‘Toafelen’

fragment uit het hoofdstuk <Alles beter dan zo’n pak slaag> ‘Jongen van 8 tijdens 1e Wereldoorlog’, van roman in wording, HetWerk63 , literair kladschrift van Meurs A.M. 20 november 2013

Ik mag op een zondagmiddag met mijn broer mee naar het dorp van onze kerk. Naar het lof? vraag ik onnozel. Kom nou maar, zegt mijn broer. We gaan richting dorp. Als we, in plaats van langs de slootkant naar de kerk te lopen, de weg oversteken, ben ik even bang dat mijn broer voor de pastorie het pad naar de Manke zal inslaan en dat ik daar met mijn daden zal worden geconfronteerd, die waren nog maar een paar dagen geleden. Maar we lopen het pad voorbij, waarop trouwens niemand te zien is. Ik zie nu meer mensen dezelfde richting uit gaan, de kerk voorbij. Wanneer we in de bocht komen bij café Laarmans, waar ze grote honden hebben waar ik een beetje bang voor ben, hoor ik muziek en als we de bocht door zijn zie ik een heleboel mensen, en tussen de mensen door ook een heleboel karren kriskras rond de boerderij van Koperslagers die aan het begin van een zijweg staat. Vanuit mijn lage standpunt  lijkt de bovenkant van het huis te drijven in een kleine vijver waarvan de oever rondom is afgezet met allerlei soorten karren: hoogkarren, aardkarren, platte wagens, kruiwagens, hondenkarren, maar ook ploegen en eggen, troggen, kinderwagens, en ook een kafmolen. Alles wat normaal op en rond de erven en in de open schuren in de wijde omgeving staat, is hier verzameld. En niet zomaar verzameld, de ene kar staat met de dissel hoog tegen het huis, tot meters voorbij de dakrand, bij de ander is de dissel onder de as door gehaald en denk je aan woorden als onnatuurlijk en ontwricht. Op een platte kar, die ik herken als de kar waarmee de melkbussen worden opgehaald, ligt een grote slijpsteen van meer dan een meter doorsnee met daarop allerlei viezigheid. Naast de slijpsteen staat een soldaat op een trekharmonica te spelen. Die soldaat woont bij ons, zegt Saartje Simons. Er zijn overal soldaten ingekwartierd en in de meeste stallen staan paarden en kanonnen. Nederland is niet in oorlog, het is neutraal, maar het is wel gemobiliseerd. Ik vind het fijn dat ze tegen me praat, want ze is een jaar ouder. In de kerk kijkt ze me nooit aan. Maar nu, hier vlak bij haar huis, blijkt ze toch niet zo verwaand als ik dacht. Ik ben wel op mijn hoede, want de Manke is haar tante. De slijpsteen dient als tafel, legt mijn broer uit, en wat daarop ligt is wat Dina Koperslagers die hier woont opgediend krijgt omdat ze haar verloving na zeven jaar heeft verbroken. Ze noemen dit toafelen, het is een heel oud volksgebruik. De buurt is kwaad, ze straffen haar op deze manier. 
Het is erg voor haar verloofde, begrijp ik, want die is al bijna veertig, en de kans is klein dat hij nog ooit een ander vindt. Zelf is Dina trouwens ook al achter in de dertig. Verloving is dus als je niet alleen met een meid gaat om haar eens lekker te pakken, maar als je beloofd hebt met haar te trouwen, voegt mijn broer eraan toe. Meestal mag je haar dan pas in de huwelijksnacht te pakken nemen. Je begrijpt wel dat ik me nooit zal verloven. Zeven jaar!
De mensen om mij heen zijn heel druk aan het praten. Ze wijzen elkaar op de levensgrote poppen, een mannetje en een vrouwtje van takken, stro en vodden, die op de houtmutserds zijn gezet. Ze zouden Dina zelf in haar nakie op zo’n mutserd moeten zetten, dat zou ik wel eens willen zien, zegt mijn broer. Ik zou wel zo ’n pop willen, hoor ik naast me. Het is Leentje Koolen, die woont bij mij in de buurt en moet net als ik hier naar de kerk en in het andere dorp naar school. Maar zij hoeft niet elke dag naar de kerk. Die is veel te groot voor jou, zeg ik, die kun jij niet baas. Leentje is een paar maanden jonger dan ik maar ze is sterk. Jij ook niet, zegt ze. Waar slaat dat nou op, ik wil helemaal niet zo’n pop. Poppen zijn voor meisjes. Ze doet zeker zo vrij omdat ze denkt dat ze sterker is dan ik.

               Een boerenknecht die niet helemaal normaal is, dat zie je zo aan zijn gezicht, en die altijd in werkbroek en kiel rondloopt, ook op zondag, gaat naar de mesthoop, pakt daar met twee handen mest en wil die bij het vuil op de slijpsteen leggen. Maar jongemannen slaan de mest telkens lachend uit zijn handen. Niet doen, vuil Pietje, zeggen ze steeds, het is genoeg, we houden het netjes. Maar Pietje kan het niet laten en loopt toch steeds weer achter ze langs naar de mesthoop.

               Ze zouden in jullie huis gaan wonen, zegt Leentje tegen Saartje. Och, kleintje, zegt Saartje, dat zou toch nooit kunnen, ons huis is vol, zeker met die twee soldaten. De verloofde van Dina heeft jullie huis gekocht om daar met Dina te gaan wonen en jullie zouden gaan verhuizen, zegt Leentje. Gaan jullie nou niet verhuizen? Wij gingen nooit verhuizen, zegt Saartje. Ze hebben jou wat wijs gemaakt, zo’n kleintje als jij kunnen ze alles wijsmaken. Jullie gingen verhuizen omdat jullie vader zich schaamt voor zijn dochters, zegt Leentje. Jullie moeten altijd werken, poetsen en aan de slijpsteen draaien, maar ik denk dat jullie dat niet goed doen. Ik kijk naar de twee meisjes, naar het kleine en het grote, en ik schaam me voor het kleine. Ik sta aan de kant van Saartje die zo vriendelijk tegen me is gaan praten en nu is die kleine Leen de zaak aan het bederven met haar geklets. Wees maar blij, zegt Leentje, want als jullie verhuizen gaat de slijpsteen niet mee, daar hoeven jullie dus niet meer aan te draaien, aan dat zware ding, om gereedschappen te schuren of te slijpen, want waar jullie gaan hebben jullie geen smederij meer. Ik heb dat mijn moeder horen zeggen, zegt ze. Ik wou dat ze haar snavel hield. Maar ze gaat maar door. En dan hoeft jullie moeder niet meer in het onweer helemaal met de koe naar de wei, want dat is wel een half uur gaan, dat hoeft ze dan niet meer en dat is ook goed voor jullie moeder. Jullie hebben daarginds geen koe of geit of varken zoals hier, hoogstens een paar kippen en konijnen. Gelukkig wordt de aandacht afgeleid van dat maar doorratelende Leentje. Vuile Pietje is naar de overkant van de harde weg gegaan en heeft uit het open stalletje van de mandenmaker een aantal manden gehaald en die is hij aan de takken van de bomen aan het hangen. Ze laten hem nu maar begaan, er is toch geen houden aan, en die manden komen wel weer op hun plaats. Maar daar is Leentje weer: Ik denk dat ze bij die andere winkel, daar voorbij de pastorie, die winkel waar ook een café aan is, wel blij zullen zijn dat jullie verhuizen. Dat is waar ook, denk ik, bij Simons houden ze ook winkel. Hij had gehoord dat de meisjes daar soms in moesten helpen, vanaf een jaar of twaalf moesten ze dat, de leeftijd van Saartje, want het was haar laatste jaar op school. Hij had ook gehoord dat ze altijd de vloer moesten schrobben, de meisjes van de familie Simons hadden het niet makkelijk. Misschien gaat die grote kachel die jullie elke morgen nog voor je naar school gaat met blink moeten poetsen ook wel niet mee, zegt Leentje. Ik zie hoe bij Saartje de tranen in de ogen staan, ik heb zin Leentje een klap te geven.

Kom, we gaan naar de grote mensen luisteren, zeg ik tegen Saartje en hoop dat Leentje niet meegaat. Ik loop naar mijn broer die in een groepje staat en die me ziet aankomen. Leentje schreeuwt ons na: En mijn moeder zegt dat jullie Bet wel gauw zal genezen na de verhuizing en dat ze bij de Manke best een mondje meer kunnen open houden. Saartje en ik komen met kwade gezichten bij mijn broer aan. Zoiets zie je niet elke dag, probeert mijn broer ons op te vrolijken. Dit gebeurt maar eens in de zoveel jaar. Dat kan wel weer tien jaar of meer duren. Wie weet, bijvoorbeeld als Saartje over twintig jaar de verloving met jou uitmaakt. De mannen bulderen van het lachen. Bij mij springen nu de tranen in de ogen en ik draai me gauw om, ik ben woedend op mijn broer. Iedereen staat te lachen. Maar Saartje niet, zie ik als ik vanuit een ooghoek naar haar kijk. Dat is een troost. Ik sta met mijn rug naar het groepje mannen en veins aandacht voor vuile Pietje die de manden aan de takken steeds verhangt.

               ’ t Is ook niet niks, zeggen de mannen, zeven jaar verloofd. ’ t Is niet netjes. Het komt door die soldaten. Die hebben hier te lang gelegen. En hebben niks te doen. Die hoeven alleen maar naar de vrouwen te kijken. Die ene meid van Koperslagers, Jans, kreeg iets met een van de twee soldaten van Simons. Maar die twee meiden van Koperslagers, Jans en Dina, trekken altijd samen op, dansen, naar de kermissen en zo. En die twee soldaten zijn ook altijd bij elkaar. En Gied, de verloofde van Dina, is niet zo ’n uitgaanstype, hij ziet haar elke dag als ze buitenkomt, zegt hij, ze wonen naast elkaar. Zo schijnt er iets gegroeid te zijn tussen Dina, die dus de verloofde is van Gied, en de tweede soldaat. Maar toen de zus van Dina haar soldaat aan de kant zette, deed de andere soldaat hetzelfde met Dina. En zo had er uiteindelijk niemand iets. Gied hoopte nog even dat Dina met hangende pootjes bij hem terug zou komen, maar dat deed ze niet. En het huis was al gekocht. Ja, dat van Simons. Dat is een verhaal apart.

               Opeens veel lawaai. Vuile Pietje is de kafmolen de verkeerde kant op aan het draaien, het is een hels geratel, het kaf stuift alle kanten op. Maar hiermee heeft hij succes, de mensen lachen, hij krijgt er zelfs applaus voor. Waar hadden we het over? Over Simons ja, met zijn vijf dochters ja, die zijn huis verkocht heeft omdat hij weg wil wezen, naar een ander dorp waar ze hem niet kennen. Die vindt zichzelf heel wat met zijn bestuursfuncties. Maar die mag wel eens beter op zijn dochters letten. Maar het is niet eens zijn eigen dochter! Nou ja, van zijn vrouw dan, ze hoort toch bij het gezin. Wat kan hij eraan doen, hij kan ze toch niet altijd bij het handje houden? Hij schaamt zich genoeg. Ja, daarom wil hij ook verhuizen. Normaal zou hij niet stoppen met zijn smederij, hij is nog geen zestig. Nou ja, ga er maar aan staan. Trouwen kunnen ze niet, het is van een getrouwde man.

Ik trek mijn broer aan een arm en vraag hoe al die karren hier zijn gekomen. Als we dat eens wisten, zegt mijn broer geheimzinnig. Dat interesseert de veldwachter ook, hoewel die waarschijnlijk een oogje heeft dichtgeknepen. En iedereen weet dat die karren vannacht ook weer teruggaan, maar als je dat niet weet hoef je ook niets te doen. De rijkspolitie is er wel eens op af gekomen. En gingen ze hier dan vechten met de politie? vraag ik. Met rieken, batsen en dorsvlegels tegen geweren en sabels zeker! Waarom zouden ze? Uiteindelijk moet de politie toch weer terug naar hun standplaats. De jongelui wachten gewoon tot er op een zaterdagnacht eens iets te doen is daar, misschien spreken ze zelfs wat af met jongelui in die plaats en slaan dan hier hun slag.

Op de kar staat nu iemand een brief voor te lezen. Het is een brief op rijm. Het gaat over liefde en eeuwige trouw en over ontrouw en berouw. Ik kijk eens naar het huis, er is niets te zien, er moeten daar zeker een stuk of zes mensen binnen zijn maar ze blijven weg bij de ramen, de gordijnen zijn gesloten, ze houden zich muisstil en zeker komen ze niet naar buiten, ze zijn wel wijzer! De brief wordt onder een deur geschoven.

Ik kijkt nog eens naar Saartje. Ze is wel een jaar ouder, maar als ik verloofd met haar was, zou ik ook met haar trouwen, daar zou ze van op aan kunnen. Ik krijg een kleur als Saartje plotseling naar mij kijkt.

(HetWerk63 , literair kladschrift van Meurs A.M. 20 november 2013)

De relativiteit van de term ‘jodenjacht’ en waar de echte dreiging is

WAAR HALSEMA MIS ZIT

Internationaal onbekend is dat in Nederland de term #jodenjacht tot voor kort niet ging over de jacht op #joden maar over de jacht op #Ajaxsupporters, waaronder zich maar heel weinig joden bevinden, maar die zich de voor hen #geuzennaam #joden hebben aangemeten.

Bij die #jodenjacht gebruiken die supporters van andere clubs slogans als <Hamas, Hamas, alle joden aan het gas>, een kreet die het echte #Hamas nooit zal gebruiken. Smakeloos maar geen echte dreiging.

De term #jodenjacht, hoe grof ook, is dus een bekende term in Amsterdam, maar niet als de jacht op joden.

Toen die term er de afgelopen dagen insloop ging hij evenmin over de jacht op joden maar over de jacht op #Israëliers die zich in woord en gedrag aanhangers van de #genocide op #Palestijnen hadden getoond en waarvan velen waarschijnlijk ook als #dienstplichtigsoldaat aan die #genocide hadden meegewerkt. En die dus wel degelijk een echte dreiging vormden.

Die #Israëliers hadden nooit in Amsterdam mogen zijn.

De term #jodenjacht geeft net als bij de jacht op #Ajaxsupporters niet weer wat er werkelijk is gebeurd, en mag dan ook niet als #antisemitisme geframed worden, laat staan als reden om de eigenlijke oorzaak, de #genocide, uit het vizier te houden.