Jongen van 8 tijdens 1e Wereldoorlog. Alles beter dan zo’n pak slaag (fragmenten)

… De achtjarige Driek die in de 1e Wereldoorlog elke dag vanaf zijn huis vlakbij de Duitse grens 3 kilometer naar de kerk in het ene dorp loopt voor de Mis, daarna 2 kilometer naar school in een ander dorp en na school via zijn grootmoeder weer 2 kilometer naar huis.
…Driek mag dan onder het motto Alles beter dan zo’n pak slaag voorlopig geen kans zien om aan zijn broer te ontsnappen, tegelijk verandert zijn leven grondig want hij pikt niks meer en laat niets meer zomaar gebeuren.


Mata Hari en Anthony Fokker

(Fragmenten)
(…)
Ik was al een poosje op de hoofdweg tussen de twee dorpen aangekomen. Eerst stond er nog een verspreid huis, zoals dat met de smederij, langzaam werd de bebouwing dichter. De twee jongens stonden me op te wachten zoals ik verwacht had. Waar zat je? zeiden ze, dit is al de derde dag dat we hier staan. Ze zaten in het dorp waar de kerk was op school, ik zat in een ander dorp op school. Ze wisten niet dat ik twee dagen nergens geweest was, alleen thuis in bed. Het was nog steeds donker. Ze hadden de big bij zich, ook al voor de derde dag. Degene die de big in zijn armen droeg aaide hem voortdurend, gaf hem kusjes en fluisterde hem woordjes toe om hem rustig te houden. Ze wilden dat ik de big onder de rok van de Manke zou stoppen als deze over het pad naar de kerk zou komen aangekropen. Zelf waren ze daar te schijterig voor. Ik had dat al een keer gedaan, ik had daar toen een reden voor en zou het niet opnieuw doen. Ik hield er bovendien niet van om in herhaling te vallen, ik vond dat fantasieloos. Iedereen had een hekel aan de Manke, omdat ze lelijk was en omdat ze verlamd was, omdat ze anders was. Ze werd als een heks beschouwd en kreeg overal de schuld van, van de hagel die de oogst verwoestte tot aan de oorlog, waar we weliswaar niet aan meededen maar waar we wel last van hadden door de vluchtelingen, de verdwaalde bommen en kanonskogels en eenvoudig doordat we niet over de grens konden die vlakbij was en waarachter we allemaal familieleden en bekenden hadden en waar velen van ons werkten. Ik had geen hekel aan de vrouw die ze de Manke noemden, al heel jong kwam ik bij haar thuis, ze woonde bij haar getrouwde zuster, en ze had ooit iets tegen me gezegd dat ik mijn hele leven niet zou vergeten. Ik was er ook van overtuigd dat de meeste mensen zich die hekel aangepraat hadden en die verdachtmakingen alleen gebruikten om zich kwaadaardig en zelfs misdadig tegenover haar te gedragen. Na het vreselijk pak slaag had ik veel liggen denken en ook dat was me duidelijk geworden.
De Manke was een bijzonder iemand. Haar benen waren verlamd en ze kroop elke dag naar de kerk. Maar de dorpsbewoners beschouwden die kerkgang als pure schijnheiligheid en misleiding.

(…)

We vochten trouwens niet alleen met protestantse jongens, we gingen ook over de grens om met jongens van een Duits dorp te vechten. De ironie wilde dat, omdat de volwassenen nu oorlog voerden, wij niet tegen de Duitse jongens konden vechten, de grens was gesloten.
Ik dacht aan de protestantse jongen die we in elkaar hadden geslagen terwijl hij zich niet meer kon verweren, aan het vreselijk pak slaag dat ik zelf had gekregen van mijn broer en aan mijn reactie dat alles beter was dan zo’n pak slaag en dat ik voortaan die vuilak van een broer zijn gang zou laten gaan, aan het gekrijs van de Manke toen ik een big onder haar rok had gestopt, ik zat zo boordevol schuldgevoel om alles dat ik, toen ik ondertussen al honderden meters buiten het dorp omkeek naar de kerk, niet eens verbaasd was dat er dwars door een wei, dan door een haag en vervolgens door een boomgaard, waar het alle bomen op zijn weg meenam, een vliegtuig recht op me af zag komen. De Manke! Ze wist dat ik die big onder haar rok gestopt had en had een Duits vliegtuig op me af laten sturen maar toen had ze bedacht dat ik dat met die big niet zomaar gedaan had, dat ik er een bijzondere reden voor moest hebben, en met haar toverkrachten als heks had ze het vliegtuigje tot landen gedwongen maar had niet kunnen voorkomen dat het achter me aan kwam. Toverkrachten kenden hun grenzen. Ik was met mijn verdachtmakingen en bijgeloof al net zo erg als de anderen! Ik moest me vermannen. Het zou wel komen doordat ik dan wel niet verbaasd was maar toch geweldig was geschrokken. Ik hield me voor dat de Manke een vriendin van me was en dat ik die big onder haar rok had gestopt om erger te voorkomen. Als ze wist dat ik het was zou ze het begrijpen. Ik had nog twee vrienden in de wereld over, de een was mismaakt, de ander was gek volgens de mensen, ze noemden hem de Gekke Onderwijzer. Maar ik moest al die hokuspokus van me afzetten. Als ze wist dat ik het gedaan had en niet wist dat ik het om een goede reden gedaan had, dan nog had ze niet de macht om een vliegtuig op me af te sturen. In ieder geval niet met toverkracht, want toverkracht bestond niet. Wat wel kon was dat er een verkenningsballon in de lucht hing van waaruit ze mij zagen lopen en dat ze dachten: die ziet er verdacht uit, en dat ze naar het dichtstbijzijnde vliegveld over de grens telegrafeerden. Maar waarom zou ik er verdacht uitzien? Het was allemaal toeval. De Manke zou altijd een vriendin van me blijven omdat ze een paar jaar geleden tegen me had gezegd: Ach, jongen, jij hebt meer verstand in je ene pink dan ik in mijn hele lijf. Dat zou ik heel mijn leven onthouden, zo trots was ik. Ik was de mensen aan het langs gaan omdat ik plaatjes verzamelde die bijvoorbeeld op een pak beschuit zaten. Om het plaatje te vinden moest je het pak openen. Tante Marie, zoals ik de Manke noemde, maakte het pak speciaal voor mij open en toen ze het weer met een touwtje dicht wilde binden, deed ze het verkeerd. Ik nam het van haar over en toen zei ze dat wat me heel mijn leven zou bijblijven. Tegen mij praatte ze zacht en vriendelijk maar meestal staarde ze thuis zwijgzaam voor zich uit. Ze leed waarschijnlijk zeer onder wat de mensen over haar zeiden. Haar zus verklaarde, hoorde ik jaren later, haar norsheid zoals ze het noemde, uit het feit dat ze heel haar leven niet ongesteld was geweest. Dat bloed dat niet weg kon had zich opgehoopt in haar hoofd en drukte op haar hersens en daarom kon ze niet anders zijn als ze was. Ik had de big onder haar rok gestopt om erger te voorkomen. Nu het oorlog was dachten de mensen haar ongestraft te pakken te kunnen nemen, zelfs te kunnen vermoorden met het gelijk aan hun kant. Ze beschuldigden er haar van dat ze een Duitse was, in ieder geval was ze een Duitse agente die berichten over hen doorzond. De een wilde haar treffen in een van haar lievelingsdieren, haar kat, ze wilden die met een spijker door zijn kop aan haar deurpost nagelen. Anderen wilden een kuil graven in het pad waarover ze altijd naar de kerk kroop, een valkuil waarin sommigen zelfs ijzeren spiesen wilden plaatsen die haar zouden doorboren. De mensen konden erg wreed zijn. In een leegstaand boerderijtje was iemand van buiten het dorp komen wonen, de mensen kwamen erachter dat hij niet getrouwd was met de vrouw die bij hem woonde. Wekenlang trokken ze elke avond met potten en pannen, schuimspanen en pollepels, met ketelmuziek langs het boerderijtje.

Ik mag op een zondagmiddag met mijn broer mee naar het dorp van onze kerk. Naar het lof? vraag ik onnozel. Kom nou maar, zegt mijn broer. We gaan richting dorp. Als we, in plaats van langs de slootkant naar de kerk te lopen, de weg oversteken, ben ik even bang dat mijn broer voor de pastorie het pad naar de Manke zal inslaan en dat ik daar met mijn daden zal worden geconfronteerd, die waren nog maar een paar dagen geleden. Maar we lopen het pad voorbij, waarop trouwens niemand te zien is. Ik zie nu meer mensen dezelfde richting uit gaan, de kerk voorbij. Wanneer we in de bocht komen bij café Laarmans, waar ze grote honden hebben waar ik een beetje bang voor ben, hoor ik muziek en als we de bocht door zijn zie ik een heleboel mensen, en tussen de mensen door ook een heleboel karren kriskras rond de boerderij van Koperslagers die aan het begin van een zijweg staat. Vanuit mijn lage standpunt lijkt de bovenkant van het huis te drijven in een kleine vijver waarvan de oever rondom is afgezet met allerlei soorten karren: hoogkarren, aardkarren, platte wagens, kruiwagens, hondenkarren, maar ook ploegen en eggen, troggen, kinderwagens, en ook een kafmolen. Alles wat normaal op en rond de erven en in de open schuren in de wijde omgeving staat, is hier verzameld. En niet zomaar verzameld, de ene kar staat met de dissel hoog tegen het huis, tot meters voorbij de dakrand, bij de ander is de dissel onder de as door gehaald en denk je aan woorden als onnatuurlijk en ontwricht. Op een platte kar, die ik herken als de kar waarmee de melkbussen worden opgehaald, ligt een grote slijpsteen van meer dan een meter doorsnee met daarop allerlei viezigheid. Naast de slijpsteen staat een soldaat op een trekharmonica te spelen. Die soldaat woont bij ons, zegt Saartje Simons. Er zijn overal soldaten ingekwartierd en in de meeste stallen staan paarden en kanonnen. Nederland is niet in oorlog, het is neutraal, maar het is wel gemobiliseerd.
(…)

’ t Is ook niet niks, zeggen de mannen, zeven jaar verloofd. ’ t Is niet netjes. Het komt door die soldaten. Die hebben hier te lang gelegen. En hebben niks te doen. Die hoeven alleen maar naar de vrouwen te kijken. Die ene meid van Koperslagers, Jans, kreeg iets met een van de twee soldaten van Simons. Maar die twee meiden van Koperslagers, Jans en Dina, trekken altijd samen op, dansen, naar de kermissen en zo. En die twee soldaten zijn ook altijd bij elkaar. En Gied, de verloofde van Dina, is niet zo ’n uitgaanstype, hij ziet haar elke dag als ze buitenkomt, zegt hij, ze wonen naast elkaar. Zo schijnt er iets gegroeid te zijn tussen Dina, die dus de verloofde is van Gied, en de tweede soldaat. Maar toen de zus van Dina haar soldaat aan de kant zette, deed de andere soldaat hetzelfde met Dina. En zo had er uiteindelijk niemand iets. Gied hoopte nog even dat Dina met hangende pootjes bij hem terug zou komen, maar dat deed ze niet. En het huis was al gekocht. Ja, dat van Simons. Dat is een verhaal apart.

(…)
Als je de mensen zo over de Manke hoorde praten kende hun sadisme, hun moordzucht en hun vindingrijkheid geen grenzen. Zij mochten dat allemaal, want zij stonden aan de goede kant. De krijsende big die een zeker zo hard krijsende Manke veroorzaakte moest afleiden van die gruweldaden die in de lucht hingen, moest ze, voorlopig dan toch, de wind uit de zeilen nemen. We hebben die smerige verraadster toch maar even goed te pakken genomen. Wat kan dat mens krijsen, onmenselijk gewoon, een varken is er niks bij, een normaal mens krijst niet zo.
Ik was begonnen te rennen zo gauw ik dat vliegtuig in de verte op me af zag komen, en ik holde minstens twee kilometer door zonder om te kijken, zo bang was ik en zo zeker dat het ‘t op mij gemunt had. Ik holde door, ook nog toen ik allang de knal gehoord had en het gevechtsvliegtuig, zoals ik later hoorde, tegen de schutting bij de smederij tot stilstand was gekomen en in brand vloog. De motor werd in het weiland teruggevonden.
Wat ben jij vroeg op school, zeiden ze tegen me. Een grote jongen zei: Je hijgt zo en het lijkt of je een lijk gezien hebt.

(…)
Er zat een vliegtuig achter me aan, zei ik als verklaring waarom ik zo vroeg op school was. Hebben jullie de knal niet gehoord? Er knalt zo veel, zeiden de jongens, het is oorlog in de buurlanden, weetjewel. Later in de klas zei de grote jongen: Meester, Driek heeft een vliegtuig achter zich aan gehad, ze wilden hem ontvoeren. De meester gaf hem een tik en richtte zich dan tot mij: Is er iets van waar? Ja, meester, een Fokker, ik kon het kenteken zien, een DVII. Het was een Fokker, een door een Nederlander gebouwd vlieg-tuig, de best wendbare jager van de oorlog. Steeds weer, in de wedloop met de Engelsen en de Fransen om het beste vliegtuig is hij ze een stap voor, meester. Het machinegeweer kan door de propeller schieten. Door een slim systeem blokkeert die als men de trekker overhaalt, synchronisatie, heet dat. Door dat vliegtuig denk ik dat de Duitsers de oorlog zullen winnen, meester. Maar wat zullen de geallieerden doen als ze Fokker te pakken krijgen? Een Nederlander die de Duitse nationaliteit heeft aangenomen om voor de Duitsers gevechtsvliegtuigen te bouwen. Er zijn daardoor heel wat slachtoffers gevallen en de strijd in de lucht is daarmee vaak in het voordeel van de Duitsers is beslist. Mata Hari, de wereldberoemde nachtclubdanseres, ook van Nederlandse nationaliteit, die voor de Duitsers gespioneerd zou hebben, hebben ze gefusilleerd. Zouden ze dat ook met Anthony Fokker doen? Hij is toch in vreemde krijgsdienst! Ik denk, eerlijk gezegd, meester, dat ze hem heel anders zullen behandelen. De Belgen zullen hem misschien graag een kogel door zijn kop jagen, al was het maar uit wraak op de Duitse officieren waaraan hun eigen vrouwen van stand zich overgeven. Maar de Engelsen en de Fransen, die zelf vliegtuigen bouwen, maar niet zulke goede als Fokker, zullen hem voor zich laten werken. Ze zullen hem opnieuw de Nederlandse , de Franse of de Engelse nationaliteit geven of de Amerikaanse als dat beter uitkomt. Ze zullen van zijn kennis en kunde gebruik maken. Zo gaat het toch altijd meester. Op het eind krijgt hij nog een lintje, meester, of een kruis van verdienste, meester. Maar Mata Hari niet, die wist te veel, die zou een boekje open kunnen doen, zowel over de seksuele spelletjes van de Franse als van de Duitse hoge officieren, meester. Want ze heeft zowel in Berlijn als in Parijs gewoond. Eigenlijk is Mata Hari een omgekeerde Manke, meester.
Ik wist eigenlijk niet of ze op mijn school wel eens van de Manke gehoord hadden, die kroop immers in een ander dorp naar de kerk, er zaten geen jongens op deze school die net als ik in het andere dorp naar de kerk moesten.
Iedereen vindt Mata Hari mooi, alle mannen willen met haar naar bed, meester, alle vrouwen weten dat hun mannen met Mata Hari naar bed willen. Degenen die met haar naar bed zijn geweest willen haar dood omdat dat geheim met haar het graf in moet. De anderen willen haar dood uit wraak en frustratie dat zij niet met hen naar bed is geweest. Want Mata Hari is mooi en dus is ze een hoer en gaat ze met iedereen naar bed. Zoals de Manke een heks is die de mensen kwaad berokkent omdat ze mismaakt is en die dus wel voor de Duitsers zal werken . Dus die moeten de mond gesnoerd worden, meester. En definitief, meester, en grondig ook. Want dat mag bij een hoer en dat mag bij een heks, meester. Daarmee doe je geen kwaad, integendeel, meester.
Jij moet je door die vroegere collega van mij niet vanalles wijs laten maken, zei de onderwijzer. Jij hebt dat allemaal niet van jezelf, wij weten met zijn allen waar jij je wijsheid haalt. Waar heeft die man zijn verstand dat hij die rimram tegen zo’n snotneus vertelt! Het was waar. Als ik me vragen stelde over dingen waar ik eigenlijk met niemand anders over kon praten, dan legde ik die aan de Gekke Onderwijzer voor. Alleen over mijn klootzak van een broer praatte ik niet met hem.
Heeft u een hond, meester? Weet u dat de mitrailleurs van het Belgische leger door honden worden getrokken en dat de meesten al dood zijn voor de slag aan de IJzer is begonnen? En wist u, meester, dat de Nederlanders omdat ze zogenaamd neutraal zijn de haven van Antwerpen blokkeren zodat de Engelsen België niet kunnen bevoorraden? Wij zetten Belgische soldaten die onze kant op gevlucht zijn vast in gevangeniskampen, meester. Voor al die dingen zullen de Duitsers ons wel erg dankbaar zijn.

(…)
Ik riep dat dan wel allemaal en was opnieuw begonnen over Mata Hari en over Henry Fokker en dat niets erger was dan zo’n pak slaag en ook dat ik voortaan dwars door de mensen heen keek, niet alleen door hun kleren maar ook door hun schedel. Door hun kleren… en de meester was daar zelf het slachtoffer van, want hij lichtte zijn been met gebogen knie steeds een beetje op en daarom zeiden de jongens ‘hij plakt’ en nu zag ik inderdaad een enorme uitgezakte zak tegen de binnenkant van zijn linkerbeen aan hangen die hij met een hand via zijn broekzak steeds probeerde weg te duwen terwijl hij tegelijk zijn been optilde. Ik zag ook dat het niet hielp, dat het monsterachtige ding zich weer meteen daarna tegen zijn dijbeen aan vlijde. Maar terwijl ik door bleef praten over alles wat me dwars zat en ook over wat me niet zo zeer dwars zat als dat het gewoon op dat moment in me opkwam, terwijl ik door bleef praten was ik ondertussen al lang in de kolenkelder terechtgekomen, de plek waarin de onderwijzers kinderen voor straf of omdat ze gewoon lastig waren opsloten. En terwijl ik in mezelf nog steeds doorpraatte zag ik een straaltje zon door een raampje komen, eigenlijk was het geen raampje, het was een raamopening vlak boven de grond buiten met daarin zwarte, ik dacht zeskantige, horizontale tralies, en in het straaltje zonlicht zag ik het stof dat ik waarschijnlijk zelf had doen opdwarrelen toen ik de kelder binnenkwam en in de stilte hoorde ik nu een zacht tikken en zag iets glinsteren en achter de tralies nog net de schaduw van een hond verdwijnen en ik begreep dat die net zijn poot tegen de tralies had geheven, en ruiken deed ik het nu ook. Goed zo, zeik maar op de wereld, zei ik, schijt maar op de wereld, dat doe ik ook.
(…)

(uit: waarschijnlijk hoofdstuk nieuwe roman, Alles beter dan zo’n pak slaag. Jongen van 8 tijdens 1e Wereldoorlog. In HetWerk 63, literair kladschrift van Meurs A.M., 17e jrg 20 november 2013.
Bestellen (€4 plus €1,92 verzendkosten: €5,92)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.