzondering) hadden opleidingen
genoten als medicijnen, psychologie, psychiatrie, pedagogie en onderwijs,
maatschappelijk werk, geschiedenis, bouw en constructie, diergeneeskunde,
letterkunde en kunsthistorie, tandheelkunde en communicatie. Ze hadden (en dat
vooral later) aanvullende cursussen gevolgd om het vele praktische werk te
ondersteunen, zodat de groep die alleen maar lichamelijke arbeid verrichtte zo
klein mogelijk was. Al was er juist weer daarbinnen een groep die daaraan, al
dan niet tijdelijk, ondanks hun hoge opleiding, de voorkeur gaf, en de kennis
voortkomend uit hun studie uitsluitend gebruikte voor een bijdrage tijdens de
dagbespreking of wanneer ze informeel om advies gevraagd werd. Driek had er vanaf het begin aan gehecht dat
de waardering voor geestelijke en lichamelijke arbeid even hoog was en dat gold
ook voor geschoolde en ongeschoolde arbeid of voor arbeid waarvoor wel of geen
oefening vereist was. Iedereen werkte hard maar met arbeidsethos werd
goedmoedig de spot gedreven.
Werk was geen doel op zich maar gewoon een van de
manieren om door het leven gaan.
Hoewel Driek zich er, net als zijn vader destijds al,
op voor liet staan dat je bij hem voor alles terechtkon – je kon alles
bestellen – was het logisch dat automatisch de nadruk kwam te liggen op zaken
waarvoor je elders moeilijk terechtkon. Driek had altijd gepleit voor een
nuchtere, praktische en sociale moraal, niet gedreven door godsdienst,
bijgeloof, ideologie, politiek of winstbejag.
Het was logisch dat – hoewel Driek er niet luidruchtig
mee adverteerde, juist om de discussie
niet te verhitten – onderwerpen als seksualiteit, inclusief
voorbehoedmiddelen en seksuele dienstverlening, abortus, euthanasie en
stervensbegeleiding in het algemeen en crematie, de meeste mensen trokken. In
de scociaalpsychische gesprekken speelden geloof en godsdienst nog een grote
rol. Er bestonden nog maar enkele crematoria en Dries en zijn mensen maakten de
afspraak en de reis ernaar mogelijk.
Vanaf de kansel in de katholieke kerk werden wel
toespelingen gemaakt over hovaardige mensen die meenden reeds op deze aarde hun
eigen koninkrijk te kunnen stichten waarin de mens en niet God over de daden
der mensen oordeelde. Na zo’n preek vond er wel eens bij de kiosk voor het café
van Driek een anti-abortus- of anti-euthanasiedemonstratie plaats. Maar de
mensen werden rustig in een van de zalen uitgenodigd voor een discussie, kregen
een drankje aangeboden, en verlieten het café weer vele uren later met achterlating
van hun borden, beschaamd als ze waren er in hun eentje mee over straat te
gaan. Ach, en Driek was er zich van bewust dat het heus nog wel eens opnieuw
zou gebeuren.
________________________________________
HetWerk72 bestellen bij Boekwinkeltje Wonderland, zie daar ook overige publicaties
(Dit verhaal sluit min of meer aan bij het in ik-vorm vertelde verhaal Alles beter dan zo’n pak slaag in HetWerk
63 van 20 november 2013 en bij DE PATERSFABRIEK in HetWerk70.
Allen zijn bedoeld als hoofdstukken van een roman)
meursam story
DE PATERSFABRIEK twee
Hij was gewoon iedereen in het oude gebouw voorbij gelopen, was extra vroeg gekomen, er was nog niemand hier. In de vakantie had hij al een keer stiekem het nieuwe seniorengebouw bezocht, hij wist dat het klaar was en, op goed geluk dat het open zou zijn, was hij nu rechtstreeks naar het gebouw in het bos gegaan, zijn weekendtas in een hand en een rekje in de andere. Hij nam een lessenaartje in bezit naast de verwarming aan het raam en begon aan de achterwand van het lokaal het draadstalen rekje voor zijn boeken op te hangen. Hij tikte voorzichtig 2 spijkertjes schuin naar beneden in de stenen muur. ‘Wat ben jij vroeg,’ zei iemand achter hem en: ‘Als ik iemand niet zondermeer zou hebben terugverwacht was jij het wel.’ ‘Rot op,’ zei Driek. Hij zat aan zijn lessenaartje naast het raam, keek naar buiten het bos in en dacht: ‘Ja, hier zit ik goed, ik ben zo buiten.’ Het gebouw had maar 3 leslokalen, een recreatiezaal, toiletten en een keukentje, een spreekkamer, een opberghok en een paterskamer, slapen moesten ze nog in het oude gebouw. Hij zou zo langs het heuveltje aan het einde van het bos vlakbij het dorpsvoetbalveld gaan. Maar eerst ging hij even naar het gewone kerkhofje waar een paar paters en broeders waren begraven. Het was toch vlakbij. Iets wat hij had gelezen toen de pastoor hem bij het verplichte bezoek in de vakantie nogal lang in zijn bibliotheek liet wachten, had hem aan het denken gezet. Het boek had op de grote tafel gelegen alsof het net nog was ingekeken. Rond de 5 graven stonden zo goed als ondoordringbare stekelige groenblijvende struiken. Het kerkhofje lag aan het pad naar een uitgang van het bos die altijd gesloten was. Maar het was altijd mogelijk dat er iemand voorbijkwam en daarom ging hij toen hij moest pissen toch zo ver mogelijk in de struiken staan. Hij stootte daarbij zijn voet tegen een grote steen. Toen hij klaar was taste hij met een vooruitgestoken been rond en voelde meer stenen. Hij probeerde met zijn hoofd bijna op de grond onder de struiken door te kijken, in het schemerdonker daar meende hij meer stenen te zien. Ondanks de stekelige bladeren drong hij wat verder de struiken in en trok een steen die niet diep in de bodem zat naar zich toe. Het was een rotsblok, het was duidelijk dat iemand hier ooit iets had willen markeren. Hij moest in het gereedschapshokje van de broeders bij de voedseltuinen wat gereedschap halen. Hij kwam terug met een heggenschaar en een schepje. Hij probeerde de stekelige bladeren die door zijn broek heen in zijn benen prikten voorzichtig los te maken en te negeren en liet zo de eerste meter struikgewas vanaf het kerkhofje onaangetast maar knipte dan takjes en bladeren weg om zicht op de stenen en de bodem te hebben. Dan schepte hij wat zand weg. Op een halve meter diep stuitte hij al op verrot hout en daaronder kleine beenderen. Hier lagen kinderen begraven, dit was een verborgen kinderkerkhofje. Hij legde alles zo goed mogelijk terug, begroef ook de takjes en bladeren die hij afgeknipt had en kroop achterwaarts terug naar het paterskerkhof. Voor hij uit de struiken kwam luisterde hij scherp of hij niemand hoorde. Hij bracht eerst de schaar en het schepje terug, want hij wilde er niet mee gezien worden en had het ook niet meer nodig. Bij het grafheuveltje tegen de draad aan het einde van het bos bleef hij een poosje gebogen staan. Hij wist dat dit graf van veel later was, van de jongen die het hier niet meer zag zitten, die hij niet gekend had maar die hij als zijn bondgenoot beschouwde en die een eind aan zijn leven had gemaakt. Tussen de struiken waren ook hier, zoals hij al vermoed had, de resten van veel jongere kinderen te vinden van lang geleden. Want zulke jonge kinderen hadden hier de laatste tientallen jaren niet meer gewoond sinds het een Patersfabriek was. Waren de kinderen in dezelfde periode gestorven, aan een epidemie bijvoorbeeld? Of was het hoge sterftecijfer te wijten aan al zwakke en dan misschien ook nog eens verwaarloosde kinderen en over een langere periode? Waren ze misschien ernstig mishandeld? Waarom waren er in ieder geval twee van zulke begraafplaatsen? Een misschien voor voorslachtoffers van een besmettelijke ziekte, de andere voor de overige sterfgevallen? Wat was hier geweest? Een weeshuis, een blindeninstituut, een inrichting voor geestelijk gehandicapten? (…)
In 1969 is Driek 60 jaar en, hoewel hij dat zal ontkennen, hoofd van het familiedomein waar op enkele hectaren in gebouwen, woonwagens, caravans en zelfs in tenten (meestal jongelui die daar de voorkeur aan gaven) zijn nakomelingen met hun aanhang woonden en werkten plus een aantal mensen dat ze in dienst hadden maar dat ook als familie beschouwd werd met dezelfde idealen. (zie hoe het er op een werkdag aan toeging Drieks Domein, pag. 13 in HetWerk72 en ook link hieronder). Er woonden altijd ook al enkele geestelijk gehandicapten, zoals op veel plaatsen in het dorp. maar de afgelopen jaren waren dat er enkele tientallen geworden die gered waren van boerderijen en families waar ze geestelijk en lichamelijk misbruikt waren. Het was pas sinds een paar jaar dat daar onderzoek naar gedaan werd. Ondanks het feit dat ze misbruikt en zelfs mishandeld waren wilden velen van hen niet weg bij de families waar ze vaak al jaren woonden. Maar eenmaal een paar maanden hier wilden ze ook niet meer terug. Er was een zeer oude broeder die zich al tientallen jaren over hen probeerde te ontfermen met ze meegekomen. Hij was 90 en had de Patersfabriek die onlangs was opgeheven bij gebrek aan kandidaten nog gekend in de tijd dat het nog een weeshuis was. Hij vertelde Driek over de kindergraven. ‘Hoe moesten we al die dode kinderen verantwoorden?’ zei de oude broeder, ‘vaak wisten we niet eens waar ze vandaan kwamen of wie ze waren, hoe ze heetten, wie de ouders waren en of ze andere familie hadden, waren ze afgegeven of te vondeling gelegd? We zouden allerlei vragen krijgen die we niet konden beantwoorden. En nu was zo’n kind dood. We redeneerden dat we het toch niet meer konden helpen, het was nu eenmaal gebeurd, soms was het mishandeld, soms ook niet. Soms was het een ongeluk, soms was het gewoon te zwak. We stopten de botten samen met allerlei dierlijke resten onder in een graf, gooiden er een meter zand op en begroeven daarop in een kist een oude pater of broeder. Als we zo gauw geen lijk bij de hand hadden trokken we met een paard de grafsteen weer tijdelijk op het graf. Zodat niemand erbij kon. We noemden het geprepareerde graven en plaagden er elkaar en vooral de oudere paters en broeders mee: Je kuil ligt al voor je klaar. Niemand wist dat er resten van kinderen onder lagen, behalve de enkeling die daarmee belast was. Het viel wel eens op dat de grafsteen veel groter was dan het graf. Dat was om te voorkomen dat er naar het graf toe zou worden gegraven, vooral door dieren, maar je wist maar nooit. Er waren ook grafschenners die nog iets van waarde hoopten te vinden. Het ging meestal goed. Of ik me schuldig voel? Nee. Er was toch niks meer aan te doen. Hoewel bij de broeders wel echte gekken rondliepen, monsters, zelfs die er voor straf zaten, dat wist je. De gestoordheid lag op hun gezicht. Ze moesten meestal hun kap op houden. Ze mochten eigenlijk niemand aankijken. Maar wat moest je er dan mee? Ergens anders opsluiten? En waren daar de mensen veilig voor ze? Hier functioneerden ze redelijk. Moest je het risico dat er een enkel slachtoffer viel niet nemen? We hadden nog een begraafplaats voor jonge kinderen. Onder de grote mesthoop. Daar verteerden ze snel en bleven er al gauw alleen de beenderen en het doodshoofdje over. We moesten wel, we konden natuurlijk geen babylijkjes tussen ijsblokken bewaren. Die groeven we dan naar verloop van tijd weer op en stopten die in een geprepareerd graf wanneer we een gewone dode verwachtten. Er waren vaak oude doden want het was ook een rusthuis voor oude paters en broeders, vaak met tropenjaren. Die werden niet erg oud. We hebben ook beenderen van kinderen vermalen. We bekalkten er onze vijver mee die sterk ijzerhoudend was. En ook de grond waar planten groeiden die veel kalk nodig hadden. En ook hebben we, toen nog niet zolang geleden, begin 60er jaren, crematie werd toegestaan, en nu heb ik het over een veel recenter kindertehuis waar ook te veel doden vielen, regelmatig geprobeerd wat ‘mee te geven’. Natuurlijk wel riskant, maar we maakten de kisten zelf, dus meestal ging het in een dubbele bodem. Maar ik ben blij dat dat allemaal voor een groot deel achter de rug is, dat de opvang en behandeling nu veel beter is, zoals hier bijvoorbeeld. Maar, zoals ik zei, ik zou echt niet geweten hebben hoe ik het destijds anders had moeten doen, ik heb nooit een vlieg kwaad gedaan, die kinderen konden nergens anders terecht, ik kon het systeem niet veranderen, ik kon alleen proberen om de schade te beperken.’ ‘U vertelt over de kinderen waarvan er niets mocht worden teruggevonden,’ zei Driek. Maar hoe zit het dan met die minstens twee verborgen kinderbegraafplaatsen die ik ooit op het terrein heb gevonden?’ ‘Dat was omdat het er te veel waren,’ zei de oude broeder. ‘We konden ze eenvoudig niet allemaal behandelen zoals ik heb verteld, bovendien zou helemaal geen graven ook wantrouwig gemaakt hebben. We kregen te horen welke we gewoon mochten begraven, zij het niet op te opvallende plaatsen. Ik heb begrepen dat dat de kinderen waren die door een ziekte – er waren natuurlijk epidemieën – waren gestorven en waarop men dacht dat er geen sporen van seksueel misbruik, zwangerschap, mishandeling of verwaarlozing waren te vinden. Maar of dat zo was, kan ik niet garanderen, het waren er gewoon te veel.’ De oude broeder zweeg. Driek ging niet in discussie.