Godfried Bomans en de Rode Jeugd in Mijn Liefde is scharlakenrood van Meurs A.M.

(uit Mijn Liefde is scharlakenrood, deel 2 Rooie Willem)

1966
Een vliegende start
Rooie Willem zit in de gevangenis met drie van zijn kornuiten, elk in
een aparte cel. Dat mag hij zo niet zeggen, vindt de politieman die hem
verhoort. Een gevangenis is een huis van bewaring, hier zit hij in een
politiecel.
Het zal u inmiddels bekend zijn dat, als een wilde reactie op de
staking in Amsterdam en andere plaatsen, een viertal jongeren uit de
redactie van de Rode Jeugd is gearresteerd. Wij eisen de ONVOORWAARDELIJKE EN ONMIDDELLIJKE VRIJLATING van onze
dappere vrienden die de werkelijke, representatieve vertegenwoordigers
zijn van de Nederlandse Jeugd.
“Waarom hebben jullie ons gearresteerd? vraagt Rooie Willem.
“Niet gearresteerd, aangehouden,” zegt de agent.
“Zeker net van de politieschool dat je dat allemaal zo precies weet,”
zegt Willem. “Hou op met je gezeik en laat ons gewoon vrij. Of geef ons
tenminste een advocaat.”
“Daar heb je nog geen recht op,” zegt de politieman, “je moet het
nog even alleen met ons doen. Wij mogen je hier zes dagen houden, en
dan kunnen we natuurlijk verlenging aanvragen.”
“Rot op!” zegt Willem. “Laat ons vrij, we hebben niks gedaan.”
“Jullie worden ervan verdacht achter de rellen van 14 juni te zitten,
jullie hebben opgeroepen vernielingen aan te richten.”
“Dat pamflet gaat over Amerikaanse gebouwen en over Vietnam,
man!” zegt Willem. “Kun je niet lezen?”
Hierboven een klein en zeer onvolledig lijstje van Amerikaanse
ondernemingen en instellingen, waar wij de volgende dingen zouden
kunnen doen: ruiten ingooien, muren volkalken met anti-Amerikaanse
leuzen, in brand steken, opblazen of iets dergelijks. Maar dat mag na-

88
tuurlijk niet, want die vriendelijke Amerikaanse jongens hebben van
god de o zo zware taak toebedeeld gekregen om onze westerse beschaving
(gas, napalm, bijbel en bommen) te brengen.
“Wij zijn niet de enigen die dat verband leggen,” zegt de politieman.
“Godfried Bomans heeft het ook gedaan, vanochtend in de Volkskrant.”
“En toen zijn jullie meteen naar ons adres gekomen, lekker makkelijk,
het adres stond op het pamflet.”
Op de Kloveniersburgwal zijn zaterdagmiddag 4 communisten gearresteerd
van het blad Rode Jeugd. Er was net een redactievergadering
bezig voor het al weken met bulletins aangekondigde jongerenblad. De
jongeren waren volkomen verrast, de kopij voor het eerste nummer werd
in beslag genomen. Die ochtend had Godfried Bomans zijn column op
de voorpagina van de Volkskrant aan hen gewijd onder de titel De Raddraaiers.
Bomans citeert het schotschrift waarin opgeroepen wordt tot
het aanvallen van Amerikaanse eigendommen vanwege wat genoemd
wordt de Amerikaanse misdaden in Vietnam. Bomans stelt op grond
van dit pamflet dat de Rode Jeugd verantwoordelijk gesteld kan worden
voor de rellen van 14 juni, waarbij talloze vernielingen werden aangericht
onder meerdere aan het gebouw van ons blad De Telegraaf en
waarbij het lange tijd duurde voor de politie ter plekke verscheen.
De agent is met Willem gauw uitgepraat, met Joop praat hij veel
langer, maar daar is Willem niet bij. Met de andere twee wordt na één
keer helemaal niet meer gepraat, die zijn alleen maar ziek en zeggen
dat ze naar huis willen. Heimwee. Bij een van de twee heeft de politie
een knuppeltje gevonden. Zegt ze. Volgens Willem hebben ze daar de
zwakste voor uitgekozen. De jongen vertelt jankend dat hij helemaal
geen knuppeltje bij zich had. Hoe kan de politie zo gemeen zijn! “Agenten
van het kapitaal,” zegt Willem, “ze zijn tot alles in staat.” Ze kunnen
even met elkaar praten tijdens het luchten. Maar dat is pas op de zesde
dag, de eerste vijf dagen werden ze apart gelucht. Ze worden behandeld
als misdadigers, op opruiing staat zes jaar. Na zes dagen worden
ze vrijgelaten onder voorwaarde dat ze zich ter beschikking houden om
voorgeleid te kunnen worden.

89
Ze hebben me geroyeerd. Ze probeerden er iets plechtigs en officieels
van te maken, de klootzakken. Ze voelden zich vast Stalin of Beria achter
die tafel die ze speciaal voor de gelegenheid zo neergezet hadden.
Normaal zaten we daar met zijn allen gewoon rond met een kop koffie
of een pils. Maar nu zaten zij, het bestuur van de afdeling Nieuwmarkt
van de Nederlandse communistische partij, achter de tafel en ik ervoor,
en achter mij enkele leden die het allemaal niet konden geloven en alleen
maar wachtten op een verlossend woord vanachter die tafel als: “Zo
genoeg komedie, wie pakt het kratje pils op de gang?”
Ik had een brief van ze gekregen, ze waren niet gek, ze lazen ook
kranten, en wat ze vooral dwars zat was dat wij, Rode Jeugd, die trouwens
nog opgericht moest worden, meer dan een blaadje waren we nog
niet, communisten genoemd werden. Want zij waren de enige communisten!
Maar ja, had ik zelf ook niet zo gereageerd als Trotskisten zich
communist noemden?
“Jij bent een instrument van de reactionaire roomse komiek Bomans,”
zei de voorzitter. “De roomse kliek van de Volkskrant heeft jullie
gelanceerd.” Dat laatste was misschien nog waar ook, al zal het niet de
bedoeling geweest zijn. Aan Bomans, die een hetzerig stukje over ons
anti-Amerika-in-Vietnam-pamflet had geschreven, hadden we niet alleen
zes dagen cel en een forse boete te danken maar ook ons succes.
De jongeren stroomden toe en de pamfletten werden ons zowat uit de
handen getrokken, iedereen wilde weten wat wij te zeggen hadden.
Na het royement ben ik met de andere leden nog een pilsje gaan
drinken bij Het Hoekje. De bestuursleden, die er normaal ook bij waren,
lieten zich niet zien. We hoorden later dat ze in een ander café
gezeten hadden waar ze normaal nooit kwamen. De schijters! En dat
was het dan. Ik ben er niet rouwig om. Er werd toch alleen maar geouwehoerd
op die bijeenkomsten. Het meest interessante onderwerp
voor die gasten was de laatste tijd of de communisten hun “rechtmatige”
wethouderszetel zouden krijgen. “Stop em in je reet, die zetel,” heb ik
tegen ze gezegd, “maar dan ook helemaal, dan kom ik em aanstampen.”
Ja, ik werd ook kwaad. Alsof er niks belangrijkers is, hier op straat,
waar mensen dagelijks in elkaar geslagen worden als ze demonstreren
90
of zogenaamd samenscholen, en in Vietnam. “Hierboven,” en Willem
kijkt naar het plafond van het café, “wonen een paar communisten die
de partij zijn uitgegooid vanwege het organiseren van Vietnamdemonstraties,
kun je nagaan! Uit de communistische partij gegooid worden
vanwege het organiseren van demonstraties tegen de Amerikanen die
zeggen het communisme te bestrijden in Vietnam! En dat allemaal omdat
de partij niet in conflict wil komen met het gemeentebestuur nu de
wethouderszetel lonkt.”
Ze is politiek onbewust, de jeugd, vindt Willem. De jongeren voelen
wel een sterk onbehagen over de Nederlandse maatschappij en over de
moordpartijen in Vietnam, er wordt niet voor niks zoveel gedemonstreerd
de laatste tijd, maar ze missen politieke achtergrond om het allemaal
te begrijpen. Dat komt omdat de jeugd het marxisme-leninisme
niet kent. En daar wil Willem met zijn blad Rode Jeugd wat aan doen.
De vakbonden, de socialisten, de traditionele communisten hebben
de zaak verraden. Dat was duidelijk bij de bouwvakkersopstand. Allemaal
hebben ze geweigerd een algemene staking uit te roepen, terwijl er
nota bene op arbeiders was geschoten en er een was doodgeslagen! Allemaal
hadden ze smoesjes om de arbeiders weer aan het werk te krijgen,
voor de een was het de openbare orde, voor de ander, de communisten,
de wethouderszetel van Amsterdam die in het vooruitzicht lag. Verraad,
vindt Willem. Net als met die Lages, die Duitser die 207 Nederlanders
heeft laten fusilleren. O, wat is-ie ziek! Hij was in 1949 al ter dood
veroordeeld. Als ze hem toen gewoon hadden doodgeschoten zoals het
hoorde, had hij zich nu niet meer ziek kunnen voelen. En hadden de
Duitsers niet op zijn uitlevering kunnen aandringen. Had Lages medelijden
met de zieke Joden die hij naar de gaskamers stuurde? De Duitse
oorlogsschepen liggen nota bene alweer in de haven van Amsterdam,
als onderdeel van de NAVO, met een Duitse ex-nazi aan het hoofd.
Hoe kan een mens nou vertrouwen hebben in de westerse democratie
als ie ziet wat er allemaal om hem heen gebeurt? In de scheepsbouw,
waar ze tijdens de bouwvakkersopstand ook gestaakt hebben, zijn nog
geen week later 150 mensen ontslagen. Of ze er op zaten te wachten,
91
die kapitalisten. Willem heeft het allemaal heel goed door. En hij zal
zorgen dat de andere jongeren het ook door krijgen. Al moet hij er dag
en nacht voor leuren met zijn krantjes. Natuurlijk moet hij ook werken,
maar dat hoeft geen eeuwige zaak te zijn, in de officiële communistische
partij hadden ze ook vrijgestelden, en bij een pilsje in de kroeg kun je
ook propaganda doen voor de goede zaak. P.S. Van Hall ten val. Ja, dat
is de burgemeester. Maar niet lang meer.

De Raddraaiers voor het gerecht. Vrijdag 15 juli 1966 was de grote dag
voor Godfried Bomans. Op die dag stonden vier redactieleden van Rode
Jeugd voor de rechter om zich te verantwoorden voor opruiing. Deze
was door Godfried Bomans persoonlijk gesignaleerd in De Volkskrant.
“Rechtspraak is altijd klasserechtspraak,” zegt Willem, “dat weet u
zelf ook. U kunt u niet losmaken van uw afkomst, wat deed uw vader
bijvoorbeeld? Justitie is altijd klassejustitie zolang er geen rechters uit de
arbeidersklasse voortkomen, en de vraag is of er in deze kapitalistische
maatschappij wel rechters uit de arbeidersklasse kunnen voortkomen
zonder klasseverraad te plegen.” Rooie Willem zweet.
“Mijn vader was kantoorbediende,” zegt de rechter, “maar ik geloof
niet dat dat iets met de zaak te maken heeft.”
“Kantoorbediende,” zegt Willem, “een verburgerlijkte laag van de
klasse van werkers, meestal geneigd de arbeidersklasse te verraden om
zich in te likken in de burgerij, maar het hoeft niet. Misschien stond uw
vader aan de goede kant.”
“Zou je ook iemand koud mogen maken?” zegt de rechter.
“Mag je 1000 Vietnamezen, vrouwen en kinderen, vermoorden?”
zegt Joop.
“Zou jij het voor jezelf kunnen verantwoorden om zo’n vliegenier
die Hanoi gebombardeerd heeft, op verlof is in Duitsland, naar Amsterdam
komt om zichzelf te vermaken, zou jij zo’n man te grazen willen
nemen?” zegt de officier. “Als daad van solidariteit met het Vietnamese
volk, zou dat volgens jou mogen?”
“Daar laat ik me niet over uit, edelachtbare, want als ik daar ja op
zeg laat u me daarvoor vastzetten en moet ik nog langer in een politiecel
92
doorbrengen,” zegt Rooie Willem.
“Nee, dan ga je naar een echte gevangenis,” zegt de rechter, “dat wil
je toch zo graag, daar is het volgens jullie toch beter dan in een politiecel?
Maar goed, ik mag niet aan uitlokking doen. Maar jullie moeten
toch eens je ideeën daarover een keer opschrijven, in een volgend pamflet
bijvoorbeeld?”
“Het was allemaal ironisch bedoeld, edelachtbare,” zegt Joop. Hij
ziet er echt uit als een overjarige student, denkt Rooie Willem.
“U moet weten dat u heeft te maken met Marxisten-Leninisten, niet
met anarchisten,” zegt Willem.
“Nou ja, zegt de rechter, “ik dacht dat jullie je onderscheidden van
die tamme communisten van de communistische partij en van die ludieke
jongens van provo, maar goed.”
“Waarom laat u zich door een column in een krant sturen?” vraagt
Willem. De officier van justitie zegt dat hij zelf ook een pamflet in
handen had gekregen. De RJ-leden beginnen te lachen. De officier van
justitie fluistert de rechter iets in.
“Wacht even,” zegt deze, “jullie zijn toch ook dat slappe stelletje dat
in bezit was van marihuana? Dat wordt dan nog een maand voorwaardelijk
en 75 gulden boete extra. Wegwezen nu,” zegt de rechter, “ik heb
genoeg van jullie, vooruit haal ze weg, huphuphup!”
“Hoe vaak trekt u zich af, edelachtbare?” roept Joop. “Ik bedoel, elke
gek kan van alles vragen en ons van van alles beschuldigen. Doet u het
in een zakdoek? Pas op hoor, ik laat uw was nakijken!”
“Neem die schoften mee!” schreeuwt de rechter.
“Denk erom, mijn vader heeft in het verzet gezeten!” zegt Rooie
Willem nog tegen een parketwachter die op hem afkomt.
“Gaat u alstublieft rustig mee,” zegt de parketwachter.
Twee van de vier verdachten gedroegen zich zeer timide en zeiden
geen woord in tegenstelling tot de andere twee. De zaal wordt ontruimd.
Niemand raakt hen aan.

De Rode Jeugdleden klimmen over een hek, vallen tegen een schuurtje.
Verdomme, dat is allemaal nat, pas geschilderd! Ze struinen door de
93
tuin van Godfried Bomans. Het is een stuk omheind duin. “Struin, tuin,
duin, kop als een ajuin,” zeggen ze tegen elkaar. Dan horen ze mevrouw
Bomans roepen: “Godfried, zet je de vuilnisemmer even buiten? Wat
ben je aan het doen?”. “Onkruid,” roept hij terug, “zonde om daar de
vuilnisbak mee vol te proppen.” “Dat kun je toch composteren, “ roept
zijn vrouw. “Maar dat trekt ongedierte aan, schat!” schreeuwt Godfried.
“Kom nou maar gauw binnen,“ roept zijn vrouw. “Je wordt nog ziek van
die rook.” Bomans trapt een half verbrand stuk papier uit en gooit het
in de ijzeren vuilnisbak. Dan gaat hij naar binnen.
“We hebben geluk,” zegt Joop. “We nemen die emmer mee, we vinden
daarin van alles wat we tegen hem kunnen gebruiken.”
Jezus, wat is dat ding zwaar! Daar moet toch eens wat op verzonnen
worden. Ze moeten die emmer wel terugbrengen, anders valt het
te veel op. Daar aan de rand van de tuin, op de weg de duinen in, is een
lantaarnpaal. Ze blijven met de emmer in de schaduw – optillen dat
ding, Joop, slappeling!, niet slepen, dan zien ze de sporen – nemen er
wat uit en bekijken het vlak tegen het hek onder de lantaarnpaal. Daar
is een man met een hond, uitkijken, jij doet niks anders dan kijken of er
iemand over die weg komt!
“Hij heeft een maîtresse!” zegt Joop. “Kijk maar, dit is een kladbrief
die hij zo juist heeft willen verbranden toen zijn vrouw hem riep. Dit is
het onkruid! Hij heeft er alleen gauw wat onkruid bijgedaan, de stiekemerd!
Moet je horen!
Kent U de Haarlemse hertenkamp? Vindt u dat niet prachtig, die zacht
golvende grasvlakte, met daar midden in, onder het donker geboomte, het
hertenhuis, als een soort Wirtshaus im Spessart? Zie, daar draait een hert
voorbij, luchtig verend op voor- en achterpoten, alsof het vanbinnen pluizig
is, zó vederlicht. (Joop bootst het hert na) En daar schudt een pauw ritselend
zijn diamanten waaier uit en staat te pronken, als een hoofdletter in een
middeleeuws brivier.
En wat een oude bomen staan hier! Hun rimpelige bast is overdekt met
namen, letters, harten en pijlen: de geheimzinnige runen van menselijke
genegenheid. Zie, hier staan twee harten gekerfd, rond “Jan” en “Maartje”,
en daaronder het jaartal 1872. Kloppen deze harten nog? Het is mogelijk.
94
Maar niet waarschijnlijk. Kloppen zij nog voor elkaar? Ook dit is mogelijk.
Ook dit is niet waarschijnlijk. Zelden blijven de dingen gelijk ze in de Haarlemmerhout begonnen zijn.
“Dat is platonisch, man!” zegt Hein. “Dat is hoofs geleuter.”
“Maar zelfs dan, het kan tegen hem gebruikt worden,” zegt Joop ,
“daar gaat het om. Misschien kicken ze op dat hoofse gedoe, als voorspel,
en daarna gaan ze tekeer als beesten. Leer mij die deftige lui kennen!
Nee, we gaan naar de dame toe of bellen of schrijven haar, citeren
uit de brief en vertellen haar van onze gevangenisstraf en de boete, dan
snapt ze wel dat ze moet betalen en zijn we toch nergens op te pakken.
En nu we toch hier zijn, zetten we eerst de vuilnisbak terug en gooien
dan een brandbommetje door een ruit, een kleintje, alleen als waarschuwing.
Ik heb wat bij me.”
“Er is een kind!” zegt Hein. “Blijf van dat huis af!”
“Nou ja,” zegt Joop, “dat kind slaapt aan de voorkant, staat in het interview
in Het Parool, wij opereren aan de achterkant, dat vuur is allang
uit voor het aan de voorkant is. Misschien moet je ook niets doen als dat
kind er is maar wel als het er niet is!”
“En als je je nou eens vergist? Jij gooit een brandbom en dat kind
is er wel. Of er logeert een ander kind. Of mevrouw Bomans heeft een
aantal nachten niet geslapen en slaapt nu abnormaal diep, al dan niet
met een slaappil, ze wordt niet wakker en ze stikt.”
“Ja, zo kun je nooit een revolutie beginnen,” zegt Joop. “Waar gehakt
wordt vallen spaanders, of zoals voorzitter Mao het zegt: ‘Om een peer
te proeven moet je hem eten’. Dat kind is een klein Bomansje, dat wordt
een Bomans en een Bomans is een vijand, daar hebben wij niet voor gekozen,
dat heeft hij zelf gedaan, een Bomans is een gevaar en we moeten
het gevaar in de kiem smoren.”
“Weet je, ik geloof dat jij een beetje ziek bent, eigenlijk geloof ik dat
je niet deugt,” zegt Hein.
Nog ruziënd over al of niet geoorloofde methoden in de revolutie,
waarbij opvallend veel de term “proportioneel geweld” valt, stappen ze
in Bloemendaal weer op de trein naar Amsterdam.
95

Het is een grof schandaal dat de vergoedingen voor Juliana en Bernhard
verhoogd worden. Het huis van Oranje is het rijkste ter wereld,
zoals bekend verondersteld mag worden. In deze tijd dat de arbeider
moet vechten voor enkele centen loonsverhoging, gaan de (hoge!) salarissen van de kamerleden met 25% omhoog, terwijl dit kabinet van de
Cals-kliek op allerlei broodnodige zaken bezuinigt.
Willem zit bij Hoppe voor het raam en kijkt uit over het Spui. Lages,
die 70.000 moorden op zijn geweten heeft, is vrijgelaten. Als je in
deze schijnheilige maatschappij een blaadje uitdeelt waarop PROVO
staat, krijg je drie maanden lik. Als je jonkheer of baron voor je naam
hebt en je bent student en je drukt bij een groentje een roetkap over zijn
kop en die stikt erin, krijg je een paar duizend gulden boete, minder
dan een cent voor de naar gestolen arbeidskracht stinkende rijke ouders.
Als je een blaadje uitdeelt waarin je spottend stelt: als wij nou eens
een klein beetje met Amerikaanse gebouwen deden wat de Amerikanen
met Vietnamese huizen (en mensen!) doen, krijg je zes dagen cel en
vijftienhonderd gulden boete, en dat is voor ons maandenlang werken.
(…)

(Het tweede hoofdstuk van Mijn Liefde is scharlakenrood, 1966 De Opstand, is volledig gewijd aan de Bouwvakkersopstand en de aanval op De Telegraaf van 13 en 14 juni 1966)

Verkrijgbaar

Toen de CS-jeugd, nu We Are Here, hetze, en altijd weer De Telegraaf

Een man van hoogstens 40, gevraagd naar wat hij vond van de kraak van een lang leegstaand pand in #Amstelveen (foto’s van Manette Ingenegeren) door de vluchtelingen tussen procedures van www.wijzijnhier.org,, antwoordde dat de mariniers daar vroeger wel raad mee zouden hebben geweten. Waarom draagt een man zoiets, dat ver voor zijn bewuste tijd plaatsvond, met zich mee? Heimwee naar een tijd dat zijn frustratie en ergernis door mariniers werd opgelost?
Anderen op Facebook en twitter uiten hun frustratie door de Hells Angels en andere motorclubs te smeken de #vluchtelingen het land uit te gooien. Ze gaan er blijkbaar vanuit dat deze clubs net zo anti-vreemdeling zijn als zijzelf.
Zoiets wordt gevoed, door #Wilders, #Baudet, #Duck, #Zwagerman, allerlei clubjes, #Powned, blaadjes, met de #Telegraaf voorop. In 1967 was het niet anders. Ook toen amuseerde men zich op de redactie van dit blad uitstekend met het bedenken van hetzerige koppen en het in scène zetten van situaties, zoals #Powned nu nog doet. Negerend hoe al dat onderbuikgedoe allerlei labiele figuren kan triggeren tot levensgevaarlijke daden. Toen waren het ‘het langharig werkschuw tuig’ (een combinatie van 2 eigenschappen die nergens op sloeg) dat het moest ontgelden, nu is het ‘het rondtrekkend asielkraakcircus’, terwijl het gaat om vluchtelingen die op zoek zijn naar onderdak omdat ze geen asiel krijgen en ook niet terug kunnen. Als dat wel zo was, zou de staatssecretaris wel aangeven waarheen en hoe. Maar dat kan hij niet.
In 1967 daagde de #Telegraaf ‘onze jongens’ , de mariniers, net zo lang uit om ‘onze meisjes’ te ‘beschermen’ tot de jongens erin trapten. Dat ging echter allemaal niet zo best, onder andere omdat de helden zich in hun zenuwen hadden bezopen. Daarom is het nog wel leuk om te lezen.
(Zie ook: VLUCHTELINGEN VAN WE ARE HERE ONGEWILD KATALYSATOR VAN DEZE MAATSCHAPPIJ

Vluchtelingen van We Are Here ongewild een katalysator van onze maatschappij

1967
We gaan weer even twee jaar terug. Op de redactie van de Telegraaf, april 1967. De reporter van de krant oogt helemaal niet als een burgermannetje. Hij heeft sluik lang haar dat voor zijn gezicht valt en dat hij voortdurend koket wegschudt. Is dat degene die steeds te keer gaat tegen het langharig werkschuw tuig? Hoe zit dat? “Och, dat is een spel,” zegt hij. “Wij dagen de lezers en de langharigen uit, wij moeten daar zelf erg om lachen. Hoe zullen we het bijvoorbeeld nu brengen? We moeten die Jantjes het idee geven dat hun meisjes worden lastiggevallen zo gauw die hen op het Centraal Station hebben uitgezwaaid. Verdomme, moeten die denken: van mijn meissie blijven die vieze langharige werkschuwen af! En je moet ze het idee geven dat de spoorwegpolitie het niet aan kan, dat de marine ze te hulp moet komen. Maar er moet wel een foto bij, van een meisje dat wordt lastiggevallen. Kom mee, dan gaan we nu die foto maken.” “Maar dan zien we niks, want er gebeurt eigenlijk nooit wat, die lui hangen daar maar wat rond.” “Dan nemen we Marie-Louise mee, die is overal voor in, heeft een bloedhekel aan die gozers. Die laten we tegen zo’n langharige op lopen, schelden, een duw geven en wij ‘klik!’ een plaatje.” “Zorg dat haar gezicht niet te zien is.” “Laat maar aan mij over.”

Nieuwe zeehelden. Rooie Willem zit aan de bar van een café aan de Prins Hendrikkade tegenover het Centraal Station. In de spiegel ziet hij achter zich jongens van de marine binnenkomen, de zaak loopt in één keer vol. “Kom, we gaan naar hiernaast!” hoort hij roepen, en “Kwart over acht verzamelen hè.” “Reken maar van Yes!”
Breed zit Willem daar met zijn lange rode haar en zijn baard en met zijn ellebogen op de bar. “Mag ik er even bij?” vraagt een marinejongen. Willem kijkt in de spiegel naar hem. “Waarbij?” zegt Willem. “Een pils,” zegt de marineman. Willem pakt even later het glas aan en steekt het zonder om te kijken omhoog, de marinemilitair wil het uit zijn hand pakken. “Zo’n matrozenpakkie heb ik ook gehad, “ zegt Willem naar de spiegel terwijl ze nog allebei het glas vasthouden, “maar ik ben er al zo’n 15 jaar uitgegroeid, op mijn achtste stond het me erg lief.”
In de hal van het CS staan enkele tientallen jongelui, ongeveer een derde ervan zijn meisjes. Zowel de jongens als de meisjes hebben lang haar. De meeste meisjes dragen minirokjes, sommige spijkerbroeken met wijde pijpen net als de jongens. Ze roken bijna allemaal. Ze hebben het over het artikel dat de Telegraaf gisteren over ze heeft geschreven. Ze willen aan de spoorwegpolitie die meestal in de buurt is vragen of die het ermee eens is dat de jongelui de dienst uitmaken in het CS en de meisjes lastigvallen. Maar er is geen spoorwegagent te bekennen. Vreemd.
Opeens is ieder van ze omringd door zes/zeven, veelal aangeschoten marinejongens. Ze hebben scharen, broeksriemen en boksbeugels. “Pak ze bij hun reet, die meiden!” “Knip dat haar eraf!” “Ze hebben onze meisjes lastig gevallen!”
“Zou niet eens willen wijzen naar die afgelebberde trut van je.” “Rennen, jongens.” “Rot op, marinegoochem!” “Wat mot je van me? Mag je van je meissie er niet an komme? Nou, bij mijn zeker niet.” “Oprottùùù! TelegraafFIFI.” “Hoehoe!” “Van jou krijg ik geen natte kut, modepoppie met je mooie uniformpje.”
Een paar jongens en meisjes zijn op de vloer terechtgekomen en proberen schoppend, slaand en bijtend de dronken marinelui van zich af te houden.
“Moet je die fotograaf zien, die kickt erop als wij hier met onze benen omhoog liggen. Kan je het zien, jochie? Rot op, zeg, ik bijt je pik eraf en anders die gok van je wel.” “We krijgen hulp van de kant van de Haarlemmerdijk!” “Volhouden, jongens!”
“Verdomd, ze worden door de smerissen tegengehouden! De smeris staat aan hun kant. Ja natuurlijk!” “We kunnen dit nooit winnen, jongens, ze zijn met tien keer zoveel man als wij.” “Zullen we wegwezen dan?” “O.K, allemaal verschillende kanten op, maar niet naar de voorkant. Naar de achterkant en naar de sporen, desnoods over de rails. Daar durven die schijters ons toch niet te volgen. Bovendien zijn de meeste lazarus.” “O.k, rennen, geef degene die het dichtst bij je staat een trap in zijn kruis en rennen!”
In de eerste editie van de Telegraaf die laat op de avond al in de cafés wordt verkocht, staat een uitgebreide fotoreportage: “Marine verdedigt eer meisjes!” Een laatste achtergebleven matroos die met zijn hoofd op zijn beide armen op de bar ligt kan geen interesse meer opbrengen voor het artikel dat ze hem letterlijk onder zijn neus proberen te duwen: “Jantje, je staat in de krant.”
(uit: Mijn liefde is scharlakenrood, roman van Meurs A.M.,
Zie ook: https://www.facebook.com/ton.meurs.7/posts/1947261448626177 (waarin recente foto’s van de vluchtelingen van Wij Zijn Hier door Manette Ingenegeren in Amstelveen)

Vluchtelingen van We Are Here ongewild een katalysator van onze maatschappij

De ongelooflijk moedige vluchtelingen van We Are Here ontmaskeren niet alleen het NL-asielsysteem (ondanks niet terug kunnen toch geen asiel krijgen) maar ook het schijnheilige Antikraaksysteem (dmv bewoning van een zeer gering deel een groot gebouw leeg laten staan voor speculatiedoeleinden). Bijvoorbeeld door te wachten tot de gemeente de plek nodig heeft en er veel geld gevraagd kan worden. Ondertussen wordt er ruimte, die in principe van ons allemaal is, in beslag genomen en aan de maatschappij onttrokken. Eigendom wil niet zeggen dat je met je eigendom zomaar mag doen wat je wilt (denk bv aan een kapverbod als het om bomen gaat). Ruimte verspillen (uit winstbejag) is, zeker in tijden van schaarste en woningnood, om te beginnen moreel verwerpelijk.
Deze gebouwen zijn leeg komen staan omdat het, door allerlei belastingvoordelen en andere faciliteiten die door opeenvolgende regeringen werden geboden, financieel gunstiger was om een nieuw gebouw te zetten. Het oude lege gebouw wacht, al dan niet doorverkocht aan een beroepsspeculant, op een koper terwijl de prijzen stijgen. De ruimte die hier voor de maatschappij nutteloos onttrokken wordt is ten koste van woningbouw en andere nuttige maatschappelijke voorzieningen. Bouwspeculatie, kunstmatige schaarste, is ten nadele van allen die hier niet aan verdienen. Antikraak en antikrakers werken deze mistoestanden in de hand. De overheid sluit haar ogen voor feitelijke leegstand.
Bouwfraude, een huizenmarktluchtbel waren de belangrijkste elementen van de vorige financiële crisis.
Ongewild werken de vluchtelingen van We Are Here als een katalysator van onze maatschappij. Ook trouwens in de reacties die We Are Here teweegbrengt.