Mijn moeder, 2e deel, model voor Anneke, in AAN DE LANGE WEG van Meurs A.M


Mijn moeder, 2e deel, model voor Anneke, in AAN DE LANGE WEG van Meurs A.M., mét De Vrouwen van de Eerste Huizen.


Mijn moeder, model voor Anneke in Aan de Lange Weg
(de vlek zit op de foto)

Het leek een leuk idee: de passages van Anneke, waarvoor mijn moeder in Aan de Lange Weg model stond, uit het boek te halen en in het kader van de Boekenweek op internet te zetten. Maar al gauw zat het me niet lekker. Het leuke van het boek waren nu net De Vrouwen van de Eerste Huizen, die niet alleen buren en personages zijn, maar die ook de andere personages, de gebeurtenissen én het geschrevene en de schrijver becommentariëren. Alleen Anneke eruit halen is net zoiets als het verhaal van Ondine uit De #DeKapellekensbaan afzonderlijk publiceren. Dan krijg je een ouderwets boek. De Vrouwen van de Eerste Huizen heten niet alleen zo omdat ze inderdaad in die eerste huizen van het dorp wonen maar ook als eerbetoon aan #LouisPaulBoon die schrijft over de Eerste Vuile Huizen van de Kapellekensbaan waar Ondine woont en waar de sleutel van de kapel bewaard wordt. Hier dus Anneke met De Vrouwen van de Eerste Huizen uit het 1e deel van de 3 delen #AandeLangeWeg heeft. Tussen haakjes, 2 van de 3 Vrouwen van de Eerste Huizen zijn ook moeder.

(Anneke Weels, woont in de eerste bocht van de Lange Weg, in 1940 getrouwd met
Leo Weels, ze krijgen acht kinderen, waaronder
Tonnie Weels, het eerste kind, een meisje dat van haar vierde tot haar achtste in het sanatorium ligt vanwege tbc;
Jantje Weels, hun tweede, met wiens geboorte het verhaal begint, volgens het schrijverpersonage A.M.
vaak hinderlijk aanwezig;
Mimi Weels, op haar vijfde levensgevaarlijk verbrand door een val vanaf het aanrecht in een kokende ketel met wasgoed;
Hugo, hun laatste kind dat een uur heeft geleefd, maar gelukkig is het er een van een tweeling en dat andere is nummer acht.)

(De Vrouwen van de Eerste Huizen, te weten: Hanna Bosmans, Hanna Knietel en De oudste dochter van Meijer; zij zijn tegelijk personages, vertelsters, commentatoren én Muzen van A.M;)

Onrust aan de Lange Weg

Er heerst onrust aan de Lange Weg. Maar het meest onrustig lijkt toch A.M. te zijn die daar rondstruint op zoek naar de vorm voor zijn boek van de Lange Weg.

     “Wat is dat!” zeggen de Vrouwen van de Eerste Huizen. “Begint Jantje, het jongetje, je alter ego, het toch een beetje van ons over te nemen, iets wat je eerst absoluut niet wilde?”

     Jantje lijkt inderdaad tegen wil en dank de rode draad geworden, meer dan de Vrouwen van de Eerste Huizen, hoewel de strijd nog niet is gestreden.

     Allemaal hadden ze het mogen zijn: de visboer, de vodden­boer, de ziekenfondsbode, een ander jongetje, als ze maar langs die huizen van de Lange Weg gingen, allemaal behalve het jongetje, behalve Jantje. En toch lijkt die het te worden: de enige echte bindende factor.

     De vertelsters, Anneke, Josje en Bet, hebben het niet gehaald, alleen Anneke speelt nog mee, hoewel Josje veel intensiever aanwezig was. Maar in 1947, wanneer ze heeft moeten trouwen, is ze uitgepraat. En van Bet kon het verhaal van haar leven verteld worden, zoals dat van haar man Toontje, maar als dat verteld is, zijn we er, afgelopen.

     Daarom toch: het verfoeide jongetje. Hoewel de Vrouwen van de Eerste Huizen die het eeuwige leven hebben veel leuker en interessanter zijn en zich nog niet gewonnen geven. Dus wie weet!

     Want de Vrouwen van de Eerste Huizen die willen altijd!
(Pag. 104)

De Vrouwen van de Eerste Huizen willen het overnemen

De Vrouwen van de Eerste Huizen willen het overnemen omdat ze vooruit willen in de tijd, maar dat kan A.M. zelf ook, zegt hij.

            De oudste zoon van de familie Brems, Harry, hebben we nog niet leren kennen, maar die is dan ook meestal op stap. Tot nu toe rustte op zijn talloze ondernemingen niet veel zegen, gaf hij bovendien het geld dat hij verdiende net zo snel weer uit, al zorgde hij wel dat er een telefoon in huis kwam, wat nog tamelijk uitzonderlijk is.

            Maar nu lijkt er een kentering te zijn gekomen en die heet: wasmachine!  Hij heeft de tijd mee, ook de dorpsmensen willen nu thuis gaan wassen, hij kan tweedehands wasmachines voor weinig geld en op afbetaling aanbieden. Ze gaan vaak stuk, ook omdat de mensen nog niet gewend zijn ermee om te gaan, en dan brengt hij voor maar een klein beetje meer geld een andere, want de garantie die hij heeft gegeven is nog niet voorbij en hij zou niet weten hoe hij ze moest repareren.

            Maar ook daar komt verandering in, want zijn jongere broer Karel, een van de vroegere bedpissers, is ondertussen een jaar of veertien en niet alleen een stuk gezonder en sterker maar ook technisch en handig geworden. En daarmee is de zaak rond: de familie Brems heeft de verkoop en reparatie van wasmachines in handen.

            Toch is de weg naar succes nog niet definitief. Vrouw Brems, die altijd al zwak was, vlug moe, en wie het gauw te veel werd, laat haar bed tussen de planten voor het raam aan het binnenplaatsje zetten en wacht daar met een rozenkrans in haar handen de dood af, want ze heeft kanker en veel meer dan vijf jaar zal ze haar man niet overleven. Ze komt nog één keer buiten als ze hoort dat er een buurjongetje zoek is. Met een mantel over haar nachtkleding en een brandende kaars in haar hand loopt ze biddend midden over de Lange Weg in de richting van het ongelukkige gezin in de Acht-Huizen. Het helpt, want de jongen wordt teruggevonden.

            Nog een paar maanden kunnen de kinderen hun drukke bezigheden even onderbreken om bij het bed van hun moeder te horen over liefde, vriendschap, de natuur en over God, in het bijzonder over het kindje Jezus en zijn moeder Maria.
(pag. 139 – 140)

Op de thee bij Anneke

‘t Is wel een beetje wat men noemt een asociaal gezin maar kwaad zit er niet bij, zeggen ze van een van de toekomstige buren van Anneke in de Acht-Huizen. Dat zeggen ze trouwens van meer huishoudens in de Acht-Huizen, en dat asociale schijnt in de praktijk ook wel mee te vallen.

            Ja, Anneke gaat inderdaad in de Acht-Huizen wonen. Ze heeft er wel eens mee gelachen sinds haar huur is opgezegd omdat de huisbaas zelf in haar huis wil, maar het is inderdaad zo. Daarom zijn ze nu bij Anneke op de thee, voor de laatste keer in het oude huis, waar alle acht kinderen van Anneke zijn geboren en waar ze heel wat heeft meegemaakt.

            Anneke maakt wat mee! Pas nog heeft ze haar oude moeder van achtentachtig moeten begraven op het kerkhof van Sas en het was nog ijskoud ook. Ze hadden de grond moeten openhakken. Het valt niet mee je oude moeder achter te moeten laten in die koude grond!

            De Vrouwen van de Eerste Huizen maken ook heel wat mee natuurlijk, en Ineke het buurmeisje dat bijna alle kinderen van Anneke heeft leren lopen ook, maar toch valt het bij Anneke meer op.

            Maar Hanna Bosmans wil niet over de droevige dingen praten. Ze neemt het initiatief: Weet Anneke nog dat de oude buurman Dries Westerweel, de oom van degene die nu in haar huis gaat wonen, als het onweerde altijd bij Anneke thuis achter de deur kwam zitten? Och, wat was die bang voor onweer en hoe lang is die alweer dood! Met zijn broer heeft hij daar jaren gewoond maar de broer ging het eerste. En toen ze allebei dood waren kwamen de Koenders daar achter wonen, een pas getrouwd stel dat de hele dag in bed lag, daar moest je niet onverwachts op bezoek komen. Och, en aan de voorkant de schoenmaker, hoe vaak is die niet met zijn houten been hier achterom komen lopen om schoenen terug te brengen en even bij zijn vrouw weg te zijn. Maar de buurman aan de andere kant van de schoenmaker zei: “Ik kom die schoenen zelf wel ophalen als ze klaar zijn, want elke keer als jij met je hond komt kost me dat een paar doodgebeten konijnen, en wat kan ik anders doen dan ze zelf maar opeten?” Die hond beet zo dat gaas door en had er een paar te pakken.

            “Dus Robert kwam voortaan zelf zijn schoenen wel opha­len,” lacht Hanna Bosmans, “dat scheelde een paar konijnen.”

            Dus die oude Westerweels die hiernaast achter woonden waren ooms van de eigenaar van dit huis, en herinner je je nog die vrouw van de eigenaar die altijd de huur kwam ophalen? Daar zat ze met haar bril en haar bontjas en haar spitse neus en haar grote leren handtas met het opgehaalde huurgeld voor zich op tafel. Achter dat tochtschot zat ze altijd en kreeg een kop thee en de kinderen mochten van vader Weels dan niet hatelijk doen of lachen. Weet je dat nog, Anneke? Ja, en of Anneke het nog weet!, ze heeft het allemaal zelf verteld. En ze weet ook nog goed dat dat wijf van Wester­weel, want zo noemden we haar, de huur kwam verhogen en later de huur opzeggen. Dat laatste is alweer drie jaar geleden. Enfin, de woning in de Acht-huizen valt mee, vier slaapkamers boven, maar de wc is nog steeds buiten, wel met een closetpot nu maar waar je met een emmer water door moet gooien en een put die ze met een wagen en een slang leeg komen maken. Hier moeten we dat nog zelf doen. En de hof is natuurlijk ook een stuk minder, we zullen die fruitbomen nogal missen!

            Ach, er verandert zoveel en zo snel, het is voor een gewoon mens niet meer om bij te houden. Neem nou die nieuwe wijk die zo goed als klaar is. Onze jonge jongens weten te vertellen dat daar meisjes van hun leeftijd zijn komen wonen die voor ze gaan slapen in hun blote kont boven voor het slaapkamerraam komen staan. Het schijnt nog waar te wezen ook. Misschien is het er maar eentje, maar de jongens trekken in ieder geval massaal ‘s avonds rond half negen naar de nieuwe wijk. En als ze erom vragen schijnt dat kind zich ook nog om te draaien! Och, je weet toch niet meer waar je aan toe bent tegenwoordig. De oudste jongen van Anneke, Jantje, heeft nu een Ambonees vriendje, ook al uit de nieuw­bouwwijk.

            En aan het eind van het pad naar Sas is een nieuw huis gebouwd en wat daarin is komen wonen! Ook zo`n jong, flauw stel. Hij komt elke morgen de kant van de Lange Weg op fietsen en al die tijd staat zij buiten in haar peignoir te zwaaien tot hij op de Lange Weg is en om de bocht naar de stad verdwijnt. Die afstand is ruim een kilometer, dus zij staat elke morgen zeker vijf minuten buiten en na elke honderd meter kijkt hij om en steekt zijn arm op. Schijnt tekenaar bij Philips te zijn en er zouden er meer van dat soort komen, een hele wijk vol. Als je meer wilt weten, moet je het aan boer Vrieskens vragen die daar tegenover woont en van wie het land was dat tussen hem en de Lange Weg ligt. Hij schijnt het voor een goede prijs aan de gemeente verkocht te hebben. En zelf mag hij aan de zuid­kant van het dorp voor een appel en een ei opnieuw gaan boeren. Ze hebben voor die boeren zelfs de Run gekanaliseerd.

            Maar als je nog meer wil weten, kun je het ook aan die mannen in de korte broek vragen die, als ze niet rondfietsen, bij hotel/café Den Os zitten. Die mannen lijken het er niet zo mee eens te zijn. Zeker niet nu ze ontdekt hebben dat een van die boeren voor wie de gemeente zoveel kosten heeft gemaakt, gewoon een grote schuur met honderden varkens heeft neerge­zet en alleen nog maar wat maïs en bieten verbouwt en zijn mest niet kwijt kan, en dat soms opeens de sloten daar in de buurt keihard beginnen te stromen – een nieuwe omlegging van de Gender, denk je eerst nog – maar de boer is bezig zijn gierkel­ders leeg te pompen.
(pag. 141 – 143)

Voorheen de Acht-Huizen

Vrouw Teunis uit de Acht-Huizen vindt Anneke Weels maar een verwaand ding, met die toch al vooruitspringende onder­kin, die ze dan ook nog eens omhoogsteekt, en altijd dat opscheppen over de kinderen, die best goed zullen kunnen leren, maar ondertussen hebben ze daar bij Weels geen nagel om hun reet te krabben, want met al dat leren is er geen kind dat al wat binnenbrengt.

            Anneke Weels, voorheen uit de eerste bocht van de Lange Weg, en nu ook, zij het nog steeds niet fanatiek, uit de Acht-Huizen, vindt vrouw Teunis een norse vrouw, erg tuk op geld en luxe, en vooral lomp, lomp in de omgang. Ze lijkt boven­dien wel een woonwagen-bewoonster met dat zwarte haar, die donkere blik en al die sieraden. Maar daar kunnen de kinderen ook niets aan doen en vader Teunis is een goed mens.

            De oude en nieuwe bewoners van de Acht-Huizen hebben hun bedenkingen over elkaar, maar soms valt het ook mee, want de buurman van de ene kant, het koddige Willeke, komt zeggen: “Weels, ik zag het eerst niet zitten, maar u bent, geloof ik, toch een fatsoenlijk mens.” Een jonger broertje van Jantje had de buurman toen wel een kusje willen geven.

            “Voor de kinderen was het heel wat anders,” zegt Hanna Bosmans van de Eerste Huizen. Bij de volwassenen was het een kwestie van een idee, van een bepaald beeld dat men van elkaar had: in de Acht-Huizen wonen voornamelijk asociale gezinnen, buiten de Acht-Huizen voelen de mensen zich boven ons verheven ook al stellen ze zelf niet veel voor.

Maar voor de kinderen Weels is het een echt probleem, een praktisch probleem. Want jarenlang zijn ze op weg naar het dorp daar voorbijgelopen, en bij het ene huis werden ze al eens uitgescholden voor spuitelf, bij het andere hebben ze al eens belletje getrokken, soms zelfs bij een huis waarvan ze wel met de kinderen speelden. Want hoe zit een kind in elkaar? Dat waren gewoon verschillende dingen: dat huis en die bel en die deur waarachter, spannend!, misschien wel een ouder stond te wachten… en dat kind waar je mee speelde. Je wist natuurlijk wel dat het daar woonde, maar toch bracht je het veel meer in verband met de plek waar jullie altijd speelden, bijvoorbeeld bij jou thuis of bij een van de andere buren, dan met dat huis waar je altijd belletje trok.

            En wie heeft er hulppolitieagent van Vulpen met zijn voeten op tien voor twee niet nagedaan?

            Pijnlijk was het soms ook andersom: het jongste meisje van Teunis roept de oudste van Weels, Tonnie, na: “Doe maar niet zo verwaand, spuitelf, zo bijdehand zijn jullie niet, bij ons liggen de maandverbanden niet op zolder te rotten!”

            Dat was inderdaad een pijnlijke zaak, want hoe goed ze ook konden leren, erg bij de tijd waren de meisjes van Weels op dat gebied niet. Kwestie dat er nooit over seks en vrouw-worden werd gesproken. Dat was nog in het vorige huis geweest, maar hoe wist zo`n meisje uit de Acht-Huizen dat? Dat moest ze gehoord hebben van een vriendinnetje van de meisjes Weels dat wél in hun vorige huis op zolder was geweest.

            Neem nou dat tweede meisje van Weels, het braafste kind van de klas, allemaal negens en tienen, dat heeft wel jarenlang belletje getrokken bij Trees Meps, dikke Trees, en haar uitge­scholden voor Trees Tiet. En waarom? Wel, omdat ze dacht dat dat wel mocht, dat was geen normaal gezin, je zag Trees niet in de kerk en de kinderen hadden verschillende achternamen, dus kon je je dat permitteren, een vader zag je er trouwens nooit, dus bang hoefde je niet te zijn.

            En Jantje Weels van veertien, die kwam maar één huis van zusje Schors vandaan wonen, met wie hij vroeger doktertje had gespeeld, o wel tien jaar geleden, en wie had er niet met zusje Schors doktertje gespeeld!: een hegblaadje op haar blote kontje gelegd en daar doorheen een stokje in haar gatje gestoken. Maar wie durft er in zijn puberteit zo`n meisje aan te kijken, vooral als je haar sinds die tijd nauwelijks hebt gezien?

            “Toch een vorm van penetratie, zouden we tegenwoordig zeggen,” lacht Hanna Bosmans. Maar serieus, Anneke Weels kon haar verdriet openlijk tonen, ze miste het oude huis, de tuin, de hoge bomen en vooral Ineke, het buurmeisje dat al haar kinderen had leren lopen. Maar de kinderen moesten hun geheimen voor zich houden, de kans dat de ouders, nu ze zo dicht bij elkaar woonden, zouden gaan kletsen was te groot.

            “Maar terug naar de familie Teunis,” zeggen de Vrouwen van de Eerste Huizen. Of A.M. wist dat dat kleine magere mannetje naar de pas aangebouwde bijkeuken was verbannen, met zijn hoest en zijn glimlach, vooral met zijn hoest natuur­lijk, ofschoon, leek het wel, het vooral die glimlach was die zijn vrouw in de weg zat. Maar voor de rest van het gezin en de bezoekers, de televisiekijkers, de kaarters, was het toch vooral de hoest, die hartverscheurende of liever duidelijk hoorbaar slijmscheurende hoest, gadverdamme. Maar zijn vrouw, zijn stevige, forse, gezonde, met sieraden bedekte vrouw stoorde toch vooral die glimlach, als een van triomf, van haha nooit meer terug te moeten naar de mijn, niet onder de grond en ook niet, als surrogaat, boven de grond; daarvoor was de hoest te ver gevorderd.

            En of A.M. wist dat ze speciaal daarom nóg een televisie hadden aangeschaft, toe maar, en die in de bijkeuken hadden opgesteld, hangend aan de muur, zodat dat mannetje met zijn hoest daar in zijn eentje zat, vlakbij de geëmailleerde wasma­chine, de enige aan de Lange Weg. En geen wonder dat je met zo`n wasmachine, waar je geen heet water meer hoefde in te gooien, als eerste maandagsmorgens de was aan de lijn had, soms al voor zeven uur, en ook de witste was had, want nu was er Omo en ook die kon vrouw Teunis betalen. En of ze wilden of niet, de andere bewoners van de Acht-Huizen moesten daarin mee, en al gauw werd het een soort wedstrijd, wie de witste was had dus en het eerst aan de lijn, maar wel een wedstrijd waarvan de eerste plaats al bij voorbaat was verge­ven.

            En nadat de zonen van Teunis rond het voortuintje een muurtje met een sierstang erop gebouwd hadden, omdat een gewoon ligusterhegje zoals de buren hadden niet meer goed genoeg was, en nadat er een bijkeuken aan de keuken gebouwd was en de wc verplaatst, zodat zij de eersten waren die niet meer naar buiten hoefden om naar de wc te gaan en bovendien de eersten die een toilet met waterspoeling hadden, en nadat er dus twee televisies waren gekomen en een elektrische klok en allerlei koperen en vergulde voorwerpen, zoals een lepelrek en asbakken, en nadat de vrouwen in het gezin allemaal een nieuwe fiets en de mannen een brommer hadden gekregen – behalve de dikke Hors, die bleef uiterst traag, bijna stapvoets op zijn nieuwe fiets van huis naar café naar voetbalveld rijden – en toen de moeder zoveel sieraden had dat ze elke dag van de week andere om kon doen, en de dochters ook hierin steeds meer op de moeder begonnen te lijken… toen ging het kleine, magere mannetje, dat nog geen zestig was en tientallen jaren veel geld verdiend had in de mijnen, de pijp uit met nog steeds die glimlach van triomf op de lippen.

            En toen beseften de zoons dat ze eigenlijk, en niet alleen van uiterlijk, veel op hun vader leken, en hoe al te waar dat was konden ze niet eens vermoeden, want ze wisten toen nog niet dat verschillenden van hen zich eveneens kapot zouden werken voor een naar luxe hunkerende vrouw, en vooral wisten ze niet dat ze geen van allen oud zouden worden en dat hun moeder, voor wie ze alles over hadden gehad, hen allemaal zou overle­ven. Maar ondertussen misten ze de vader en zeiden soms zelfs: “Wat is het hier stil!” want ook aan een hoest, zij het dan vanuit de bijkeuken, kun je blijkbaar wennen.

            “Hé!” roept Hanna Bosmans, “wist je dat allemaal? Nee? Dan weet je het nu in ieder geval!”

            Buurvrouw Marietje, die zoals elke morgen tussen negen en tien uur bij Anneke Weels in de deuropening tussen keuken en kamer staat, heeft het verhaal van de dood van vader Teunis verteld. Maar Anneke luistert maar met een half oor, want ze heeft het diezelfde ochtend al van de toekomstige schoon­dochter van Marietje gehoord die op haar beurt elke ochtend tussen half zeven en zeven uur bij Anneke zit omdat ze dan thuis al de deur uit moet en bij Marietje nog niet binnen kan. Om kwart over zeven gaat ze samen met haar verloofde, de zoon van Marietje, naar de sigarenfabriek. Annekes oren tuiten van de verhalen die ze vaak dubbel te horen krijgt – ze krijgen bij die mijnen een goed pensioen, dat heeft ze wel begrepen – en hoewel ze zelf graag en veel praat, houdt ze zich tegen de nieuwe buren op de vlakte, want alles wordt doorverteld, en telkens denkt ze: was Ineke het vroegere buurmeisje er maar, want daar kan ik echt mee praten.

            Aanloop heeft Anneke genoeg, al is het maar van de buur­man van de andere kant, Adri de Laat die, voor hij naar de begrafenis gaat in zijn bruine zondagse pak waarmee hij al uren aan de weg staat, achterom komt om door Leo Weels zijn stropdas te laten strikken.

            “Veel te jong,” zegt Adri. Zeg dat wel, Adri. Ja, net als jouw broer. Want toen zijn broer was overleden speelde zich hetzelfde af en werd er hetzelfde gezegd. De familie de Laat is de andere meest opvallende familie van de Acht-Huizen.

            “En dus kun je die beter aan ons overlaten,” zeggen de Vrouwen van de Eerste Huizen, “dan kunnen wij meteen de link naar de brommer leggen, want die speelt niet alleen een grote rol in het verhaal van Adri de Laat maar voor iedereen aan de Lange Weg, eerst vooral voor de jongelui maar later ook voor de ouderen, het is hét vervoermiddel voor het gewone volk in het begin van de jaren zestig van de twintigste eeuw.”

            Wie kan zich niet herinneren dat de fiets van Leo Weels terugkwam, met de lijnbus, en nu met een motortje erop ge­monteerd zodat het een bromfiets was? Dat was lachen!

            En hoewel we verteld hebben dat bij de familie Teunis dikke Hors een uitzondering was met zijn fiets, was het toch zo dat Hors ook een brommer heeft gehad, heel even. Maar geen brommer ter wereld kon zo langzaam rijden als Hors wilde, trager dan stapvoets. Dus lag hij daar met zijn buik op dat ding, zijn voeten aan weerskanten over de grond schuivend, en vooral bezig met de motor niet af te laten slaan en niet om te vallen. Binnen een week zat hij weer op zijn fiets.

            Als er een brommer een van de gangetjes, tunneltjes, van de Acht-Huizen in rijdt, is het geluid oorverdovend, je zit in een bombardement, het geluid kan niet weg, weerkaatst, botst tegen zichzelf op, je zit te trillen. Als Adri de Laat op zijn brommer thuiskomt hoor je hem “hoho, hoho!” roepen en met een klap tegen de poort tot stilstand komen. De poorten staan in een punt op het gangetje, één voor het met betonnen schuttin­gen afgezette binnenplaatsje aan de linkerkant en één voor dat aan de rechterkant.

Vrouw de Laat is dan plotseling omringd door motorgeronk en ze schrikt wakker met de stopmand op haar schoot, met haar piekhaar van onbestemde kleur, haar altijd bolle buik onder de vale blauwgebloemde schort en haar ondoorzichtige vleeskleu­rige kousen.

“Hij is thuis,” zegt ze met een hoge hese stem.

“Misschien lijkt ze wel een beetje op mij,” zegt Hanna Knietel tegen de twee andere Vrouwen van de Eerste Huizen. “Ik word soms ook helemaal versuft van het huishouden en ik ben dan blij dat ik vriendinnen als jullie heb om eens uit te praten. Je valt overdag in slaap boven de stopmand of de aard­appelschil­lenmand, omdat je de hele nacht met zo`n kind bezig bent geweest en je man maar lag te snurken. En dan komt hij thuis, en het eerste dat hij vraagt is niet: hoe is het met jou of hoe is het met het kind, maar: hoe is het met de jonge hondjes en is er nog iemand aan de deur geweest? En jij vraagt je af of je de bel wel hebt gehoord en hoopt maar dat iemand die zo`n adver­tentie leest gewoon achterom komt. Altijd heeft je man wel iets: als hij geen hondjes fokt dan heeft hij duiven of zijn het de voetbaluitslagen die hem meer interesseren dan zijn gezin. En als hij thuis is, en hij is vaak thuis want hij loopt ook regelma­tig in de ziektewet, dan repareert hij geen dingen of helpt in het huishouden of werkt in de hof – de nieuwe buurman heeft nog een stukje tuin met plantjes voor hem moeten aanleggen – nee, dan ligt hij aan de weg, letterlijk vaak, tegen de heg of in de sloot aan de overkant, en roept naar iedereen, vooral naar de meiden, en als er een voorbijkomt met de fiets aan de hand, dan zegt hij ‘zozo, lekke band?’ maar redding is van hem niet te verwachten, dat ziet zo`n meisje in één oogopslag. Zijn ogen schieten heen en weer, hij gebaart als iemand die alles aan wil pakken, hij praat aan één stuk door, maar al dat bewegen, van die ogen, die mond, die armen en benen, dient alleen voor dat bewegen zelf, wordt nergens nuttig voor gebruikt, nergens op overgebracht: een gesloten circuit van nutteloze, alleen voor zichzelf dienende energie. En als hij dan toch uit zijn slof schiet, gaat hij iets belachelijks doen op een belachelijke plaats: houtjes voor de kachel hakken midden in de zomer en midden in de keuken, ‘want het kan al flink koud worden ‘s avonds voor jou en het kind,’ zegt hij terwijl de spaanders door de keuken vliegen, en jij denkt dan: hij bedoelt het goed.”

            Hanna Bosmans en de oudste dochter van Meijer schieten in de lach maar kijken ook verbaasd naar Hanna Knietel, zo`n woordenstroom, daar is over nagedacht. Die Hanna heeft goed naar Adri de Laat gekeken, of was dat niet eens nodig, zag ze al gauw de overeenkomsten met haar eigen man en wist ze wat voor vlees ze in de kuip had?

            “Weten jullie nog toen dat kind zoek was?” zegt de oudste dochter van Meijer met haar zware stem, en natuurlijk weten ze dat nog maar ze willen het opnieuw horen, gewoon voor het plezier, en misschien zijn er toch dingen bij die ze vergeten zijn. Maar eerst willen ze het over het varken hebben, want dat is een fenomeen op zich. En ze weten ook waar ze uit zullen komen met hun verhalen, want ze zijn niet voor niks begonnen met te vertellen hoe Adri thuiskomt op zijn brommer. Het geeft allemaal niks, het is het verhaal van een lach en een traan, zoals alles in het leven, als je tenminste oog hebt voor die lach. Maar eerst het varken.
(pag. 149 -156)

Het varken

Het varken is net zo min als de andere dieren bij de familie Weels een troeteldier. Niemand zal het in zijn hoofd halen het varken, zelfs het biggetje, aan te halen. De kippen zijn vanzelfsprekend geen troeteldieren, de konijnen ook niet, en zelfs het hondje Blacky was dat niet toen het er nog was.

            Het varken is iets waar je voor moet zorgen. Elke dag moet er een etensprak gemaakt worden, en net als voor de konijnen en kippen staat Leo erop dat er elke dag vers gras geplukt wordt. Dat moet van de straatkanten komen, van bij de sloot aan de overkant of van de zijkanten van het paadje, openbaar groen dus. Er moet ook regelmatig stro in zijn hok toegevoegd worden. En soms dient het hele zooitje ververst te worden. Maar gelukkig doet Leo dat meestal zelf.

            Na het slachten bestaat het varken uit spek, dat elke dag, met sop! – saus, jus – klaarstaat als je uit de kerk komt en dat ook koud op het brood erg lekker is en dat je mee naar school of naar het werk kunt nemen of thuis tussendoor kunt eten. Verder bestaat het varken uit bloedworst om te bakken en droge worst, uit ham die bij tante Jo of bij een boer in de schouw gerookt wordt (de boer is een verzekeringsklant), uit kaantjes om uit te bakken die, net als de stukken zout smakend vlees en gehakt, uit weckpotten met wit vet komen. Het varken bij de familie Weels bestaat vreemd genoeg, ontdekt Jan later, niet uit karbonades en gekookte ham. Gekookte ham eet hij voor het eerst bij tante Jo, die altijd komt helpen, dat wil zeggen de leiding neemt, als het varken geslacht wordt. En karbonades leert hij pas later kennen, bij de slager of de super­markt.

            Om het varken te mogen slachten heb je de keurmeester nodig. De keurmeester draagt een smetteloos witte doktersjas en een wit overhemd met stropdas. Zijn haar zit gepommadeerd in een scheiding en hij zet een leesbril met een zwaar montuur op en af. Hij laat de familie in zenuwachtige spanning. Is het varken gezond om te worden geslacht? Is er vlees voor de winter? Of zal de rekening bij de slager tot aan de driemaande­lijkse kinderbijslag hoog oplopen?

            De slachter draagt een vlekkerig witte doktersjas. Hij drukt een pistool tegen de kop van het varken, dat erg gegild heeft toen het op het binnenplaatsje werd gebracht, schiet een pin in de kop en snijdt meteen de keel open, waarbij het varken wat omhooggehouden wordt zodat tante Jo het bloed kan opvangen in een witte, emaillen wasbak. De zusjes van Jan hebben gezorgd dat ze niet thuis waren en eten trouwens geen bloed­worst.

            Het varken wordt op de ladder gelegd en aan zijn poten vastgebonden. Met man en macht wordt het overeind getrok­ken en schuin tegen een muur gezet, het varken is gekruisigd. Dan wordt het van boven tot onder opengesneden. ’s Avonds wordt de ladder met het varken, waarschijnlijk nadat de inge­wanden zijn verwijderd, in de keuken geplaatst, waardoor de deur van keuken naar gang zeker een dag en een nacht is versperd. Ook is het waarschijnlijk dat de darmen eerst worden schoongemaakt en gekookt voor de worst erin wordt gepropt. Voor de worst en het gehakt heeft tante Jo haar vleesmolen meegebracht die ze zelf driftig bedient. Het slachten en het verwerken van het varken nemen een paar dagen in beslag.

            Een dood varken is iets doodgewoons. Tenminste als het dood is omdat het geslacht is. Een varken dat gewoon dood gaat is een ramp.

            Op een dag ligt het varken van de familie Weels levenloos in het hok. Anneke huilde alsof het om een dood kind ging. Even was er nog hoop dat het gezond was gestorven: een hartaanval of een hersenbloeding, dat kan toch, zeiden de buren.

            De keurmeester liet een halve dag op zich wachten. Toen keurde hij het varken af om geslacht en opgegeten te worden.

“Het zijn altijd de arme mensen die ze moeten hebben,” zei Anneke. Iedereen kwam haar geld brengen, een rijksdaalder, vijf gulden, een tientje, zo hadden ze met haar te doen.

            Moest de familie Weels wel een nieuwe big kopen, hem een heel jaar vetmesten en opnieuw het risico lopen dat het varken ziek werd en doodging? Eerst werd er daarom een verzekering op het varken afgesloten. Dan een nieuwe big aange­schaft, Leo haalde hem op in Sas, in een mand achter op de fiets. Maar deze winter was er dus geen vlees.
(pag. 157 – 159)

(Uit Aan de Lange Weg van Meurs A.M. 1e druk 2004, 3e, door Ufuk Kobas geïllustreerde druk 2009)
(Zie 1e deel)

Kaft 3e, door Ufuk Kobas geïllustreerde 3e druk 2009


Kaft 1e druk 2004

Mijn moeder, model voor Anneke, in AAN DE LANGE WEG van Meurs A.M., nieuwe versie, nu met De Vrouwen van de Eerste Huizen

(Anneke Weels, woont in de eerste bocht van de Lange Weg, in 1940 getrouwd met
Leo Weels, ze krijgen acht kinderen, waaronder
Tonnie Weels, het eerste kind, een meisje dat van haar vierde tot haar achtste in het sanatorium ligt vanwege tbc;
Jantje Weels, hun tweede, met wiens geboorte het verhaal begint, volgens het schrijverpersonage
A.M. vaak hinderlijk aanwezig;
Mimi Weels, op haar vijfde levensgevaarlijk verbrand door een val vanaf het aanrecht in een kokende ketel met wasgoed,
Hugo, hun laatste kind dat een uur heeft geleefd, maar gelukkig is het er een van een tweeling en dat andere is nummer acht.)

(De Vrouwen van de Eerste Huizen, te weten:
Hanna Bosmans,
Hanna Knietel en
De oudste dochter van Meijer; zij zijn tegelijk personages, vertelsters, commentatoren én Muzen van A.M;)

Het leek een leuk idee: de passages van Anneke, waarvoor mijn moeder in Aan de Lange Weg model stond, uit het boek te halen en in het kader van de Boekenweek op internet te zetten. Maar al gauw zat het me niet lekker. Het leuke van het boek waren nu net De Vrouwen van de Eerste Huizen, die niet alleen buren en personages zijn, maar die ook de andere personages, de gebeurtenissen én het geschrevene en de schrijver becommentariëren. Alleen Anneke eruit halen is net zoiets als het verhaal van Ondine uit De Kapellekensbaan afzonderlijk publiceren. Dan krijg je een ouderwets boek. De Vrouwen van de Eerste Huizen heten niet alleen zo omdat ze inderdaad in die eerste huizen van het dorp wonen maar ook als eerbetoon aan Louis Paul Boon die schrijft over de Eerste Vuile Huizen van de Kapellekensbaan waar Ondine woont en waar de sleutel van de kapel bewaard wordt. Hier dus Anneke met De Vrouwen van de Eerste Huizen uit het 1e deel van de 3 delen die Aan de Lange Weg heeft. Tussen haakjes, 2 van de 3 Vrouwen van de Eerste Huizen zijn ook moeder.

Geboorte en bevrijding

Anneke

Door een regen van bommen holt de tante met de pasgeboren baby naar de schuilkelder. Een zuil van zand en modder spuit op. Een dikke tak breekt af en zakt krakend door de andere takken op de grond. Scherven vliegen de kippenren aan de zijkant van het huis in, de kippen rennen krijsend het hok binnen, een blijft er liggen. Die gaat straks in de pot.
Het is een wonder dat er geen bom valt op het blok van twee in de eerste bocht van de Lange Weg waar in de linker woning Anneke Weels net haar tweede kind ter wereld heeft gebracht.

De tante is uit de achterdeur gekomen en spurt tussen kolenhok en plee links en lindeboom rechts tot aan de schapendraad van de hof van de buren. Die hof ligt voor een groot deel achter het huis van Anneke, want die van haar begint naast haar woning en loopt dan net als die van de buren zo`n vijftig meter naar achter. De tante rent langs de draad naar links, voorbij de jonge perzik-boompjes die uit de pitten zijn gegroeid die vader Leo daar drie jaar geleden bij de geboorte van het eerste kind in de grond heeft gestopt. Dat kind, een meisje, is nu ernstig ziek. En anderhalf jaar na de geboorte van dat eerste heeft Anneke een miskraam gehad. Met de baby die nu onderweg is naar de schuilkelder, een jongen, moet het goed gaan!

De kelder waar de tante zich met het kind in laat zakken heeft Leo zelf gegraven. Het zijn maar balken en stammen met een dikke laag aarde erop waar ze onder schuilen, dus tegen een voltreffer zal het niet helpen, maar tegen een bom in de buurt en rondvliegende scherven wel. Hij is aan het zicht onttrokken door de staakbonen die er nu, eind zomer, groen en weelderig, metershoog omheen staan.
Veel mensen hebben een schuilkelder in de tuin. Dat is vanwege de nabijheid van het vliegveld dat sinds D-day, nu bijna vier maanden geleden, steeds maar weer door de Engelsen wordt gebombardeerd. Ruim vier jaar daarvoor waren het de Duitsers die het vliegveld bombardeerden.

            Omdat dat praktischer en hygiënischer was, is het kind wel in het huis aan de Lange Weg geboren, maar nauwelijks losgeknipt en afgespoeld wordt het op een holletje naar de schuilkelder gebracht. Dat doet tante Jo die daar in huis is en die de peettante zal worden. Zij weet wat gebombardeerd worden is, haar eigen huis staat maar honderd meter van het vliegveld en is nu door de Duitsers in beslag genomen. Ze waren tot nu toe goed weggekomen aan dat vliegveld, twintig meter achter hun woning is een bomkrater zo groot dat er een heel huis in kan. Het was al maanden niet meer veilig om daar te slapen en tante Jo en oom Piet sliepen dan bij Anneke en Leo, en hun zoon Henk sliep verderop aan de Lange Weg bij opa Weels. Sinds hun huis was bezet stonden bij opa in de voorka­mer ook hun meubels opgeslagen. Henk sliep slecht, hij lag in het grote bed naast opa op de plek waar tot haar dood drie jaar geleden oma had gelegen, en opa lag de hele nacht op zijn rug te ronken.

             In de schuilkelder aangekomen heeft de pasgeboren baby zijn eerste stukje strijd gewonnen. Maar er dreigen talloze andere gevaren! Het gebrekkige voedsel bijvoorbeeld.

“Jongen, wat ben jij mager!” zal een tante in Gelderland bij wie hij logeert uitroepen als hij zich in zijn wit hempje aan de gootsteen staat te wassen. De jongen zal tot zijn vijftiende een echt oorlogskindje blijven. Daarmee is dan meteen verklapt dat hij in ieder geval de vijftien zal halen. Dit ondanks de levens­gevaarlijke besmettelijke ziekte tbc die van zeer dichtbij op hem loert. Zijn opa van moeders kant, die ook in het huis aan de Lange Weg heeft gewoond, is als de jongen wordt geboren vier maanden daarvoor aan tbc gestorven en zijn drie jaar oudere zusje ligt in het ziekenhuis in de stad, in afwachting van een plaats in het sanatorium. Pas na vier jaar zal ze weer uit het sanatorium komen, nadat ze als eerste meisje in het land op zo`n jonge leeftijd aan tbc is geopereerd.

            Er blijven gevaren loeren, vooral die eerste weken. Hij moet immers meerdere malen per dag naar de volle, melkige, blauw dooraderde borsten van zijn moeder gebracht worden, waar hij op zijn tiende samen met zijn ginnegappende vriendjes naar kan staan staren wanneer zijn jongste broertje onder de lindeboom de borst krijgt. Maar zij zijn niet de enigen die zich aan de borsten van dat tengere vrouwtje vergapen. Ook zijn tante Josje, die bij zijn opa verderop aan de Lange Weg woont en die zelf elf kinderen met de borst zal grootbrengen, zal hem later verklappen hoe ze met plezier naar die borsten van An­neke kon kijken. Maar nu heeft hij daar nog geen weet van. Van de pure schoonheid waarmee hij gevoed wordt, evenmin als van het gevaar dat hij op de heen- en terugweg loopt.

            Ze wonen een paar kilometer van het vliegveld. Maar de geallieerden gooien hun bommen vaak veel te vroeg af. En je wilt, als je het idee hebt dat de oorlog bijna voorbij is – de Engelsen staan al in België! – geen bom op je kop krijgen, zelfs niet voor een goed doel.

En dan het lawaai! Je zal zo maar ter wereld moeten ko­men. Als het niet van de bombardementen of van het afweerge­schut is, dan is het wel van de explosies wanneer de Duitsers voor ze vertrekken de startbanen en gebouwen opblazen.

“Poeh!, ik had geen gemakkelijke start, als ik er zo eens over nadenk,” zucht Jantje Weels vele jaren later. “Geen wonder dat ik nog steeds niet tegen lawaai kan. Ik zou mijn omgeving daar best eens op mogen wijzen.”
(pag. 9 – 11)

(…)

De Vrouwen van de Eerste Huizen

“We moeten wel lachen,” zeggen de Vrouwen van de Eerste Huizen, “zoals jij je geboorte beschrijft. Wat een sensatie! En dan al die getallen en de beschrijving van die gang naar de schuilkelder in de tuin, wat een precisie. Je tante Josje hield indertijd een beetje van sensatie, maar jij kunt er achteraf ook wat van. Zijn er bommen gevallen aan de Lange Weg? Wij geloven er niks van. Wij kunnen ons niet herinneren dat er de hele oorlog ergens anders bommen zijn gevallen dan op het vliegveld en in Sas, en dat laatste erg genoeg. Is er eigenlijk op de dag van jouw geboorte wel gebombardeerd? Ja, dat zul je wel uitgezocht hebben. Zo bijdehand ben je wel.”

Als je over de Lange Weg schrijft, kun je niet heen om de Vrouwen van de Eerste Huizen. Want ze wonen daar inderdaad in die eerste huizen als je vanaf de stad komt, en vanaf daar lopen ze dagelijks over de Lange Weg naar de sigarenfabriek, de school, de kerk en het patronaat en de winkels, want alles ligt voor ze, daar zijn het de Vrouwen van de Eerste Huizen voor. Achter ze ligt de stad en over de lange dijk naar de stad gaan ze met de bus of soms met de fiets en alleen bij bijzondere gelegenheden. Ze kennen elk huis en elke bewoner aan de Lange Weg beter dan A.M., kortom hij heeft ze nodig.

“De tranen komen bij jouw tante Josje in de ogen,” zeggen de Vrouwen van de Eerste Huizen, “als ze aan je moeder Anneke denkt en dat die zo heeft moeten bevallen. Maar ze kan zich niet herinneren dat jullie een schuilkelder hadden in de hof. Iedereen had toen nog gewoon een diepe kelder in huis, jullie ook, dat weet ze zeker, daar gingen de mensen in bij een bombardement, en zij denkt dat jij ook gewoon in die kelder bent gebracht.”

            “Dat van dat opspuitende zand en die dooie kip is onzin,” lacht de lange magere Hanna Bosmans die overal om lacht, “maar ik heb er wel om gelachen. Anneke zal het trouwens moeilijk genoeg gehad hebben, want lawaai en spanning was er volop. Ik had nooit gedacht dat jij het zou halen, want veel stelde je niet voor toen je werd geboren, we zeiden maar niks toen Anneke je zo trots liet zien. Maar blijkbaar heb je het al een hele tijd overleefd. Nou proficiat. Daar zijn we aan de Lange Weg mooi klaar mee! Waar zit je trouwens tegenwoordig?”

            “En die schapendraad voor de hof van de buren is er vol­gens mij pas veel later gekomen, toen er andere buren waren, want Leo was daar nog zo kwaad om. Zo, dan weet je dat,” zegt de oudste dochter van Meijer met haar zware stem.

(pag. 18, 19)


Oorlog (2 jaar eerder)

Anneke

Ze is nu twee jaar getrouwd, bijna even lang als de bezetting duurt, en hij is altijd weg. De meeste klanten die hij heeft komen oorspronkelijk uit Gelderland, net als hij. Allemaal voor werk naar Brabant gekomen.

“Wat ga je doen met zo`n vreemde kerel uit zo`n ver land!” zei haar moeder toen ze zei dat ze verkering had met Leo.

Ze wonen tientallen kilometers verspreid rond de stad, die klanten, soms in kleine achterafboerderijtjes. Het is altijd laat als hij thuiskomt. Dat is niet prettig, zeker in oorlogstijd. Soms zou Anneke willen dat hij een beroep koos waarbij hij gewoon overdag kon werken. Ook al staat dat wat minder dan verzekeringsagent. Op de zijkant van het huis richting stad, boven de kippenren, heeft hij een groot emaillen bord met een dame met hoepelrok en paraplu gespijkerd. Omdat het huis in een bocht ligt is het van veraf te zien. De Duitsers verdenken, waarschijnlijk na aangifte van een NSB’er, hem ervan dat het ophangen van dat bord met “De Eerste Nederlandsche” erop een uiting is van nationalisme. Hij maakt er geen punt van en hangt het bord op van de andere verzekerings-maatschappij waar hij voor werkt: “De Bataafsche”.

“Weten die Duitsers en hun meelopers veel,” zegt hij. Ze krijgen er ook nog wat geld voor van de verzekerings-maat­schappij.

 Ze wou dat hij ’s avonds thuis was, zeker nu het tweede op komst is. En nu opa en opoe gaan verhuizen. Ze ziet zich al ’s avonds in haar eentje met twee kinderen zitten. Als hij thuis is, is hij met zijn administratie bezig of in de hof met zijn planten of met het graven van de schuilkelder.

Tonnie is al een ruim een jaar en een echt handenbindertje geworden. Ze klimt overal op, zelfs op het aanrecht. Levensgevaarlijk. Anneke kan dat allemaal niet in de gaten houden en voor haar moeder is die kleine rakker te vlug. Opa doet zijn best. Maar hij hoest steeds meer en raakt daar helemaal uitgeput van. Steeds vaker gaat hij het trapje van de opkamer op en kruipt in bed. Anneke maakt zich ongerust, ook voor de kleine. Het is goed dat ze verhuizen. Zeker nu er een andere kleine op komst is.

Opa proeft van de soep. Mag Tonnie ook wat? Jawel, maar de lepel is nog te vol. Hij zal er eerst wat vanaf slurpen. Tonnie lacht. Dat is een vreemd geluid hè? Eigenlijk is de lepel veel te groot voor Tonniekes kleine mondje. Maar aan de punt gaat het wel. Wat is dat nou? Kan zij ook al slurpen?

Kijk, daarom maakt Anneke zich zo ongerust. Want haar vader is duidelijk ziek. Er wordt niet over gepraat. Haar vader en moeder praten sowieso weinig met elkaar. Ze heeft zich altijd afgevraagd of ze eigenlijk wel bij elkaar passen. Moeders eerste man is overleden, daar is haar halfzuster Bet uit Sas van. Een van de weinige keren dat moeder een paar zinnen achter elkaar zei, was toen haar zus Saskia en zij op dezelfde dag trouwden en haar zus in Nijmegen ging wonen. De man van haar zus kon hier geen werk meer vinden in de schoenindustrie en daar wel.

“Als je naar Nijmegen verhuist, zie ik je nooit meer,” zei haar moeder. “Dat overleef ik niet.” Gelukkig zien ze Saskia nog regelmatig, dat is erg meegevallen.

Het is een miskraam geworden en hij was er niet bij. Daar was ze al steeds bang voor geweest, dat hij er niet bij zou zijn. Toch kon hij er niets aan doen, want het kwam een paar weken te vroeg.

Anneke had steeds in haar hoofd het zinnetje zitten: “Als het erop aan komt, ben je er niet bij.” Of dat zo zou zijn wist ze helemaal niet, maar ze was er wel bang voor. Ze wist ook dat ze hem daarmee kwetste, maar omdat dat zinnetje in haar hoofd zat moest het er ook uit, hoe ze zich ook voornam om het voor zich te houden. Ze heeft er meteen spijt van en begint zelf te huilen. Hij komt de hele dag, het is zondag, niet uit de kuil die hij aan het graven is voor de schuilkelder.

Het is doodgeboren, ik wist al een paar dagen dat het niet goed zat, want ik voelde niets meer. Mijn moeder, die nog elke dag uit Sas naar hier komt lopen om met huishoudelijke karweitjes als aardappels schillen en groente schoonmaken te helpen, laat wel eens merken dat ze dan ook niet had hoeven te verhuizen. Mijn ouders wonen nu naast Bet in een van de lage huisjes met rieten dak waarin Bet en haar gezin ook nog gewoond hebben. Ik vond het niet verantwoord om zo`n zieke man als mijn vader in één huis te laten leven met kleine kinderen. Die zijn het meest kwetsbaar, zeker met dat oorlogseten.

Leo’s zuster Jo en haar man Piet, die zo dicht bij het vlieg­veld wonen, op amper tweehonderd meter, dat ze nauwelijks meer thuis durven te slapen, doen dat nu vaak hier. Hun zoon slaapt verderop aan de Lange Weg bij het gezin van opa Weels. De Duitsers hebben het vliegveld flink uitgebreid en tot een belangrijke uitvalsbasis voor hun jagers en bommenwerpers gemaakt en daarmee ook tot een voornaam doelwit voor de Engelsen. Laten we eerlijk zijn, rond die miskraam kon ik de hulp van Jo best gebruiken, al is ze dan wat bazig.

Als Leo thuis is werkt hij aan zijn schuilkelder in de hof. Haast heeft hij nooit. De oorlog moet lang duren, willen we er nog iets aan hebben.

Mijn vader is overleden aan tbc. Ik had altijd al een vermoeden dat hij dat had. Hij is maandenlang niet meer uit bed geweest en uiteindelijk doodgegaan in het kamertje waar tot zeven jaar geleden Bet en Toontje hun winkeltje hadden. Nu hebben ze een grote winkel met woonhuis ernaast. Bet heeft ook nog jonge kinderen. Die wonen dan wel niet in hetzelfde huis als mijn vader en moeder, maar toch. Die dokters zouden meer open kaart moeten spelen. Ze doen alsof gewone mensen onnozel zijn.

Ik heb een foto laten maken van Tonnie met het grote buurmeisje Ineke dat altijd met haar optrekt. Ik liet die foto trots aan iedereen zien en sommigen zeiden “ja mooi” en anderen zeiden heel weinig en knikten en gaven hem terug, tot iemand zei: “Maar Anneke, zie jij dat dan niet? Dat kind is doodziek! Kijk eens naar die ogen en die koortswangen. Dat kind moet naar een dokter!”

Daar ben ik geweldig van geschrokken, want inderdaad. Misschien had ik het gewoon niet willen zien. Ik ging naar de dokter en ik zei: “Dokter, ik wil weten of mijn kind tbc heeft.”

            “Hoe kom je daarbij, Anneke?” zei hij. “Je hoeft toch niet meteen het ergste te denken.”

“Ik wil het weten, dokter,” zei ik, “mijn vader had ook tbc en dat hebben we ook veel te laat gehoord en nooit is er wat gedaan om mijn kind daartegen te beschermen.”

“Rustig maar,” zei hij, “als iemand tbc heeft wil dat nog niet zeggen dat hij ook een gevaar is voor anderen. Daarvoor moet je zogenaamd ‘open’ tbc hebben.”

Een week later hoorde ik dat Tonnie inderdaad tbc heeft. Ze ligt nu in onze slaapkamer aan het raam zodat ze de straat kan zien want het kan lang gaan duren. Ze vindt het maar raar: die kinderen die altijd buiten spelen. En die zullen het op hun beurt wel vreemd vinden dat zij daar altijd voor het raam ligt. Over een maand wordt ze drie. Normaal had ik haar kunnen aanmel­den voor de fröbelschool voor over een jaar. Zonde dat ze nu net ziek is.

Ik loop alweer op zeven maanden. Jo en Piet wonen al een tijdje bij ons in, want hun huis bij het vliegveld is door de Duitsers in beslag genomen. Ze hadden daar toch weg gemoeten, want sinds de geallieerden in Frankrijk staan, wordt het vliegveld praktisch elke week gebombardeerd.

We hopen dat Tonnie gauw in het sanatorium kan worden opgenomen. Iedereen verwacht wel dat de oorlog nu vlug is afgelopen. We kijken erg uit naar de geboorte van ons tweede kind. Ik heb het gevoel dat deze keer alles goed gaat. Aan mij zal het niet liggen, daar ben ik van overtuigd. Maar er kan zoveel van buitenaf gebeuren.

Leo fietst al maanden op houten banden. Dat maakt het hem nog moeilijker om ’s avonds voor spertijd, dat is acht uur, thuis te zijn. Ik heb al een paar keer doodsangsten uitgestaan omdat hij te laat was. Tot overmaat van ramp werd zijn fiets door een Duitse soldaat gevorderd. Toen heb ik hem voor het eerst echt kwaad gezien! Zo boordevol verontwaardiging dat hij niet te houden was. Iedereen waarschuwde hem voorzichtig te zijn, maar hij ging naar de Duitse kommandant, speelde in het beste Duits dat hij als vroegere grensbewoner een beetje kende zo op over zijn Lebensunterhalt!, kranke Tochter! und  zweite Kind auf  Komst!, dat wonder boven wonder hij zijn fiets terugkreeg. Hij vertelt het trots, terwijl hij net als zijn vader aan zijn pijp trekt.

“Anders waren die moffen nog niet jarig geweest,” voegt hij eraan toe.

O ja, de schuilkelder is ook al een paar weken klaar.

We hebben ons tweede kind gekregen, een jongen. Alles is prima gegaan. We hebben hem Jan genoemd naar mijn vader Johannes die een paar maanden geleden is overleden. Peetoom is Toontje geworden, de man van Bet, en hij is zeer vereerd.

“Dat heb je goed gedaan, schoon meidje,” zei hij tegen me, “jij laat zien dat je me meer waardeert dan je vader altijd heeft gedaan.”

Jantje is meteen na de geboorte door zijn peettante Jo de schuilkelder ingebracht, want zo hevig als op die dag was het vliegveld nog niet eerder gebombardeerd.

“Er waren verschillende aanvalsgolven,” zei Leo en: “Maar goed dat we die schuilkelder hebben!” Het deed mij in ieder geval goed dat Jantje betrekkelijk veilig was. Maar het blijft vreemd dat je een kind ligt te krijgen terwijl de vliegtuigen over brommen en de explosies en het afweergeschut klinken. En dat je dan eigenlijk ook nog blij bent met die vliegtuigen en die explosies, als ze maar het juiste doel treffen. Tonnie lag toen gelukkig al in het ziekenhuis in de stad. Tot er plaats is in het sanatorium in Tilburg. Ze was te ziek om nog langer thuis te blijven, bovendien zou ik gaan bevallen. Ik ben er blij om, ik neem aan dat de Engelsen geen ziekenhuis bombarderen. Niet met opzet tenminste, maar de andere missers zijn ook vaak fataal geweest. En Leo zegt dat de vliegtuigen altijd uit het zuiden of zuidwesten komen, dus niet over de stad op het vliegveld afgaan, dat is teveel risico vanwege het Duitse afweergeschut dat vooral rond Philips staat. Laten we maar hopen dat het allemaal waar is.

Dit is dus wat ik bedoelde met die missers die voor de bevolking fataal zijn. In de straat en wat verderop in de buurt van mijn zuster Bet zijn in Sas twintig doden gevallen en nog veel meer gewonden. Weer door te vroeg losgelaten bommen van de geallieerden. Wat is dat toch?

“Dat is angst bij die vliegeniers dat ze getroffen worden boven het vliegveld en dan door hun eigen bommen exploderen,” zegt Leo. In ieder geval is bij Bet iedereen ongedeerd, ook mijn moeder. De hele dag zijn er vliegtuigen over gevlogen, allemaal naar het noorden. Nog een kwestie van een paar dagen, zegt iedereen, ze zijn de Belgische grens al over.

Zo bang ben ik nog nooit geweest! De bevrijders waren er de volgende dag al en gevochten is er hier in het dorp eigenlijk niet. Wel in mijn geboortedorp, vijftien kilometer hier vandaan, ook nog toen wij hier al waren bevrijd.

Maar wat gebeurde er op de dag van de bevrijding van de stad? De Engelsen stonden midden in Eindhoven en toen kwam, terwijl er de hele dag geen Duits vliegtuig was te bekennen, de Luftwaffe plotseling terug. Er was nog nauwelijks afweergeschut, de bommen treffen de Engelse munitiewagens, tankwagens worden geraakt, er ontstaan hevige branden. Tweehonderdvijfentwintig mensen sterven, om van de gewonden maar niet te spreken. En ondertussen ligt ons doch­tertje daar midden in de stad in het ziekenhuis! Op nog geen honderd meter er vandaan ligt alles plat. Maar het ziekenhuis blijft ongeschonden. De volgende morgen is Leo daar bij Tonnie. Het is er een heksenketel vanwege de honder­den doden en gewonden. Maar Tonnie ligt daar rustig achter glas naar de drukke gang te kijken en vertelt dat er allemaal soldaten naar haar hebben gezwaaid

Nu we, met zijn vieren ondertussen, dit alles hebben over­leefd, zal de rest ook wel goed komen. Als er maar gauw plaats is in het sanatorium.
(pag. 32 – 38)

De Vrouwen van de Eerste Huizen

“Wat één ding betreft kan ik je wel helpen,” zegt Hanna Bosmans. “Jullie hadden op het eind van de oorlog wel een schuilkelder in de tuin. Het heeft de hele oorlog geduurd voor het zover was, als hij thuis was zag je Leo altijd graven. Ik mag zeggen dat ik hem aardig ken, want ik kom zelf ook uit Gelderland, en hij was niet een van de vlotsten maar wel altijd bezig, meestal met zijn verzekeringen en anders in zijn hof.”

            “Ja, hij keek nooit op als je voorbijkwam,” zegt de oudste dochter van Meijer met haar zware stem.

            “En als je naar hem riep, keek hij met tegenzin,” zegt Hanna Knietel die heel vlug praat en een beetje sproeit. “Alsof hij bang was dat je bleef staan om een praatje te maken. Nou, denk ik dan, ik ken wel gezelliger mensen om een praatje mee te maken. Maar je wilt toch ook niet voorbijlopen zonder iets te zeggen, of wel soms? Dat deed je toch zeker niet in die tijd!”

            “Maar voor jouw tante Josje haal je wel wat naar boven,” zeggen de Vrouwen van de Eerste Huizen. “Ze vraagt zich af of jij weet dat ze met haar kinderen nog wel eens naar de krater is gegaan waar de tweede onderduikershut is geweest en waar de onpeilbare Duitse officier Jozef handgranaten in had laten gooien. Ja hoor, wel nadat iedereen eruit was.             Over de sfeer in die oorlog zegt je tante Josje dat we niet veel op hadden met de Duitsers maar dat er toch meer kinderen van Duitsers dan van Canadezen zijn geboren, hoewel die plaatsten de naam hadden. Ze blijft zeggen: zo is het leven. Als het haar dochters geweest waren die een relatie met een Duitse jongen hadden, zou ze erover gepraat hebben en gezegd dat het beter was van niet, maar ze zou het niet absoluut hebben verboden. We kunnen je trouwens alvast verklappen dat we het trouwboekje van je tante Bet en je oom Toontje hebben gevonden. We lachen ons rot.
(pag. 48)

(…)

Anneke

Tonnie heeft haar eigen ledikantje moeten meenemen naar het sanatorium in Tilburg. Er is nog aan vanalles gebrek, ook aan bedden. Leo had het al van tevoren met de lijnbus meegegeven, dat wil zeggen eerst uit elkaar gehaald en dan de bodem en de poten en de kanten op elkaar gelegd en op zijn precieze manier met touwtjes aan elkaar gebonden. En de chauffeur kreeg behalve de normale vrachtprijs ook instructies waar hij het af moest geven en bovendien een fooitje. Leo keek de bus na, eigenlijk vond hij dat hij er zelf bij moest blijven wilde het allemaal goed gaan.

De volgende dag stapten wij zelf met Tonnie en twee kartonnen koffers op de bus. Ze was wel normaal aangekleed en kon ook wel lopen maar ze moest toch veel gedragen worden, ze was gewoon te ziek.

En ik sjouw met Jantje en Rietje, die anderhalf jaar na hem geboren is en Hennie die weer anderhalf jaar daarna geboren wordt, steeds naar het consultatiebureau in het patronaat. Niet alleen voor de normale controle op gewicht en de prikken tegen pokken en mazelen, maar steeds weer om te laten constateren dat geen van de andere kinderen tbc heeft. Hoewel ze er wel mee in aanraking zijn geweest, want het kruisje op hun arm wordt een grote rode vlek, een bult zou je het zelfs kunnen noemen, want het oppervlak is duidelijk verhoogd.

Maar dat is een goed ding, leg ik aan iedereen uit, die kleine besmetting, want daardoor kunnen mijn kinderen nooit van hun leven meer tbc krijgen. Je kunt die kleine besmetting eigenlijk beschouwen als een inenting tegen tbc, zoals die prikken tegen mazelen en pokken… als de vrouwen begrijpen wat ik bedoel. Zodat het rood opgekomen kruisje bij mijn kinderen eigenlijk beter is dan het niet opgekomen kruisje bij andere kinderen. Want het niet opgekomen kruisje wil weliswaar zeggen dat die kinderen geen tbc hebben, maar dat is maar een momentopname, dat is geen enkele garantie dat ze het niet elk moment kunnen krijgen. Wat niet wil zeggen, zeg ik, dat een opgekomen kruisje altijd iets goeds is, natuurlijk niet, maar in het geval van mijn kinderen wel, snappen jullie? zeg ik.

Leo is nu nog meer van huis. Er is geen avondklok meer die er voor zorgde dat hij meestal voor die tijd thuis was, bovendien gaat hij een keer per week op de fiets naar het sanato­rium in Tilburg. Dat kost een hele dag en die moet voor zijn verzekeringswerk natuurlijk ingehaald worden. Hij zegt zelfs dat het eigenlijk niet in één dag kan, want dat de tijd dat hij bij Tonnie kan zijn dan niet de moeite waard is. Daarom blijft hij het liefst bij zijn neef in Hilvarenbeek slapen. Maar ik weet dat hij, als hij alle tijd van de wereld zou hebben dat ook zou doen, want die neef is een van de weinigen waar hij goed mee kan opschieten. Dus laat hij zich de gelegenheid niet ontnemen om daar eens een avondje te zitten ouwebetten.

Ik kan niet rondkomen van het geld dat hij verdient met de verzekeringen, ook al hebben we groente en fruit uit eigen hof. Een kind in het ziekenhuis kost ook extra. Elke zondag gaan we samen met de bus die kant op. We hebben dan wel kippen en een paar konijnen, de kruidenier en de slager moeten toch betaald worden, al mag ik dat één keer per drie maanden van de kinderbijslag doen. Leo heeft totaal geen besef wat dingen kosten. Hij telt zijn geld van de verzekeringen en begrijpt niet dat het niet veel voorstelt tegenover wat er allemaal in een gezin als dat van ons wordt uitgegeven. Hij noemt prijzen en zegt: “Dat kan goed een hele gulden kosten”, terwijl het dan bijvoorbeeld wel vier keer zoveel is geweest.

Maar nu hebben ze hem een varken aangepraat. Hij heeft het alleen nog maar over zult en spek en balkenbrij zoals ze dat vroeger bij hun thuis hadden. Hij vertelt wat ze volgens mij tegen hem gezegd hebben: “Je hebt toch een hof met groente en fruit en daarvan allerlei afval. Rot fruit en rotte aardappels eet het ook, dat vindt zo ‘n beest juist lekker! En die kinderen laten toch ook eten staan wat anders maar wordt weggegooid. Nou, dat eet dat varken allemaal, dat is een soort vleesmachine. Dat etensafval stop je erin en binnen een jaar krijg je er worst en ham en spek voor terug. In één jaar! Wat wil je nog meer! Aan de slager zul jij niet veel geld meer uitgeven.”

“Je hebt trouwens een broer die het varken kan slachten,” hebben ze tegen hem gezegd. “En je zusters zullen je helpen om het om te zetten in worst en vlees. Het hoeft allemaal niks te kosten.”

Ik weet het niet: kippen, konijnen, weer een varken erbij. Dat moet toch ook allemaal eten gegeven worden, en wie moet dat doen en wanneer?

Neem nou het omkeren van de granieten drinkbak van de kippen. Dat moet, want het water is na één dag modder. Die bak moet je optillen en dan omkieperen. Hem langzaam laten zakken, dat lukt je niet, daar is hij te zwaar voor. Maar als hij een beetje ongelukkig uit je handen glijdt, krijg je met een enorme plets de moddergolf recht tegen je aan, midden in je gezicht, om het over je kleren maar niet te hebben. En dan moet het ding weer worden teruggedraaid.

Wie plukt het gras voor al die beesten? De mensen in de buurt die wat handiger zijn snijden het gras, soms zelfs met een sikkel. Maar voor een scherp mes hoef je bij ons niet aan te komen, laat staan dat we een sikkel hebben. Zelf is hij er door de week niet voor het donker is. Ik ken wel een paar mensen met een varken, we zouden heus niet de enigen zijn, maar ik ken nog meer mensen zonder varken. En waarom moeten wij nou net weer bij degenen mét een varken zijn? God-zal-me-laze­ren.

Al die beesten die gevoerd worden trekken toch ook weer ongedierte zoals ratten aan. En die hebben we al genoeg gehad of hebben we misschien nog wel. Ik zie hem nog op het hooi­schelfje boven de schuur bezig, helemaal buiten zichzelf, een kop zo rood als vuur, aan de riek in zijn hand een bloedende rat van een halve meter groot. Ze piepten, nee gilden, die beesten, en renden alle kanten op, sprongen naar beneden, waar ik op mijn beurt begon te gillen. En al heeft hij er dan een stuk of vier aan de riek gestoken, waar zijn degenen gebleven die ontsnapt zijn? Ik geloof er niks van dat er één kat in de buurt is die zo`n beest aan kan. Die zitten gewoon te wachten om terug te komen. Als ze er al niet zijn. Hij klimt heus niet elke week op de hooischelf met gevaar van er doorheen te vallen. Ik vind het maar niks al die beesten met die kleine kinderen, ik heb al genoeg te prakkiseren met Tonnie die moet worden geope­reerd. Maar maak hem dat maar wijs.
(pag. 63 – 66)

(…)

De Vrouwen van de Eerste Huizen

De Vrouwen van de Eerste Huizen hebben het trouwboekje van Toontje en Bet te pakken gekregen en amuseren zich daar blijkbaar kostelijk mee.

     Als het waar is wat hier staat – en ze buigen zich weer lachend over het trouwboekje – dan heeft Bet inderdaad haar taak ruimschoots vervuld. Maar Hanna Bosmans is al weer verder in de tekst en leest over de onderdanigheid van de vrouw aan de man en schatert: “Als die van mij zich hier ooit op zou durven beroepen, krijgt-ie klapjes, dus dat waagt hij niet.”

     “Die van mij ook niet,” zegt de oudste dochter van Meijermet haar zware stem in haar enthousiasme, en ze vergeet even dat ze geen man heeft. Ze kijken elkaar aan die vrolijke vrou­wen, en proesten het uit, en Hanna Knietel wel heel letterlijk.

     Maar de Vrouwen van de Eerste Huizen gaan verder. Omdat ze zelf het eeuwige leven hebben, in dit verhaal in ieder geval, springen ze graag een beetje heen en weer in de tijd, ze staan te popelen om twintig jaar vooruit te springen en het einde te vertellen van het verhaal van Bet:

            Het einde van het verhaal van Bet

Dadelijk zullen ze weten wat haar geheim was. Want ze wilde haar geheim niet mee het graf in nemen, net niet. Ze zullen kwaad zijn, haar kinderen, erg kwaad, om wat er al die tijd voor ze verzwegen is. Maar daarna zullen ze met hun nicht, die hun halfzuster blijkt te zijn en al die tijd bij ze in de buurt woonde, naar de koffietafel gaan. Ze zullen zowat over elkaar heen buitelen met hun uitroepen ‘weet-je-nog-wel toen ik dat zei, als ik toen geweten had’. En Mientje, haar eerste kind, zal haar ogen sluiten, zoals ze dat vaak doet als ze praat, en zeg­gen: ‘Ja, maar ik wist het natuurlijk al die tijd.’ En dan pas zal het tot sommige van haar andere kinderen doordringen dat zij dan wel verontwaardigd kunnen zijn, maar dat zij niet degenen zijn die al die jaren een probleem hebben gehad. Dat probleem had haar eerste, voorhuwelijkse, dochter, en Bet zelf: zij konden zich tegenover elkaar niet als moeder en kind gedragen.

     Bet denkt ook nog aan de grap waarmee Toontje altijd veel succes had en waarmee hij haar steeds weer op de kast kon krijgen, hij zei dan: “Ze mogen op mijn doodsprentje zetten wat ze willen, als het maar niet is: ‘Eens zullen we elkander wederzien.’

     Hij is drie jaar voor haar gestorven, en zij weet niet wat hij op het eind nog geloofde of niet geloofde, maar zij is er niet bang voor dat dat zal gebeuren, dat wederzien. Hoe een mens toch kan veranderen ja.

     Ze ligt te grinniken in de kist want zij voelt haar been niet meer en moet steeds denken aan het slot van het griezelverhaal waarmee je als verteller de toehoorders op het eind geweldig deed schrikken. Zij herinnert zich eigenlijk alleen die dreigend en geheimzinnig uitgesproken laatste zin die eindigde in die uitroep, waarbij de verteller met gestrekte armen in de richting van de toehoorders sprong, wier hart even stilstond. Het verhaal was iets met een zeerover die een goudschat had verstopt in zijn houten been en daarmee begraven was, en iedereen maar in het donker op het kerkhof zoeken naar die schat. En dan klinkt er een stem:

“Het been, het beeeen, het gouououden beeeen, hier HÉB je het been!”

     Die laatste zin hebben de Vrouwen van de Eerste Huizen eerst met langzame donkere dreigende stem ingezet en bij HEB zijn ze tegen elkaar opgesprongen en zijn, ondanks dat ze wisten wat er ging gebeuren en er zelf aan meededen, toch nog van elkaar geschrokken en daarna in lachen uitgebarsten.

En A.M. denkt: als deze dames zo doorgaan wordt het een heel ander boek.
(pag. 74,75)

Kaft 3e druk 2009, Met Vrouwen van de eerste huizen, illustraties Ufuk Kobas


Kaft 1e druk 2004


(Uit Aan de Lange Weg van Meurs A.M. 1e druk 2004, 3e, door Ufuk Kobas geïllustreerde druk 2009)
(Zie 2e deel)

De mensensmokkelaar van Amsterdam Meurs A.M.Dl 6 Wordt vervolgd

#Wilders of #Baudet of … In DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM komen ze allemaal aan de beurt.


Met de verkiezingen in Nederland op handen weet Rein, de succesvolle houder van zowel het PAZC, het enige Particuliere Asiel Zoekers Centrum, als van het halalslachthuis met bijbehorende slagerswinkel, politicus in spe Theorie ervan te overtuigen een uiterste poging te doen om tot eenheid te komen van de anti-immigratiepartijen. Ook als het niet lukt zal het zijn Partij voor Theorie en Praktijk geen windeieren leggen. Theorie geeft toe dat zowel hijzelf als Wilders, Baudet en Wagensveld van Pegida vooral gedreven worden door ijdelheid. En dat het nu migranten en vooral moslims zijn waar ze zich tegen keren maar dat het voor de Tweede Wereldoorlog vast de joden zouden zijn geweest. ‘Het gaat er meer om dat we appelleren aan de vreemdelingenhaat van een heleboel mensen. Eigenlijk gaat het om onszelf.’

In dit verhaal wordt verbeeld wat de vreemdelingenhaters onder ons kunnen doen als ze nog één stap verder gaan. Maar sommigen zeggen: eigenlijk hebben ze die stap allang gedaan.

In januari 2017 heb ik voor het eerst in een verhaal verbeeld hoe ver een mens in vreemdelingenhaat kan gaan. De modellen die ik voor ogen had kwaken dagelijks de meest dwaze en walgelijke zaken uit en krijgen daarvoor veel aandacht – niet van mij trouwens – maar zijn nog niet zo ver gegaan als in mijn verhaal. Om ze in de gaten te houden hoeven we niet direct op elke scheet van ze te reageren. Maar we moeten ons wel realiseren waartoe het kan leiden. Daarom opnieuw in afleveringen mijn verhaal.

Terwijl de (extreem)rechtse partijen elkaar de loef afsteken in hun oplossingen van het asielvraagstuk en de jonge Theorie met zijn nieuwe Partij voor Theorie en Praktijk (de PTP) er aanvankelijk een intellectueel tintje aan wou geven, bezweek hij voor een even radicale als gruwelijke oplossing nadat hij een fragment uit ‘De mensenhandelaar van Amsterdam’ had gelezen van Jaroslav Hasek, de beroemde schrijver van ‘De brave soldaat Svejk.’ Hij besloot een particulier AZC op te richten, een PAZC, met daarnaast een slachthuis met winkel.

In de euforie aan rechtse kant over het Oekraïnereferendum, de Brexit en Trump worden er in Nederland en elders allerlei nieuwe rechtse partijtjes opgericht die hopen mee te snoepen van de ogenschijnlijk torenhoge feesttaart. Voor extreemrechtse clubjes als Pegida Nederland, de NVU, Blood and Honour is de PVV al lang, en ondertussen ook het FvD, de parlementaire vertegenwoordiging, en Geert maakt gretig gebruik van deze clubs als het om acties tegen moskeeën, de islam, azc’s, asielzoekers , statushouders of vreemdelingen in het algemeen gaat, acties waarvan hij zich altijd kan distantiëren als hem dat beter uitkomt. Zo lang ze maar geen eigen politieke partij oprichten. Geert laat zich de kwijlende aanhankelijkheid van Pegida Nederland aanleunen maar kijkt ondertussen naar Pegida Duitsland dat een veel grotere basis heeft waar hij op zijn beurt wel wat mee wil doen. Daarom ging hij naar de Pegidademonstratie in Dresden.

DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM Deel 6

Nauwelijks 2 maanden na hun eerste afspraak zat het PAZC tjokvol. Het was het enige AZC in Nederland dat vol zat. Inderdaad was het probleem voor We Are Here letterlijk van de straat. Alle steden keken verwonderd toe. Azc’s concentreerden zich opportunistisch op de ‘makkelijke’ Syriërs en stuurden de moeilijker gevallen, meestal uit Noord- en Midden-Afrikaanse landen van wie de IND vond dat hen niet of niet zonder meer asiel kon worden verleend, door naar het PAZC, mét het gevraagde rugzakje met geld dat staat en gemeente samen vulden. Opeens kon dat!
Het PAZC zat dus vol, kende het gewenste verloop op de geplande wijze en de halalvleesmarkt was als enige in zijn soort razend populair.
De verkiezingen naderden en Rein kon dat aan Theorie goed merken. De zaken liepen dan wel goed maar wat straalde daar van af op zijn nieuwe partij? Hoe kreeg hij de credits voor de asielzoekers die hij op heimelijke wijze deed verdwijnen? Want dat ze verdwenen was een feit. Maar het oude probleem was gebleven, want wat kon hij openlijk laten zien? Rein overtuigde hem dat hij rustig door moest gaan met de demonstratieve gedwongen uitzettingen op Schiphol, zelf ging hij door met de demonstratieve ‘vrijwillige terugkeer’, eveneens op Schiphol. Misschien konden ze een persmoment organiseren waarop Theorie demonstratief verklaarde dat die ‘vrijwillige terugkeer’ eigenlijk de ideale terugkeer was voor zijn Partij voor Theorie en Praktijk en dat daar in toenemende mate succes mee werd geboekt. Misschien kon hij wel helemaal overschakelen op die ‘vrijwillige terugkeer’. Misschien kon Theorie zelfs op een bepaald moment wel te voorschijn treden als de man achter het succesvolle PAZC, het azc met het grootste percentage vrijwillige terugkeer!
Maar Rein wist hem eerst ervan te overtuigen dat zijn invloed oneindig groter zou zijn als hij voor de verkiezingen tot een fusie zou weten te komen met de anti-immigratiepartijen. Het kiezerspotentieel van de PVV moest naar die nieuwe partij worden getrokken waarin Theorie als initiatiefnemer een stevige vinger in de pap zou hebben. Dat leek Theorie wel wat.
Het gevolg was wel dat ze het vanaf nu tijdens hun wandeling heel veel over die andere partijen hadden.
Theorie: ‘Laten we eerlijk zijn, we zijn een stel ijdeltuiten bij elkaar. Te beginnen met die Wagensveld van Pegida, dat hier niet van de grond is gekomen in tegenstelling tot in Duitsland, en dus ook geen politieke partij is geworden. Hier bleek hun enkele demonstratie vooral een reünie van extreemrechtse groepjes. Duitser Wagensveld had blijkbaar van Pegida Duitsland de opdracht gekregen de beweging over te brengen naar Nederland. Nou, daar staan ze dan met hun varkenskoppen. Wat moet je met die lui? Weet jij het? Die Wagensveld is bijzonder ijdel. Die laat zich arresteren om in het nieuws te komen en is opvallend camerageil. Van Geert weten we het: alles waar hij voor opkomt, zou je ook om kunnen keren, als hij maar aandacht krijgt. Als hij maar macht kan verwerven. Nou ja, Roos… die heeft typisch zo’n koppie waarmee je er op het schoolplein om vraagt om gepest te worden. Dat is allemaal compensatie.
Het is bekend dat we het moeten hebben van stemmen van de massa. Niet alleen aan onderbuikgevoelens appelleren zoals vreemdelingenhaat maar ook aan sociale dingen zoals de zorg en armoede. Dus we moeten inderdaad niet alleen nationalisten zijn maar ook socialisten. Nou ja, daar hebben we voorbeelden van: het nationaal-socialisme. Kijk als je nazi zegt, dan klinkt dat heel erg, maar in feite is nazi gewoon de afkorting van Nationaalsozialist. Dat daar allerlei rassentheorieën bijgekomen zijn is een andere zaak. Maar met nationalisme in combinatie met socialisme is niks mis mee. Geert combineert die ook, de zorg, ouderen, dat doen wij ook. Misschien wij iets minder dan Geert, omdat we wat minder populistisch zijn, maar in feite komt het er wel op neer. Al betwijfel ik of Geert de zorg en de ouderen echt interesseren. Zonder dat sociale komen we er niet. Het is geen geheim dat onze kiezers vaak eenvoudige, zelfs simpele mensen zijn, zelfs al gedeeltelijk dementerende ouderen of zelfs zwakbegaafden. Wat denk je van die mensen die daar in Steenbergen stonden te joelen? Natuurlijk, er zijn weekendhooligans bij, mensen met een nette baan die uit pure frustratie in het weekend de lomperik willen uithangen, maar er zijn ook echte zwakbegaafden bij, er komt soms geen redelijk woord uit. Maar het zijn wel stemmen. Natuurlijk moet Wilders zich distantiëren van een man als Breitvik die 80 mensen heeft vermoord. Maar het feit is dat zo’n psychopaat wel mede door Wilders is getriggerd. Hij heeft hem niet alleen geciteerd maar heeft hem ook in Londen opgezocht toen Wilders daar kwam spreken. Wilders roept een aantal zaken bij de mensen op maar als het dan tricky wordt dan distantieert hij zich daarvan. Heel verstandig maar… Kijk, wij zijn geen nazi’s, wij sturen geen miljoenen mensen naar vernietigingskampen. Hoewel ik soms denk: zijn wij in het klein ook niet met zoiets bezig? Wat je in het klein doet wanneer je nog niet aan de macht bent, kan iets groots worden als je wel aan de macht bent. En laat ons eerlijk zijn, het gaat er ons helemaal niet om of het nou moslims zijn of joden. Als het vóór de oorlog was geweest, zou het om joden gaan. Het gaat er meer om dat we appelleren aan de vreemdelingenhaat van een heleboel mensen. Eigenlijk gaat het om onszelf. We zijn ijdel. Ik geef het eerlijk toe, ik ben ijdel. Nou, en als er iemand ijdel is, dan is het Geert. Over Jan Roos hebben we het al gehad: wraak nemen. We willen aandacht. En de leuzen die we daarvoor gebruiken hangen af van de situatie. Nu zijn het de moslims, zo simpel is het, en nationalisme, tegen Europa. Geert weet niet zo veel, is ook niet bijzonder intelligent, hij is wel erg slim. Hij heeft een demagogie waar ik me voor schaam, maar ja, de mensen trappen erin. Zijn invloed heeft niets met de kwaliteit van zijn redevoeringen te maken maar meer met zijn publiek. Als je politicus van het jaar wordt doordat er naar je invloed wordt gekeken en niet naar de kwaliteit van wat je doet, dan is hij politicus van het jaar. Dan was Hitler de politicus van de eeuw, misschien de grootste politicus aller tijden. Maar misschien wordt dat gerelativeerd door het feit dat hij uiteindelijk heeft verloren.
Ik heb de levens van Hitler, Mussolini, Mussert en Rost van Tonningen gelezen. Ik weet dat ik hoogbegaafd ben. Maar ja, dat zegt die Baudet ook van zichzelf. Weet je wat erg is? Als je moeder tegen iedereen vertelt dat je hoogbegaafd bent.
Wij keren ons tegen de élite, tegen de huidige bestuurlijke élite, maar natuurlijk willen wij daar zelf toe behoren of deze vervangen. We beperken ons tot kritiek op de bestuurlijke élite. Geert keert zich tegen de élite in het algemeen, zegt hij, maar hij bedoelt de bestuurlijke, de intellectuele en de culturele élite, en weet dat hij nooit bij de laatste twee zal horen. Zijn aanhang vindt dat prima, maar hijzelf zou daar eigenlijk wel bij willen horen. Maar hij hééft het gewoon niet. Waar je hem niet over hoort, is de financiële élite. Die valt hij niet aan. Natuurlijk, die wil hij op zijn hand krijgen. Zoals dat in Duitsland in de nazi-tijd is gegaan met Krupp, Volkswagen, IG Farben (Bayer), enzovoort, met alle grote bedrijven, allemaal achter Hitler.
En Geert denkt nu opeens dat hij ook wel kan wat Trump kan met een grote mond en een hoop getwitter. Maar hij vergeet daarbij dat Trump niet alleen een heleboel zegt wat gewone mensen zouden willen zeggen maar ook een heleboel hééft wat gewone mensen zouden willen hebben! Geld namelijk. Zeg nou eerlijk, heeft Geert ook maar iets, het kleinste kleinigheidje wat jij zou willen hebben? Denk maar aan Rita. Rita …., zie je nou wel, we zijn haar achternaam al vergeten. Zo gaat het ook met Geert, omdat ze allebei niks hebben wat wij zouden willen hebben.
Er zijn grote verschillen tussen de anti-immigratie-, anti-moslim-, anti-Europa-partijen. Maar het grootste probleem zit hem toch in de ego’s van de leiders. Maar goed, laten we het proberen. Degene die met het fusievoorstel komt maakt in ieder geval een goede beurt bij de kiezer.’
‘Goed,’ zei Rein, ‘we doen het in Carré.’
Meurs A.M.
Wordt vervolgd:

Eerdere afleveringen:
Deel 1: https://www.facebook.com/ton.meurs.7/media_set?set=a.2328671457151839&type=3
Deel 2: https://www.facebook.com/ton.meurs.7/media_set?set=a.2333594723326179&type=3
Deel 3: https://www.facebook.com/ton.meurs.7/media_set?set=a.1412084765477184&type=3
Deel 4: https://www.facebook.com/ton.meurs.7/media_set?set=a.2348573581828293&type=3

In English first 2 chapters: https://www.facebook.com/ton.meurs.7/media_set?set=a.2360674110618240&type=3

Dit is het horrorvluchtelingenverhaal DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM, dat voor het eerst verscheen op 18 januari 2017 in het HetWerk66A, literair kladschrift van Meurs A.M., en dat hier en daar een schok veroorzaakte. Op 18 februari 2017 werd door middel van inlegvellen een Engelse vertaling, THE AMSTERDAM HUMAN SMUGGLER, toegevoegd. Begin 2018 verscheen een special, een gecombineerde Nederlandse en Engelse uitgave, speciaal ter ondersteuning van de vluchtelingen tussen procedures van www.wijzijnhier.org die niets krijgen van staat of stad en evenmin terug kunnen naar hun land van herkomst. Zij spelen een hoofdrol in dit verhaal.
Als schrijver heb ik me ingebeeld wat er kan gebeuren als de vreemdelingenhaters onder ons nog 1 stap verder gaan.
Dat werd, geïnspireerd door het verhaal van Jaroslav Hasek, getiteld De Mensenhandelaar van Amsterdam, mijn DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM.
En tja, al begin januari 2017 was het bedoeld als waarschuwing. En dat is het nog steeds.

Net als in de oorspronkelijke uitgave combineer ik mijn verhaal met de hartverscheurende statements van de vluchteling uit Soedan, Hashim, omdat ik de situatie van een vluchteling in Europa en in Nederland nooit aangrijpender zag beschreven.
meursam.nl/?p=132

Bij Hashim las ik, nadat deze in 2016 een eind aan zijn leven had gemaakt, hoe hij, voor het zover was, eerst langzaam intellectueel dood was gemaakt ‘als gevolg van zijn wrede ervaringen en lijden’. Dit, en de manier waarop hij dat beschrijft, ging bij mij door merg en been. Ik kan daar niks aan toevoegen. Ik schreef mijn DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM.

De SPECIAL De Mensensmokkelaar van Amsterdam / The Amsterdam Human Smuggler van Meurs A.M. is via internet verkrijgbaar bij boekwinkeltje Wonderland (€4 plus €1,82 verzending), vermeld verzendadres.

Ook voor €4 verkrijgbaar bij de antiquariaten @FenixBooks en Streppel in Amsterdam.
Volledige opbrengst voor de vluchtelingen ’tussen procedures’ van www.wijzijnhier.org die niets krijgen van staat of stad.

De mensensmokkelaar van Amsterdam, Meurs A.M. Dl 5 wordt vervolgd

#Wilders of #Baudet of … In DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM komen ze allemaal aan de beurt.

In januari 2017 heb ik voor het eerst in een verhaal verbeeld hoe ver een mens in vreemdelingenhaat kan gaan. De modellen die ik voor ogen had kwaken dagelijks de meest dwaze en walgelijke zaken uit en krijgen daarvoor veel aandacht – niet van mij trouwens – maar zijn nog niet zo ver gegaan als in mijn verhaal. Om ze in de gaten te houden hoeven we niet direct op elke scheet van ze te reageren. Maar we moeten ons wel realiseren waartoe het kan leiden. Daarom opnieuw in afleveringen mijn verhaal.

Terwijl de (extreem)rechtse partijen elkaar de loef afsteken in hun oplossingen van het asielvraagstuk en de jonge Theorie met zijn nieuwe Partij voor Theorie en Praktijk (de PTP) er aanvankelijk een intellectueel tintje aan wou geven, bezweek hij voor een even radicale als gruwelijke oplossing nadat hij een fragment uit ‘De mensenhandelaar van Amsterdam’ had gelezen van Jaroslav Hasek, de beroemde schrijver van ‘De brave soldaat Svejk.’ Hij besloot een particulier AZC op te richten, een PAZC, met daarnaast een slachthuis met winkel. Dat stond al in deel 1 en dit is:

Deel 5

Rein vertelde een week later – alles liep op rolletjes – dat hij al enkele zogenaamd uitgeprocedeerden terug in de procedure heeft weten te krijgen. Theorie is bij een gedwongen uitzetting geweest waarbij de man in een moderne dwangbuis werd vervoerd en KLM-personeel, marechaussee en de blijkbaar begeleidende vrouwelijke dokter (in opleiding waarschijnlijk) stonden te lachen. Theorie vond het onmenselijk en stuitend.

Ze kwamen te praten over de AZC’s die leeg staan nu de vluchtelingen in Zuid-Europa worden tegengehouden en hoe moeilijk het destijds ging toen die AZC’s moesten worden opgericht. Theorie zei: ‘Weet je dat wij staatssecretaris Dijkhoff nog hebben ingefluisterd hoe hij dat moest doen? Iedereen moest natuurlijk eigenlijk wel stiekem lachen. Zo’n neo-liberale VVDer die opeens asielzoekerscentra moest gaan oprichten. Helemaal tegen de zin van de partij in natuurlijk. Wij zeiden: je moet dat niet gaan tegenhouden, je moet dat juist net iets té goed doen. Je brengt er juist flink wat meer naar plekken waar ze dat niet verwachten, waar men op zichzelf is gebleven. Dat is goed gelukt. Het protest, het verzet was daarmee ingebakken. In een villawijk lukt dat niet, die gaan er niet zo tegenin, daar denken ze: we zien wel, we doen rustig aan, die mensen voelen zich hier toch niet thuis, er is geen busvervoer want we hebben allemaal een auto, dus dat werkt niet, die vluchtelingen gaan zelf overplaatsing vragen.’

Theorie was in een beschouwende stemming: ‘Kon jij je in je jeugd voorstellen dat je aan een mens, dat zou dan een zwerver geweest zijn, niets zou geven, geen eten, geen onderdak, geen kleren, niets? Crepeer maar, zeg je dan in feite. Je zorgde altijd dat er een tehuis was waar ze terecht konden. Nu het om vluchtelingen gaat die geen asiel hebben gekregen, doe je dat niet. Je geeft ze niks, want je vindt dat ze hier niet mogen zijn. Of nog schijnheiliger: Je zegt dat je ze ’s avonds en ’s nachts wilt opvangen in zogenaamd Bed, Bad en Brood. Maar je weet dat er daar geen plaats is. En ondertussen laat je ze dan verhongeren en verkommeren. Je profiteert ervan dat er mensen zijn die ze wel iets geven, die ze niet laten creperen.
Dan vind ik mijzelf eerlijker, ik geef die mensen geen kans om te leven, ik beroof die mensen zelfs van een kans om te leven, ik verlos ze uit hun lijden, wat mij betreft is dat oprechter.’
Meurs A.M.
Wordt (bijna) dagelijks vervolgd.

Eerdere afleveringen op Facebook:
Deel 1: https://www.facebook.com/ton.meurs.7/media_set?set=a.2328671457151839&type=3
Deel 2: https://www.facebook.com/ton.meurs.7/media_set?set=a.2333594723326179&type=3
Deel 3: https://www.facebook.com/ton.meurs.7/media_set?set=a.1412084765477184&type=3
Deel 4: https://www.facebook.com/ton.meurs.7/media_set?set=a.2348573581828293&type=3

English first 2 chapters: https://www.facebook.com/ton.meurs.7/media_set?set=a.2360674110618240&type=3

Dit is het horrorvluchtelingenverhaal DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM, dat voor het eerst verscheen op 18 januari 2017 in het HetWerk66A, literair kladschrift van Meurs A.M., en dat hier en daar een schok veroorzaakte. Op 18 februari 2017 werd door middel van inlegvellen een Engelse vertaling, THE AMSTERDAM HUMAN SMUGGLER, toegevoegd. Begin 2018 verscheen een special, een gecombineerde Nederlandse en Engelse uitgave, speciaal ter ondersteuning van de vluchtelingen tussen procedures van www.wijzijnhier.org die niets krijgen van staat of stad en evenmin terug kunnen naar hun land van herkomst. Zij spelen een hoofdrol in dit verhaal.
Als schrijver heb ik me ingebeeld wat er kan gebeuren als de vreemdelingenhaters onder ons nog 1 stap verder gaan.
Dat werd, geïnspireerd door het verhaal van Jaroslav Hasek, getiteld De Mensenhandelaar van Amsterdam, mijn DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM.
Zowel het Nederlandse origineel als de Engelse vertaling verschijnen de komende tijd ongeveer elke 3 dagen opnieuw in afleveringen op twitter met een link naar mijn Facebookpagina en naar mijn website. En tja, al begin januari 2017 was het bedoeld als waarschuwing. En dat is het nog steeds.

Net als in de oorspronkelijke uitgave combineer ik mijn verhaal met de hartverscheurende statements van de vluchteling uit Soedan, Hashim, omdat ik de situatie van een vluchteling in Europa en in Nederland nooit aangrijpender zag beschreven.
meursam.nl/?p=132

Bij Hashim las ik, nadat deze in 2016 een eind aan zijn leven had gemaakt, hoe hij, voor het zover was, eerst langzaam intellectueel dood was gemaakt ‘als gevolg van zijn wrede ervaringen en lijden’. Dit, en de manier waarop hij dat beschrijft, ging bij mij door merg en been. Ik kan daar niks aan toevoegen. Ik schreef mijn DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM.


HetWerk literair kladschrift van Meurs A.M. is via internet verkrijgbaar bij boekwinkeltje Wonderland (€4 plus €1,92 verzending, vermeld verzendadres.
Ook voor €4 verkrijgbaar bij de antiquariaten Fenix Books en Streppel in Amsterdam.
Volledige opbrengst voor de vluchtelingen ’tussen procedures’ die niets krijgen van staat of stad.

De Mensensmokkelaar van Amsterdam Deel 4 Wordt vervolgd

Wilders of Baudet of Pegida In DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM komen ze allemaal aan de beurt.

IN JANUARI 2017 VERSCHEEN: DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM.
Terwijl de (extreem)rechtse partijen elkaar de loef afsteken in hun oplossingen van het asielvraagstuk en de jonge Theorie met zijn nieuwe Partij voor Theorie en Praktijk (de PTP) er aanvankelijk een intellectueel tintje aan wou geven, bezweek hij voor een even radicale als gruwelijke oplossing nadat hij een fragment uit ‘De mensenhandelaar van Amsterdam’ had gelezen van Jaroslav Hasek, de beroemde schrijver van ‘De brave soldaat Svejk.’ Hij besloot een particulier AZC op te richten, een PAZC, met daarnaast een slachthuis met winkel. Dat stond al in deel 1 en dit is:
Deel 4

(In januari van 2017 heb ik voor het eerst in een verhaal verbeeld hoe ver een mens in vreemdelingenhaat kan gaan. De modellen die ik voor ogen had kwaken dagelijks de meest dwaze en walgelijke zaken uit en krijgen daarvoor veel aandacht – niet van mij trouwens – maar zijn nog niet zo ver gegaan als in mijn verhaal. Om ze in de gaten te houden hoeven we niet direct op elke scheet van ze te reageren. Maar we moeten ons wel realiseren waartoe het kan leiden. Daarom opnieuw in afleveringen mijn verhaal.
Hieronder vindt u een link naar de 3 eerdere delen en staat tevens vermeld hoe het als SPECIAL te verkrijgen is. De volledige opbrengst is voor ongedocumenteerde vluchtelingen.

De Mensensmokkelaar van Amsterdam Deel 4

Theorie had gelijk gekregen. Het slachthuis schreeuwde om overname en de bank had de reorganisatie maar al te graag naar voren geschoven nu er belangstelling was voor het gebouw. Er werden 400 woonkamertjes, een keuken, een waszaal met douches en een recreatiezaal in gebouwd.
Ze liepen om de gebouwen heen. Rein vertelde dat er een ondergrondse verbinding tussen PAZC en slachthuis wordt gebouwd met eveneens ondergronds twee nieuwe koelruimtes en daar tussenin een slachtruimte. Alleen de hoofdslager komt daar en zal er behalve producten uit het PAZC ook bushmeat, dat zal voornamelijk apenvlees zijn, verwerken, en zo nu en dan een Hooglander of een bizon of ander wildernisvlees uit de Oostvaardersplassen.
“Akkoord,’ zei Theorie, ‘er moet een flink verloop zijn in het PAZC, in ieder geval van een stuk of 10 per week. Hoeft niet meer te zijn, maar wel het tempo erin houden. Het vlees moet inderdaad door de slager persoonlijk verwerkt worden. Wanneer anderen ermee in aanraking komen moet het al onherkenbaar zijn, niet meer tot een mens te herleiden. Ter afleiding bushmeat in het assortiment is heel goed. Verder gewoon schapen, geiten, koeien, kippen, enzovoort aanvoeren. Ondertussen gaan alle mensen die uit het PAZC vertrekken, voor een aantal dagen of definitief, doet er niet toe, via het slachthuis. Soms worden ze officieel overdag weggebracht maar brengen we ze ’s nachts verdoofd terug om alsnog die uitgestippelde weg te gaan. O ja, en we bieden ook vegetarisch vlees aan. Als we klachten krijgen dat het te veel naar gewoon vlees smaakt, verwijzen we naar het etiket waarop staat: ‘Vervaardigd in een omgeving waar ook vleesetende planten worden verwerkt’. Laten we dat allemaal gewoon afspreken. Ik geef je volledig de vrije hand, zowel bij de verbouwing als bij het beheren van het PAZC en de slagerij. Ik vertrouw je.’

Ze waren een beetje uit de buurt geraakt en stonden voor een gebouw vol leuzen en spandoeken.
‘O ja,’ zei Theorie weer, ‘we beginnen ermee om heel We are here onderdak te bieden. Met de manier waarop Amsterdam met die ‘ongedocumenteerden’, ‘uitgeprocedeerden’ is omgegaan, speelt het ons PAZC geweldig in de kaart. Het gaat bovendien vaak om mensen zonder papieren die nergens of maar zeer oppervlakkig staan geregistreerd. Die kunnen verdwijnen zonder dat er een haan naar kraait. We moeten wel rekening houden met de verschillende groepen binnen WAH. Het geheel van WAH is niet zo hecht, maar de groepen vaak wel (Swahili, Francofonen, Somaliërs, enzovoort).
‘Laat dat maar aan mij over,’ zei Rein. ‘Als wij in één klap We are here onderdak bieden, zal dat geweldig aandacht trekken. Veel AZC’s zullen hun moeilijke gevallen naar ons willen sturen.’
‘Is natuurlijk prima,’ antwoordde Theorie, ‘als ze maar betalen. De gemeente zal ook mensen uit de Bedbadbrood willen sturen. Prima, maar betalen! We zijn een particuliere organisatie. Wij lossen niet alleen voor de staatssecretaris maar zeker ook voor de gemeente Amsterdam een enorm probleem op, een probleem waar de gemeente door toedoen van de burgemeester met zijn legisme (zoek maar een keer op) helemaal op is vastgelopen. Lossen wij voor ze op. Als ze maar dokken. We nemen WAH in één keer helemaal op en als de gemeente niet snel dokt, dreigen we dat we ze ook in één keer allemaal weer op straat zetten, met vervoer naar de Stopera.’

Theorie had nog een ander punt. Hij had op de tv gezien dat ze op Lesbos van reddingsvesten en andere aangespoelde spullen van asielzoekers allerlei dingen recycelden en vroeg aan Rein: ‘Wat doen wij eigenlijk met wat er zoal van een vluchteling over blijft, zijn spullen, maar ook die stoffen van zijn lichaam die niet als voedsel kunnen worden verwerkt? Ik las dat er in de oorlog in Duitsland niet alleen goud uit tanden werd gewonnen maar ook dure pruiken werden gemaakt van het haar dat voor de dood werd afgeknipt, en ook dat er goede zeep is te peuren uit de lichaamsvetten. Kunnen wij daar iets mee?’
Rein haastte zich te vertellen dat in deze tijd van kennis van DNA het een zeer groot risico zou inhouden om van een vluchteling ook maar iets te hergebruiken. Alles, maar dan ook alles, werd in de oven van het slachthuis verbrand samen met de menselijke resten die niet tot voedsel konden worden verwerkt, of samen met het vlees dat vanwege ziekte ongeschikt werd bevonden voor consumptie. Het werd via een aparte ‘route’ wel eerst tot onherkenbaar vlees verwerkt zodat onderweg naar de oven geen risico werd genomen. Was verwerking niet mogelijk werd het via handlangers in het crematorium als bijstook mee verbrand samen met verminkte lijken als gevolg van ongelukken of transplantaties.
Theorie knikte en verklapte nog dat hij er wel tegen kon een lijk te zien en ook wel onherkenbaar verwerkt vlees maar niet iets ertussenin. Rein zei: ‘Begrijp ik, maar een slager heeft daar gelukkig minder moeite mee.’ Theorie probeerde zijn fantasie een andere kant op te sturen en zei benepen: ‘Laten we het ergens anders over hebben. Weet je nog dat je tegen me zei dat je zulke offers had gebracht: ten eerste om aardig te zijn tegen asielzoekers, ten tweede dat je je geweten opzij had gezet door wel de stap te willen zetten ze te vermoorden, te slachten. Ik wilde je niet chanteren door te vertellen welk offer ik gebracht had, maar ik kan het nu wel vertellen. Ik heb het systeem bedacht van een PAZC gekoppeld aan een abattoir, een slachthuis, om vluchtelingen te slachten en te eten. Ik kan je nu vertellen dat ik zelf geen vlees eet en dat ik ook tegen het eten van vlees ben. Kun je je voorstellen wat zo’n slachthuis voor mij betekent als vegetariër? Wat een offer ík gebracht heb? Je begrijpt dat ik niet naar het productieproces kom kijken en evenmin details wil horen over lichaamsdelen.’
Ze namen hier afscheid, Theorie ging die avond niet meer opnieuw langs het PAZC en slachthuis.

Wordt vervolgd.

Eerdere afleveringen:
Deel 1
Deel 2
Deel 3

U kunt deze uitgave via internet bestellen bij Boekwinkeltje Wonderland
U kunt ook €6,02 (inclusief verzendkosten) overmaken naar NL97 TRIO 0379 4947 87 tnv Meurs A.M. Amsterdam ovv een door u gewenst adres, en u krijgt het thuisgestuurd. De volledige verkoopprijs van €4 gaat naar ongedocumenteerde vluchtelingen.

Dit is het horrorvluchtelingenverhaal DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM, dat voor het eerst verscheen op 18 januari 2017 in het HetWerk66A, literair kladschrift van Meurs A.M., en dat hier en daar een schok veroorzaakte. Op 18 februari 2017 werd door middel van inlegvellen een Engelse vertaling, THE AMSTERDAM HUMAN SMUGGLER, toegevoegd. Begin 2018 verscheen een special, een gecombineerde Nederlandse en Engelse uitgave, speciaal ter ondersteuning van de vluchtelingen tussen procedures van www.wijzijnhier.org die niets krijgen van staat of stad en evenmin terug kunnen naar hun land van herkomst. Zij spelen een hoofdrol in dit verhaal.
Als schrijver heb ik me ingebeeld wat er kan gebeuren als de vreemdelingenhaters onder ons nog 1 stap verder gaan.
Dat werd, geïnspireerd door het verhaal van Jaroslav Hasek, getiteld De Mensenhandelaar van Amsterdam, mijn DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM.
En tja, al begin januari 2017 was het bedoeld als waarschuwing. En dat is het nog steeds.

Net als in de oorspronkelijke uitgave combineer ik mijn verhaal met de hartverscheurende statements van de vluchteling uit Soedan, Hashim, omdat ik de situatie van een vluchteling in Europa en in Nederland nooit aangrijpender zag beschreven.


Bij Hashim las ik, nadat deze in 2016 een eind aan zijn leven had gemaakt, hoe hij, voor het zover was, eerst langzaam intellectueel dood was gemaakt ‘als gevolg van zijn wrede ervaringen en lijden’. Dit, en de manier waarop hij dat beschrijft, ging bij mij door merg en been. Ik kan daar niks aan toevoegen. Ik schreef mijn DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM.

De SPECIAL De Mensensmokkelaar van Amsterdam/ The Amsterdam human smuggler van Meurs A.M. is via internet verkrijgbaar bij boekwinkeltje Wonderland.

Ook verkrijgbaar bij antiquariaat Fenix Books in Amsterdam.
Volledige verkooprijs van €4 voor de vluchtelingen ‘tussen procedures’ die niets krijgen van staat of stad.



In aflevering 1 zagen we hoe Theorie een gruwelijk fragment las in het korte verhaal <De mensenhandelaar van Amsterdam> van Jaroskav Hasek , de schrijver van het beroemde boek<De brave soldaat Svejk> .
<In Amsterdam, in een afgelegen straat bij de haven, waar in het water van een gracht in één jaar honderden vreemdelingen verdwijnen, ligt een klein café waarin je kamers kunt huren. In de drankjes voor de gasten, die hier willen overnachten, wordt echter een slaaptablet gemengd en daarna… daarna verdwijnt het bed met de gast door een valluik in de kelders. Een klap, een huiveringwekkende gedempte kreet… Naast het café is een slagerij. Daar wordt het vlees zo goedkoop verkocht en gehouwen, dat de winkel steeds vol kopers is. Het vlees heeft een eigenaardige bijsmaak – daar wordt immers mensenvlees gehouwen! Begrijpt u hoe dat gaat ? In de kelder worden de gasten met een slag van een bijl kapot geslagen, zij worden geslacht, gehouwen en in de nacht wordt het vlees naar de slagerij vervoerd.>
Theorie vergat het intellectuele tintje dat hij aan het vluchtelingenvraagstuk wilde toevoegen, hij wist wat hem te doen stond.

Na het lezen van een passage uit het verhaal <De mensenHANDELAAR van Amsterdam> van Jaroslav Hasek weet de jonge politicus in spe Theorie zijn even gruwelijke als effectieve oplossing van het vluchtelingenvraagstuk.
<Theorie had gelijk gekregen. Het slachthuis schreeuwde om overname en de bank had de reorganisatie maar al te graag naar voren geschoven nu er belangstelling was voor het gebouw. Er werden 400 woonkamertjes, een keuken, een waszaal met douches en een recreatiezaal in gebouwd.
Ze liepen om de gebouwen heen. Rein vertelde dat er een ondergrondse verbinding tussen PAZC en slachthuis wordt gebouwd met eveneens ondergronds twee nieuwe koelruimtes en daar tussenin een slachtruimte.
Alleen de hoofdslager komt daar en zal er behalve producten uit het PAZC ook bushmeat, dat zal voornamelijk apenvlees zijn, verwerken, en zo nu en dan een Hooglander of een bizon of ander wildernisvlees uit de Oostvadersplassen.
“Akkoord,’ zei Theorie, ‘er moet een flink verloop zijn in het PAZC, in ieder geval van een stuk of 10 per week. Hoeft niet meer te zijn, maar wel het tempo erin houden. Het vlees moet inderdaad door de slager persoonlijk verwerkt worden. Wanneer anderen ermee in aanraking komen moet het al onherkenbaar zijn, niet meer tot een mens te herleiden. Ter afleiding bushmeat in het assortiment is heel goed. Verder gewoon schapen, geiten, koeien, kippen, enzovoort aanvoeren. Ondertussen gaan alle mensen die uit het PAZC vertrekken, voor een aantal dagen of definitief, doet er niet toe, via het slachthuis. Soms worden ze officieel overdag weggebracht maar brengen we ze ’s nachts verdoofd terug om alsnog die uitgestippelde weg te gaan. O ja, en we bieden ook vegetarisch vlees aan. Als we klachten krijgen dat het te veel naar gewoon vlees smaakt, verwijzen we naar het etiket waarop staat: ‘Vervaardigd in een omgeving waar ook vleesetende planten worden verwerkt’. Laten we dat allemaal gewoon afspreken. Ik geef je volledig de vrije hand, zowel bij de verbouwing als bij het beheren van het PAZC en de slagerij. Ik vertrouw je.’


Uit DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM van Meurs A.M.


Net als in de oorspronkelijke uitgave combineer ik mijn verhaal met de hartverscheurende statements van de vluchteling uit Soedan, Hashim, omdat ik de situatie van een vluchteling in Europa en in Nederland nooit aangrijpender zag beschreven.
Statements van HASHIM: (NL, Eng., Fra, Arab)
Bij Hashim las ik, nadat deze in 2016 een eind aan zijn leven had gemaakt, hoe hij, voor het zover was, eerst langzaam intellectueel dood was gemaakt ‘als gevolg van zijn wrede ervaringen en lijden’. Dit, en de manier waarop hij dat beschrijft, ging bij mij door merg en been. Ik kan daar niks aan toevoegen. Ik schreef mijn DE MENSENSMOKKELAAR VAN AMSTERDAM.