Geboorte en bevrijding (uit Aan de Lange Weg)

(FB-sites als @Meerveldhovenzoalshetwas, @Veldhovenzoalshetwas en @Zeelstzoalshetwas zijn de aanleiding om deze verhalen opnieuw naarvoren te halen.)

Anneke


Door een regen van bommen holt de tante met de pasgeboren baby naar de schuilkelder
(illustratie @UfukKobas )

Door een regen van bommen holt de tante met de pasgeboren baby naar de schuilkelder. Een zuil van zand en modder spuit op. Een dikke tak breekt af en zakt krakend door de andere takken op de grond. Scherven vliegen de kippenren aan de zijkant van het huis in, de kippen rennen krijsend het hok binnen, een blijft er liggen. Die gaat straks in de pot.

            Het is een wonder dat er geen bom valt op het blok van twee in de eerste bocht van de Lange Weg waar in de linker woning Anneke Weels net haar tweede kind ter wereld heeft gebracht.

            De tante is uit de achterdeur gekomen en spurt tussen kolenhok en plee links en lindeboom rechts tot aan de schapendraad van de hof van de buren. Die hof ligt voor een groot deel achter het huis van Anneke, want die van haar begint naast haar woning en loopt dan net als die van de buren zo`n vijftig meter naar achter. De tante rent langs de draad naar links, voorbij de jonge perzik-boompjes die uit de pitten zijn gegroeid die vader Leo daar drie jaar geleden bij de geboorte van het eerste kind in de grond heeft gestopt. Dat kind, een meisje, is nu ernstig ziek. En anderhalf jaar na de geboorte van dat eerste heeft Anneke een miskraam gehad. Met de baby die nu onderweg is naar de schuilkelder, een jongen, moet het goed gaan!

            De kelder waar de tante zich met het kind in laat zakken heeft Leo zelf gegraven. Het zijn maar balken en stammen met een dikke laag aarde erop waar ze onder schuilen, dus tegen een voltreffer zal het niet helpen, maar tegen een bom in de buurt en rondvliegende scherven wel. Hij is aan het zicht onttrokken door de staakbonen die er nu, eind zomer, groen en weelderig, metershoog omheen staan.

            Veel mensen hebben een schuilkelder in de tuin. Dat is vanwege de nabijheid van het vliegveld dat sinds

D-day, nu bijna vier maanden geleden, steeds maar weer door de Engelsen wordt gebombardeerd. Ruim vier jaar daarvoor waren het de Duitsers die het vliegveld bombardeerden.

            Omdat dat praktischer en hygiënischer was, is het kind wel in het huis aan de Lange Weg geboren, maar nauwelijks losgeknipt en afgespoeld wordt het op een holletje naar de schuilkelder gebracht. Dat doet tante Jo die daar in huis is en die de peettante zal worden. Zij weet wat gebombardeerd worden is, haar eigen huis staat maar honderd meter van het vliegveld en is nu door de Duitsers in beslag genomen. Ze waren tot nu toe goed weggekomen aan dat vliegveld, twintig meter achter hun woning is een bomkrater zo groot dat er een heel huis in kan. Het was al maanden niet meer veilig om daar te slapen en tante Jo en oom Piet sliepen dan bij Anneke en Leo, en hun zoon Henk sliep verderop aan de Lange Weg bij opa Weels. Sinds hun huis was bezet stonden bij opa in de voorka­mer ook hun meubels opgeslagen. Henk sliep slecht, hij lag in het grote bed naast opa op de plek waar tot haar dood drie jaar geleden oma had gelegen, en opa lag de hele nacht op zijn rug te ronken.

             In de schuilkelder aangekomen heeft de pasgeboren baby zijn eerste stukje strijd gewonnen. Maar er dreigen talloze andere gevaren! Het gebrekkige voedsel bijvoorbeeld.

“Jongen, wat ben jij mager!” zal een tante in Gelderland bij wie hij logeert uitroepen als hij zich in zijn wit hempje aan de gootsteen staat te wassen. De jongen zal tot zijn vijftiende een echt oorlogskindje blijven. Daarmee is dan meteen verklapt dat hij in ieder geval de vijftien zal halen. Dit ondanks de levens­gevaarlijke besmettelijke ziekte tbc die van zeer dichtbij op hem loert. Zijn opa van moeders kant, die ook in het huis aan de Lange Weg heeft gewoond, is als de jongen wordt geboren vier maanden daarvoor aan tbc gestorven en zijn drie jaar oudere zusje ligt in het ziekenhuis in de stad, in afwachting van een plaats in het sanatorium. Pas na vier jaar zal ze weer uit het sanatorium komen, nadat ze als eerste meisje in het land op zo`n jonge leeftijd aan tbc is geopereerd.

            Er blijven gevaren loeren, vooral die eerste weken. Hij moet immers meerdere malen per dag naar de volle, melkige, blauw dooraderde borsten van zijn moeder gebracht worden, waar hij op zijn tiende samen met zijn ginnegappende vriendjes naar kan staan staren wanneer zijn jongste broertje onder de lindeboom de borst krijgt. Maar zij zijn niet de enigen die zich aan de borsten van dat tengere vrouwtje vergapen. Ook zijn tante Josje, die bij zijn opa verderop aan de Lange Weg woont en die zelf elf kinderen met de borst zal grootbrengen, zal hem later verklappen hoe ze met plezier naar die borsten van An­neke kon kijken. Maar nu heeft hij daar nog geen weet van. Van de pure schoonheid waarmee hij gevoed wordt, evenmin als van het gevaar dat hij op de heen- en terugweg loopt.

            Ze wonen een paar kilometer van het vliegveld. Maar de geallieerden gooien hun bommen vaak veel te vroeg af. En je wilt, als je het idee hebt dat de oorlog bijna voorbij is – de Engelsen staan al in België! – geen bom op je kop krijgen, zelfs niet voor een goed doel.

En dan het lawaai! Je zal zo maar ter wereld moeten ko­men. Als het niet van de bombardementen of van het afweerge­schut is, dan is het wel van de explosies wanneer de Duitsers voor ze vertrekken de startbanen en gebouwen opblazen.

“Poeh!, ik had geen gemakkelijke start, als ik er zo eens over nadenk,” zucht Jantje Weels vele jaren later. “Geen wonder dat ik nog steeds niet tegen lawaai kan. Ik zou mijn omgeving daar best eens op mogen wijzen.”

(Uit Aan de Lange Weg van Meurs A.M. 1e druk 2004, 3e, door Ufuk Kobas geïllustreerde druk 2009)