
Heintje van der Horst of De Lange Weg in vogelvlucht
(Heintje van der Horst is een romanfiguur gebaseerd op Bertje van de Vorst)
Tientallen jaren nadat de verhalen van de Lange Weg zich afspeelden, is er op twee plaatsen een groepje mensen over Heintje van der Horst aan het praten, de man van de fritestent die de dag daarvoor dood op zijn binnenplaats is gevonden. Een groepje mannen dat in een dorpje in de buurt bij elkaar is, waaronder Tinus die nog voor Heintje gewerkt heeft, én, bij een van hen thuis, een groepje vrouwen, de Vrouwen van de Eerste Huizen die Heintje van jongsaf in de gaten hebben gehad: “Het was altijd al een apart mannetje.”
We beginnen bij de mannen.
Tinus
“Hij begon ergens aan maar hij maakte niks af.”
“Dat was Heintje.”
“Er zijn verschillende mensen flink rijk geworden aan wat híj was begonnen.”
“Hij zei altijd: ‘Als ik dood ben zijn mijn kinderen miljonair.’ “
“En dat zou dan bijna gelukt zijn, met dat laatste zou hij eindelijk de grote klapper hebben gemaakt.”
“De stenen, de kozijnen, alles voor de bouw van de nieuwe behandelruimte, met keukentje, toilet en wachtruimte, stond klaar, een secretaresse had hij al.”
“Een secretaresse, dan weet jij wel waarvoor.”
“Kom, zijn vrouw is ook niet gek, dat is een bijdehante boerendochter.”
“Die moet toch geweten hebben dat hij de zaak besodemieterde.”
“Dat moeten veel mensen geweten hebben, maar niemand deed een mond open.”
“De mensen willen beduveld worden.”
“En als jezelf bedonderd bent, is je troost dat anderen er ook in trappen.”
“Er waren anders heel zielige gevallen bij, mensen die op sterven na dood waren, en voor het zover was door Heintje nog helemaal kaal werden geplukt.”
“De man die het verdiende heeft het getroffen.”
“Je bedoelt Hein, niet zijn klanten.”
“Zoals ik zeg, ik gun niemand de dood maar in dit geval is veel mensen een hoop ellende bespaard gebleven.”
“Sinds hij op televisie was geweest kwamen ze uit het hele land en stond de telefoon roodgloeiend.”
“Hij zou schat- en schatrijk zijn geworden.”
“Maar het ging niet door, een paar dagen later lag hij op de binnenplaats.”
“Dood.”
“Als een pier.”
“Het lijkt of je er niet rouwig om bent.”
“Ik kan er niet om huilen.”
“Jij hebt toch ook nog voor hem gewerkt.”
“Dat is het hem juist, ik weet precies hoe hij was.”
“Dan heb je er toch ook aan verdiend.”
“Geen cent.”
“Maar je hebt er wel aan meegewerkt.”
“Tot hij te ver ging.”
“Wat is te ver? Hij beduvelde de zaak toch vanaf het begin”.
“Dat zal ik je vertellen.”
De drie andere mannen schuiven hun stoel dichterbij.
De Vrouwen van de Eerste Huizen
“Honden heeft hij altijd gehad,” zegt Hanna Bosmans van de Eerste Huizen. “Ik zie hem nog door het dorp lopen met zijn honden en zijn pak, als een Oostenrijker, zo`n groen pak, zo`n broek, hoe noemen ze die, ja een knickerbocker, en met van die veren op zijn hoed. Zo ging Heintje van de Schoolstraat naar het Broekland. Hij viel wel op. Maar hij werd tien keer wereldkampioen met zijn honden.”
“Twaalf keer. Ja, honden heeft hij altijd gehad,” zegt de oudste dochter van Meijer met haar zware stem.
“Toen die van ons nog snotneuzen van een jaar of tien waren, vertelden ze al dat ze, samen met jongens van de Broeklandweg, achter de huizen van de Schoolstraat, boven een gat in de grond met ijzeren staven erop, pens uitkookten voor die honden van Heintje. Dat vonden ze prachtig dat vuurtje stoken. En soms mochten ze ook met die honden naar het Broekland.”
Dat was in hoog tempo Hanna Knietel.
Maar wat doen die namen ertoe, we laten ze verder maar weg.
“En achter op de plaats stonden dan de hokken van de wereldkampioenen, met naam en jaartal erboven, en met de namen van de nazaten van de kampioenen, want daar werd natuurlijk mee gefokt, dat kampioenschap moest zijn geld dubbel en dwars opbrengen.”
“Ja, maar dat was wel later.”
“Maar daar stopte hij dan weer mee, want hij maakte niks af.”
“Dat laatste is zo, maar van die honden moet je dat toch niet zeggen, want die had hij vanaf het begin, werd tien of twaalf keer wereldkampioen en stopte pas tien jaar geleden, toen hij met hondenvoer bezig was, weer aan duiven begon en aanving met zijn geneespraktijken.”
Ze sprak het laatste woord uit als was het een vies woord.
Hij is begonnen op de weverij, waarschijnlijk al op zijn veertiende, zoals veel jongens in die tijd. Er waren twee fabrieken in het dorp. Het was of de sigarenfabriek of de weverij. Of je moest naar de stad en dan werd het techniek: Philips of DAF. Sigaren maken was niets voor Heintje. Weven trouwens ook niet, zoals na een paar jaar wel duidelijk was.
Elke week weer werd hij met nog twee anderen bij de baas geroepen. Voor hen hing hun weefwerk, er waren stukken af en het zat vol gaten. De baas begon te vloeken: “Godgodgod-verdomme… Gòòòòòdgodgod-godverdomme…” Tien minuten lang. De jongelui lieten het gelaten over zich heen gaan. De week daarop was het weer hetzelfde en de scène herhaalde zich.
Heintje is meer dan tien jaar op de weverij gebleven. Het is de enige baas die hij ooit heeft gehad. De laatste jaren had hij er zijn fritestent bij. Op het pleintje.
Dat zag je in die tijd, begin jaren vijftig, overal verrezen er fritestenten, ook in de nieuwe wijken, druk bezocht door jongelui die het eten thuis beu waren. Er stonden meestal een man en een vrouw in die dit naast hun werk en hun gezin deden. Ze maakten heel lange dagen en zagen er slecht uit, ook door de gebrekkige ventilatie en waarschijnlijk omdat ze thuis veel restjes uit hun eigen tent aten, want eten weggooien deed je in die jaren na de oorlog niet en de koelmogelijkheden waren nog zeer beperkt.
Maar we hebben het over Heintje van der Horst. Toen Heintje nog een frituur begon, aan de Lange Weg, stopte hij bij de weverij. Daar haalden ze opgelucht adem en Heintje deed dat ook, voortaan was hij zelfstandig.
Tinus
Hein praatte niet veel, maar als je langere tijd met hem alleen was, en hij bovendien jou niet veel meer had te vragen omdat hij alles wist wat hij van jou te weten kon komen, dan begon hij zelf te praten. Blijkbaar had hij toch de behoefte om dingen uit te leggen, om hardop te zeggen wat hij dacht en waarom hij iets deed. Dat was dan weer het vertederende aan zo`n uitgekookt mannetje.
“Had ik dan soms naar de sigarenfabriek moeten gaan?” zei Hein. “Dat gefrot was helemaal niks voor mij. Ha, ik begrijp het al, jij denkt: als hij van die gevoelige handen heeft waarmee hij, door ledematen te bestrijken, mensen kan genezen, dan moet hij ook een aardige sigaar in elkaar hebben kunnen draaien. En dat weven ging inderdaad voor geen meter.
Maar ik moest toch vanaf mijn veertiende mee de kost verdienen, zo ging dat toen. Maar waarschijnlijk had ik in die tijd, en nu heb ik het over de tijd dat ik al een eind in de twintig was, ook helemaal niet kunnen strijken, waarschijnlijk heeft zich dat moeten ontwikkelen. Sterker, misschien zou ik nú wel kunnen weven en zelfs een sigaar met de hand kunnen maken, als ik dat zou willen.
Kijk, dit heb ik in die fritestent wel geleerd: als mensen praten, moet je niet veel zeggen. Op het moment dat jij van je instemming blijk wil geven of een vraag wil stellen, zijn ze van hun à propos. Laat ze zelf proberen om de stiltes te overbruggen, dan praten ze snel verder. Zeg hoogstens een keer ‘o’ of ‘ah’ of ‘ja’, of kijk iemand gewoon even aan, dan gaan ze vanzelf weer door. Maar kijk iemand niet te lang recht in de ogen, want dan werkt het averechts, dan beginnen ze verlegen te lachen en zeggen: ‘Is er iets?’ en sommigen denken zelfs dat je op ze valt.
Als je een vraag stelt, doe het dan onverschillig, alsof je de vraag stelt om de ander een plezier te doen en alsof je er niet helemaal met je gedachten bij bent, of nog beter: alsof het vertelde je aan het denken heeft gezet. De ander zal heel blij zijn met die vraag, het is voor hem het teken dat zijn verhaal aandacht krijgt.”
De Vrouwen van de Eerste Huizen
Dat ging goed met die frieten, dus dat moest groter. De hele familie Van der Horst zat op een gegeven moment aardappels te schillen. Hein kon het niet meer alleen af in zijn fritestent die eerst nog op het zand naast de nieuwe kerk stond. De caféboerderij op de hoek werd afgebroken, er kwam een rij huizen met een café en winkels. Het zand werd een plein, een winkelcentrum dat meer publiek trok, niet alleen jongelui meer. Hij nam mensen aan om naast hem in de fritestent op het pleintje te staan en ook voor de andere fritestent aan de Lange Weg. En die aan de Lange Weg was al geen tent meer, dat was een huis, daar kon je al binnenkomen, je hoefde niet in de kou te wachten, het was er wel smal, er stonden twee geplastificeerde tafeltjes en stoeltjes achter elkaar tegen de muur, maar je kon even gaan zitten, zeker als het niet druk was.
Maar op zaterdag- en zondagavond stond Heintje nog graag op het pleintje bij de kerk en luisterde naar de jongelui die een slok teveel op hadden, hem vanalles vertelden waarmee hij zijn voordeel kon doen, want Heintje dacht verder, maakte nieuwe plannen, dus luisterde hij en kwam, tussen de uitroepen van “Hein, gooi er voor mij nog een halve haan in”, “Voor mij een loempia”, heel wat te weten.
Toch was een van de jongens die bij Heintje zogezegd het vak geleerd hadden hem te slim af. Toen er een winkel op het plein leeg kwam, bleek de jongen deze gehuurd te hebben en bovendien in het bezit te zijn van alle papieren om er een cafetaria te beginnen. Dat had niemand Hein kunnen vertellen. Die concurrentie betekende na meer dan tien jaar het einde van de fritestent op het pleintje. Hein stopte meteen ook aan de Lange Weg.
Tinus
“Ik had er toch al genoeg van,” zei Heintje. “Bovendien had ik veel werk met mijn honden. Ik werd elk jaar wereldkampioen. Iedereen wilde een jong van een van mijn kampioenen. Daar moest op de juiste manier mee gefokt worden. Ik reisde soms naar Engeland om ze te laten dekken.
Ik moest nog veel leren, ik had natuurlijk van de jongen die bij mij gewerkt had en voor zichzelf was begonnen geld moeten lenen, zogenaamd om ergens anders opnieuw te beginnen, of ik had een grote bestelling bij hem moeten plaatsen en dan, in plaats van te betalen, me failliet moeten laten verklaren. Maar zoals ik zei: ik moest nog veel leren.
Slaatjes, daar heb je niet eens zo`n hete bak met vet voor nodig, alleen aardappelen, ze kunnen van wat mindere kwaliteit zijn, worden toch gekookt, verder mayonaise, boterhamworst en een zilveruitje. En als het seizoen er voor is, kun je er een blaadje sla onder leggen. En wanneer je die aardappels op het juiste moment koopt, bijvoorbeeld als ze rijp zijn en dan wacht tot het gaat regenen, dan moeten ze van het land en betaal je er praktisch niks voor, en als ik misgok heb ik altijd nog de aardappels van de familie van mijn vrouw achter de hand.”
Hein zei dus nooit zoveel, luisterde altijd meer naar de mensen, maar als we zo bezig waren met duivenkooien uit te laden kwam hij los. Dan begon hij over het verleden en ook over zijn toekomstplannen. Dan vertelde hij dat, wanneer hij er niet meer zou zijn, al zijn kinderen stuk voor stuk miljonair zouden zijn. En ik moet nu toegeven dat het weinig had gescheeld.
De Vrouwen van de Eerste Huizen
Hein begon slaatjes te maken in een vroegere bakkerswinkel, helemaal in de Rechtestraat. Bij hem thuis in de Schoolstraat stond het op de binnenplaats vol hondenhokken, het voer voor de honden werd klaargemaakt in de keuken waar jarenlang de aardappels voor de frites waren geschild. Zijn vrouw was allang blij dat hij voor zijn slaatjes een ander plekje vond. Hein leverde aan de fritestenten en cafetaria’s in de buurt, en ook enkele slagers verkochten zijn slaatjes.
Maar Hein maakte niks af. Hij stopte ook met zijn slaatjes. Maar hij was toen blijkbaar nog niet zo slim om de zaak onderhands te verkopen. Al doende leert men. Wel was hij al zo ver dat hij zich failliet liet verklaren om zo van zijn schulden af te komen.
Tinus
Heintje zei: “Kijk, zo`n friet, zo`n kroket, zo`n slaatje, allemaal aardappels, dat kennen we wel; bokworst, braadworst, frikadel, halve haan ook. Een loempia heeft net dat vleugje van het oosten, nieuw, exotisch. Dat begint bij die jongens die in Indië en Korea gezeten hebben en bij die Molukkers die hier zijn gekomen, en de rest volgt vanzelf. Het was niet voor niks dat de afhaalchinezen net in die tijd zo`n enorme opgang maakten. Misschien had ik zelf een chinees restaurant moeten beginnen. Maar ook al zou ik er een paar echte Chinezen in gezet hebben, de mensen zouden toch net gedaan hebben of het niet helemaal echt was, het zou toch de chinees van Heintje van der Horst gebleven zijn die vroeger een fritestent had op het pleintje.
Dus ging ik loempia’s maken, niet alleen voor de fritestenten en cafetaria’s maar ook voor de Chinese restaurants. Ik ging mee op de brede stroom van de veranderende eetgewoonten. Het maakte mij niet uit waar de mensen hun eten gingen halen, overal kregen ze mijn loempia’s. Op een gegeven moment lagen ze ook bij de slagers en in de supermarkten; dan konden de mensen ze zelf thuis bakken.
Toch kreeg ik ook hier genoeg van. Deze keer was ik wel zo slim om failliet te gaan en de zaak onderhands over te doen aan mijn broer en zwager. Die begonnen aan de Lange Weg, achter de friettent die ik daar gehad had. Het werd te klein en ze gingen schuin naar de overkant van de Lange Weg. Ze zijn er trouwens stinkend rijk van geworden, dus misschien ben ik toch te vroeg gestopt.”
De Vrouwen van de Eerste Huizen
Heintje leerde steeds bij. Eerst dat hij niet zomaar met een zaak moest stoppen als die niet meer liep of als hij er genoeg van had, hij moest zich eerst failliet laten verklaren, dan was hij van zijn schulden af. Toen leerde hij dat hij, zij het onderhands, zo`n failliete zaak nog best kon verkopen. Maar die moest dan wel op een andere plek voortgezet worden.
Wat hij heel moeilijk leerde was dat hij wat minder met nieuwe ideeën bezig moest zijn maar ook eens een begonnen zaak moest afronden. Zijn broer en zwager deden dat wel, ze hadden op een bepaald moment een grote loempiafabriek op het nieuwe industrieterrein waar vroeger het natuurgebied tussen Gender, Run en Dommel was en werden miljonair. Zijn broer kon er trouwens niet lang van genieten, hij stierf jong.
Toen zijn broer en zwager met hun loempiafabriek naar het industrieterrein vertrokken, verplaatste Hein het hondenvoerfabriekje dat hij ondertussen thuis was begonnen naar de plek aan de Lange Weg waar zij hadden gezeten.
(wordt vervolgd)
(uit Aan de Lange Weg, roman van Meurs A.M., 3e, geïllustreerde, druk 2009,
in Nieuwstaat alleen nog verkrijgbaar: Boekwinkeltje Wonderland (geen verzendkosten NL en België, u koopt bij en steunt de auteur, op verzoek gesigneerd)
#MeursAM, #AandeLangeWeg, #HeintjevanderHorst ,#BoekwinkeltjeWonderland , #BertjevandeVorst