Het einde van een honderdjarige – Meursam story


(2e, gecorrigeerde, versie, uit HetWerk69, 1e oplage 1 juni 2020)


De oude man opent zijn voordeur en houdt deze met één arm open, hij draait zijn hoofd naar binnen en beweegt dan zijn gebogen hoofd terug naar buiten alsof hij met zijn ogen een hond volgt die onder zijn gestrekte arm door loopt. Maar hij heeft geen hond meer, die stierf een paar maanden geleden. De oude man had daar vrede mee, hij wilde geen nieuwe hond omdat die te veel zou lijden als zijn baasje er niet meer was. Hij is de enige die me echt zal missen, dacht hij. Dat baasje zou er na vanavond niet meer zijn. Om 12 uur vannacht wordt hij 100, dan is het mooi geweest. Misschien is daarom alles vanavond wel anders dan anders en is dat de reden dat hij zijn oude hond weer onder zijn arm door het huis ziet verlaten.
            Schuin tegenover hem is de sigarenfabriek, waar hij straks ook moet zijn, hij is nachtportier en het is begin van de avond, hij gaat naar links en na 100 meter een straatje in naar de weverij.  Aan de linkerkant een paar lage aan elkaar gebouwde huisjes. Hier wilden ze na de oorlog een meisje wier vader om den brode voor de Duitsers had gewerkt kaal scheren. Hij had het met de revolver in de hand kunnen verhinderen.
            Bij de weverij heeft hij zijn sleutelbos klaar maar de deur gaat vanzelf open. Wat is dat toch vanavond? En hij denkt: bestaat die weverij waar ik nu binnen ben eigenlijk nog wel? Toen hij jaren geleden hier als wever werkte was er Heintje die later een fritestent op het pleintje bij de kerk zou beginnen, hij stond hier elke week tegenover de baas die zijn weefwerk met gaten erin omhooghield en tien minuten lang tegen hem vloekte en hem dan wegstuurde, en een week later hetzelfde tot de man van de fritestent na tien jaar tenslotte wegbleef omdat hij zijn nieuwe bestemming had gevonden. En hij denkt aan Walterke die al oud was en ingehuurd werd om de boel te schilderen en een hele week deed over één deur en die voor hij naar huis ging in het snoepwinkeltje in de bocht van de weg 2 dikbuiken bier achterover sloeg omdat hij thuis niet mocht drinken van zijn vrouw die hij verloor omdat eerst haar nylon schort waarmee ze tegen de kachel stond in brand vloog en toen zijzelf, en de emmer water die de buurman over haar heen gooide te laat kwam.
            Hij is weer buiten, hier komen twee stukjes weg in een punt bij elkaar en gaan samen verder richting het zuiden waar op het eind van de oorlog de eerste gevechtswagen van de bevrijders vandaan kwam die ook meteen het laatste voertuig was dat daar vandaan het dorp in kwam omdat de tank die volgde een kilometer van hier verwijderd door de houten brug over het riviertje zakte. Hij staat bij de beek die hier diep onder de weg doorgaat naar het terrein van de weverij. Er is een hek omheen waar hij als kind vaak over is geklommen om naar het water enkele meters ver naar beneden te klauteren en te kijken of hij net als het water ook onder de weg door zou kunnen gaan. Maar hij heeft het nooit gedurfd. Zelfs in de zomers als het water laag stond kon je je hoofd maar nauwelijks boven het oppervlak houden. Aan de andere kant van de weg liep de beek over het fabrieksterrein waar het water verkleurd werd door de verf waarmee de stoffen werden behandeld. Behalve op zondag. Dan was het water helder en niet verwarmd en verkleurd door het spoelwater en kon het in de winter ook bevriezen waardoor je over de beek naar het ondergespoten weiland kon schaatsen. Maar het moest al hard vriezen wilde daar op maandag al geen eind aan komen.
            Hij loopt over het stukje weg waar de Linnen en Damastfabriek aan ligt terug naar de grote weg. Hij gaat nu langs de voorkant van de fabriek, controleert de ramen van het huis van de eigenaar en denkt: De Linnen- en Damastfabriek? Moet ik hier nog naar binnen, hoelang is dat al geleden? Hij begint te beseffen dat hij op zijn laatste avond niet overal naar binnen kan wat op zijn pad komt. Het is te veel. Alles wat er ooit geweest is, is er weer. Daar had hij niet op gerekend.
            Het kruisbeeld, de jongenskliniek, de drukkerij, de metaalwarenfabriek, vooruit die laatste toch maar even, misschien zouden ze daar merken dat hij niet geklokt had. Hij is er snel weer buiten en staat nu voor de schoenfabriek. Het was hier inderdaad al meer dan een eeuw een echt industriedorp: een weverij, sigarenfabrieken, een linnenfabriek, metaalfabrieken, wasserijen, schoenfabrieken. Bij de schoenfabriek hadden twee zussen van hem gewerkt. De oudste was met haar haar in een machine gekomen en gescalpeerd maar had het overleefd en was ver in de negentig geworden. Ze had heel haar leven een pruik gedragen maar je zag een litteken op haar voorhoofd. Ze fokte konijnen die ze eigenhandig slachtte en overleefde meerdere echtgenoten. Slechts een van haar drie kinderen overleefde haar.
            De villa’s, waar de families wonen/woonden die de fabrieken bezitten/bezaten, laat hij maar even voor wat ze zijn. Het zou wel heel toevallig zijn als daar nu net vanavond iets gebeurde. Hij houdt van het paadje waar hij nu door loopt, verbinding tussen twee straten, tussen de tuinen door die achter die huizen liggen, in dit geval de keurige hagen aan de ene kant en aan de andere kant de aangetaste resten van een heg afgewisseld met golfplaten, planken en allerlei rommel waarmee je een afscheiding kan maken met daarachter het terrein van Jantje van de Velden, vol oudijzer, koelkasten, wasmachines, kachels, autowrakken, oud papier en vodden onder krakkemikkige afdakjes. Het is smal, er wordt zowel gelopen als gefietst maar als je elkaar wil passeren moet een van beiden de heg in of zich tegen de golfplaten of planken aandrukken. Je kan geen kant op.
            Het is hier dat de hond altijd toeslaat. Tenminste sinds hijzelf geen hond meer heeft. De hond maakt geen geluid. Ook nu ziet of hoort hij hem niet. De hond springt in zijn zij en passeert hem tegelijkertijd. De vraag is nu of hij terug zal komen en de aanval van de andere kant inzetten. De oude man leunt met zijn rug tegen een oud stuk houten schutting. Hij houdt met twee handen een stok omhoog en luistert gespannen, probeert het getrippel van de hondenstappen te horen, de versnelling, dan de stilte tijdens de sprong waarin hij zijn knuppel zal zwaaien om het beest te treffen. Maar hij hoort niets. Het beest is waarschijnlijk stilletjes doorgelopen. De man vervolgt zijn weg in het donker. Hij is niet bang, integendeel, laat hem maar komen, denkt hij. Ik maak er vannacht voor mezelf een eind aan maar ik neem er eentje mee. Die hond heeft me te veel gepest de laatste maanden. Hij durft sinds Victor er niet meer is, de lafbek. De ogen van de man tranen als hij aan zijn eigen trouwe hond denkt.
            Hij heeft het gevoel of hij heel even in al die oude gebouwen is geweest, het patronaat, de meisjesschool, het klooster, de kerk, de pastorie, de jongensschool, zelfs in het meisjesinternaat aan de rand van het dorp. Ha, daar staat zijn fiets. Dat komt goed uit. Heeft hij die ook klaargezet? Hij heeft in de loop van de laatste weken heel wat op verschillende plekken klaargezet voor vanavond. Met de fiets is hij zo bij ASML.  Zijn chipkaart werkt nog, het wachtwoord is ook nog hetzelfde (hoe slim ze verder ook mogen zijn, denkt hij…) en voor de ogenscanner hoeft hij alleen even zijn bril af te zetten. Hij is hier portier geweest in 1984 toen ASML begon. 1984? Zou Orwell aan zoiets als ASML gedacht hebben? Zou best kunnen. Het eerste hoofdgebouw is tegenover zijn geboortehuis gebouwd. Dat zei hem destijds niet veel, hij had er nooit bij stilgestaan, woonde toen een heel eind uit de buurt. Nu is zijn geboortehuis nog eerder afgebroken dan dat eerste ASML-gebouw. Dat zit hem niet lekker. Hij had er nooit rekening mee gehouden dat zijn geboortehuis zomaar opeens weg zou zijn. Geen spoor achtergelaten. Het zou allemaal wel voor ASML zijn, alle grond in de buurt kwam bij ASML. Eindhoven had verkeerd gegokt, in verband met het vliegveld hadden ze grond in het noorden verworven en geruild met grond in het zuiden. Maar in het zuiden was het gebeurd, het vliegveld in het noorden lag zo goed als stil en erg veel drukker zou het daar niet worden. Het dorp had zelfs het ziekenhuis van Eindhoven over mogen nemen.
            Op verzoek van een luidsprekertje geeft hij opnieuw het wachtwoord. Het is inderdaad nog steeds Nano. Hoe kwam je erbij, nietwaar? De nanometer, dat was het principe waarop ASML steeds kleinere transistortjes probeerde te maken om die in chips te verwerken. Dat zou ze met behulp van waterstralen en spiegels echt wel lukken. Dat kleine, kleiner, steeds kleinerder was niet het probleem. Probleem was dat steeds groterder. (Dankjewel, Alice uit Wonderland)  Steeds grotere machines die nodig waren, het terrein dat steeds uitgebreid moest worden. Tot het dorp te klein was en omliggende gemeenten (in het begin: graag!) er ook niet meer aan wilden. Tot de machines niet meer vervoerd konden worden, ook al werden ze in 3, 5, 10 delen gedemonteerd. Eerst konden ze alleen nog per boot vervoerd worden en werden er zelfs kanalen voor gegraven. De machines werden niet meer in een gebouw geplaatst maar de gebouwen werden om de machines heen gebouwd. Dat steeds groter pikte de maatschappij op een bepaald moment niet meer en daaraan ging ASML ten onder. Zoals kernenergie niet ten onder ging aan het principe zelf maar aan de steeds grotere berg niet afbreekbaar afval. Dat was wat Driek voorspelde toen ASML voor het eerst had uitgebreid naar de andere kant van de snelweg. Het eens eerste en enige viaduct van het dorp, symbool van een gemeente opgestoten in de vaart der volkeren, werd hiervoor afgesloten. Mensen hadden zich hier, toen er nog geen weg overheen liep, op laten fotograferen, hadden erop staan zwaaien en de toeschouwers hadden teruggezwaaid. Wat een sensatie was dat, dat de voetgangers, de fietsers en de auto’s onder je door gingen. Maar voor ASML was niets heilig. In het jaar dat Drieks boek over het dorp verscheen, 2004, bestond  ASML 20 jaar. Ze waren gevraagd het boek te sponsoren maar ze hadden geen interesse, het was voor hun het oude dorp, het dorp van het verleden, niet dat van de toekomst, waar zij voor stonden. Het was het begin van Drieks tweede schrijfcarrière, een die hij niet gepland had, hij was er een tijd uit geweest door verblijf in het buitenland en ook door ziekte, en was toen hij terugkwam als schrijver vergeten. Hij had zijn schouders opgehaald, hij wilde alleen nog voor zijn vrienden schrijven, maar hij had onverwacht succes. ASML was ondertussen volwassen geworden en zou er waarschijnlijk anders over denken.
            Driek was zonder problemen in zijn beschermende pak geraakt, had zijn kap en zijn masker op, was ook de stofdouche gepasseerd. Mocht er een plaag uitbreken, hij was erop gekleed.
            Het dorp was eerst wijd en zijd bekend geweest vanwege het Mariabeeldje en de heilige Eik. Op zeker moment mocht je een eik niet meer heilig noemen, dat was bijgeloof. Het geloof in het beeldje was dat niet. Later was de bekendheid vanwege de industrie, eerst de huiswevers, dan de weverijen, de sigarenfabrieken, schoenfabrieken en wasserijen. In de 50-er jaren van de 20e eeuw was het de snelst groeiende gemeente van Nederland. Het meisjesinternaat met meer dan 1000 leerlingen, ook extern, had faam tot buiten de landsgrenzen. Maar met ASML stond het dorp op de wereldkaart. En beet Eindhoven zich de vingers stuk van spijt. Het was daarom dat Eindhoven geweigerd had uitbreiding van ASML op Eindhovens grondgebied toe te staan. Het was alles of niets.  Het was of ASML verhuizen of het gebied waar ASML gevestigd was weer aan Eindhoven overdragen. ASML zou aan expansie en grootheidswaan ten onder gaan. De plaag kwam niet van buiten maar van binnen. De plaag zat al achter de maskers en in de beschermende pakken.
            Het naar buiten gaan verliep even vlekkeloos als dat hij binnen was gekomen. Opnieuw komt hij voorbij de plek waar zijn geboortehuis heeft gestaan, het oude hoofdgebouw van ASML staat nog steeds aan de overkant van de weg. Hier in de buurt is de plek waar hij de hond kan verstoppen. Tussen de struiken van het voortuintje van een villa die er in zijn jeugd ook al was heeft hij een soort korte lans in de grond gestoken, een stok van zo’n anderhalve meter met daarop een mes. Terwijl de man de stok pakt is de hond daar al, dat kon niet beter, hij springt in zijn rug maar bijt niet door. Er zijn veel lage muurtjes van beton met kiezel bij de villa. De oude man laat zich aan de binnenkant, de kant van de villa, met zijn rug tegen een van de muurtjes zakken, hij is nu vanaf de weg uit het zicht. Hij zit met plat gespreide benen op de stenen, de lans die hij losjes vasthoudt daar tussenin, het mes naar voren. De hond springt van achter hem over het muurtje en hem heen, de man verroert zich niet, de hond keert en springt opnieuw, nu naar de keel van de man. Die trekt met een ruk de stok met het mes omhoog en treft de hond in de strot net onder de halsband. De man is een oude harpoenier. Dat zou vanavond nog meer van pas komen. Niet dat hij nog iemand van kant wil maken. Hij is niet bang voor de dood. Hij heeft er wel  problemen mee dat sommige rotzakken blijven leven als hij er niet meer is. Maar hij zal zijn handen niet aan ze vuilmaken. Dat met de hond moest wel even gebeuren, die had hem de laatste maanden het leven te zuur gemaakt.
            Hij kijkt over het muurtje maar het is nog steeds doodstil op deze provinciale weg. Hij bindt een touw aan de halsband van de hond en sleept hem, om de 5 meter even rustend, naar de rioolbuis van de sloot, maar enkele tientallen meters van de villa. Ik dacht dat die sloten allang dichtgegooid waren, denkt de man, vervangen door riolering. Maar goed, ik heb het gecontroleerd, hij is er nog, des te beter. Na weer even gerust te hebben rolt hij de hond vlak voor de buis de sloot in. Hij haalt een ijzeren bout uit zijn zak, bindt die aan het uiteinde van het touw en gooit de bout met het touw door de buis heen naar de andere kant. Zo kan hij, met enige moeite, de hond naar het midden van de buis trekken. Dan gooit hij het touw met de bout bovenop de hond. Ze zullen hem wel vinden als hij gaat stinken. Of als andere honden er zich mee gaan bemoeien. Maar ik denk dat ze mij eerder zullen vinden.
            Het is nu 11 uur geweest, hij is bijna 100 en de man gaat nu verder resoluut op zijn doel af. Zijn fiets zet hij tegen de zijmuur van een huis waar een jongen woont waarmee hij bevriend is. Hij gaat de kerktoren in naar de zolder vlak onder de spits. Hier heeft hij wat spullen verstopt. Hij gaat opvallend gedecideerd te werk. Hij trekt aan een touwtje van een opblaasbare kano die zich vult, steekt deze schuin door het raampje en legt er een lattenbodem in die hij aan de vloer vastschroeft. Naast de kano steekt hij ook een balk met een haak door het raampje en schroeft de balk hier en daar vast. Aan een haak binnen hangt hij een aantal zaken die hij nodig heeft en die hij kan pakken terwijl hij op zijn rug in de kano ligt en uitzicht heeft op het kruis en het haantje op de toren. Met een soort harpoen schiet hij een dunne dubbele staalkabel voorzien van een katrolletje over de haan, zet alles strak door middel van een takeltje aan de haak in de uit het raampje stekende balk. Hij doet nu een bergklimmersvest aan compleet met musketons, bevestigt alvast een strop van gewoon touw rond zijn hals, zodat ze dit kunnen doorsnijden, windt het touw onder zijn armen door een paar keer rond zijn borst, bevestigt het accutakeltje aan de gespannen kabel en zichzelf ook aan het takeltje en tevens op een paar plaatsen met musketons aan de kabel. Hij drukt op de knop van het accutakeltje en hijst zich omhoog tot op een van de armen van het kruis, maakt zich los van het materiaal dat hij aan de opstaande balk van het kruis vastzet, maakt het touw rond zijn borst los, doet het andere eind van de strop  met een musketon rond de arm van het kruis en kruipt dan met het touw naar het eind van de arm (hij heeft ook  in hoogspanningsmasten gewerkt) en laat zich vallen.
            Hij breekt zijn nek en is op slag dood. Hij hangt op anderhalve meter (weer die anderhalve meter) onder de arm van het kruis. Nu heeft hij het zelf niet meer in de hand. Maar alles gebeurt verder precies zoals hij had verwacht. (wordt vervolgd)

Ondanks wat ik zei op pagina 2 heb ik toch DE DOOD IN VELE GEDAANTEN naar voren gehaald zoals ik die in 2006 beschreef in HetWerk43 en in mijn toneelstukken in het boek Spelen. Zie de volgende 4 bladzijden.

(volgt later)


HetWerk, een kijkje in de keuken van het schrijven.

www.meursam.nl
hetwerkliterair@hotmail.com https://www.facebook.com/ton.meurs.7
https://twitter.com/TonMeurs.
De meeste nrs van HetWerk zijn nog verkrijgbaar à €3 (oud)
of €4 (kleur)
Het volledige werk van Meurs A.M. ligt ter inzage bij de

Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.












HetWerk69 bestellen