Loopjongen (uit Aan de Lange Weg)

Net als de hoofdstukken Op Café Een en Op Café twee begint het hoofdstuk Loopjongen bij HotelCafé Den Os, waarvoor HotelCaféRestaurant De Leeuw model staat.

Om geen aandacht te trekken zou hij niet rechtstreeks van hotel/café Den Os naar café Willems gaan, over de Lange Weg en bij de sigarenfabriek de Broeklandweg in, maar zou hij eerst even naar huis gaan en dan door villawijk Het Zilverstrand, waar vroeger het zandpaadje naar school liep, naar Willems. En daar ging hij gewoon aan de bar zitten en een paar pilsjes drinken. Dan pas zou hij proberen het briefje aan Kareltje Manshoog te geven, die daar ongetwijfeld al die tijd op zijn vaste plaats tegen de muur aan de bar zat. Of misschien wachtte hij tot Kareltje ging pissen en liep dan met hem mee. “Ik loop even mee,” zou hij luid zeggen, “want ik heb er thuis ook al een paar op.” En met die mededeling sloeg hij twee vliegen in één klap: de verklaring waarom hij al zo gauw moest pissen én de mededeling dat hij van huis kwam en dus niet van Den Os.

            Maar Jan Weels staat pas van zijn barkruk bij Den Os op als hij al wat aangeschoten is en het tegen sluitingstijd loopt en hij al lange tijd de verwijtende blikken van Marie vanachter de bar heeft moeten doorstaan.

            “Straks is hij weg!” vormt ze met haar lippen en zegt er gauw hardop achter want haar man kijkt: “Staat je goed.” En ze voegt eraan toe: “Dat kort haar, bedoel ik.”

            Hij heeft zijn beatlehaar af laten knippen om te voorkomen dat ze hem in militaire dienst helemaal kaal zouden scheren, maar hij voelt zich er niet lekker bij. Terug bij af, vindt hij. Hij neemt nu de kortste weg naar café Willems.

            “Schiet op, anders komt hij hiernaartoe omdat hij denkt dat Gerrit in de nachtploeg zit!” had Marie de jongen nog toege­fluisterd.

            “Misschien is Wouter bij Willems,” zei ze hardop. “Ik heb hem hier de hele dag niet gezien.” Met zijn vriend Wouter was hij gisteren doorgezakt omdat hij morgen in dienst moet. Het probleem was dat hij daar niets van had gezegd toen hij drie maanden geleden een grote krantenwijk overnam. Hij had bovendien nog schuld aan de krant. Hij moest nu eerst die boodschap van Marie overbrengen!

            Waarom eigenlijk? Waarom liet hij zich voor dit karretje spannen? Waarom hielp hij mee om Gerrit te besodemieteren, dat goedaardige kereltje waar hij helemaal niets tegen had, dat nooit een verkeerd woord tegen hem gezegd had, ook niet als ze beiden teveel gedronken hadden. Was het omdat hij Marie nog nodig kon hebben vanwege die schuld? Of wilde hij gewoon bij dat stoere, door iedereen gevreesde Kareltje in de smaak vallen? Hij weet het niet en kan op het moment ook niet goed nadenken.

            Daar aan de rechterkant van de Broeklandweg woont Dinie Duinker, misschien wel het knapste meisje van het patronaat. Jan weet niet eens meer of hij haar wel eens naar huis heeft gebracht. Hij is aan die deur geweest, dat is zeker. Maar dat kan ook voor de krant geweest zijn. Als hij haar al ooit thuis­gebracht heeft na het dansen, zal hij als gewoonlijk wel teveel gedronken hebben, want hij kan er zich niets van herinneren, laat staan van haar gekust te hebben.

            En daar woont Sjaantje Sjaalmans, de vlotte cafémeid die nu serieus lijkt te zijn geworden, nu ze verkering heeft met de voorman op de bouw van zijn vriend Wouter die eindeloos elektrakabel trekt in de eindeloze rijen huizen van de nieuwe wijken. Maar wat moet je met die meiden?

Café Willems waarvoor Café Jansen ofwel Café Den Driesprong model staat.

            Zou hij bij Willems naar binnen gaan? Of eerst naar de fritestent op het pleintje, want hij heeft honger en eigenlijk al te veel gedronken. Het is nog bijna een half uur voor sluitingstijd. Waarschijnlijk treft hij zijn vriend Wouter daar ook. Dan kunnen ze samen naar Willems. Dat maakt het makkelijker. Hij heeft echt te veel gedronken. Hij loopt Willems voorbij naar de frituur. Gelukkig komt er bij Willems niemand naar buiten.

            Goed dat de jongensschool er nog staat, ook al wordt hij al tien jaar niet meer als zodanig ge­bruikt. De fritestent staat met zijn rug naar de jongensschool. Hij bestelt een halve haan/frites. Hij weet dat de half gestoomde, half gebakken smaak van de haan niet is zoals het hoort, maar juist aan deze smaak is hij verslaafd.

            “Hein, gooi er voor mij nog een loempia in,” roept iemand naast hem. Hein doet het en glimlacht, hij zegt nooit veel maar luistert des te beter, maar nu zegt hij wel tegen Jan: “Heb je Wouter niet bij je?” Jan lacht schaapachtig, Heintje is door Wouter blijkbaar in het complot betrokken.

            Wouter denkt natuurlijk dat hij hem niet gezien heeft, maar Jan heeft heel goed gezien hoe Wouter, toen hij hem zag aankomen, gauw naar de schaduw van de winkelgalerij op het pleintje is gelopen.

            Gerrit van hotel/café Den Os mag wel uitkijken met dat Kareltje. Als die ergens zijn zinnen op heeft gezet! Je zag nooit dat hij zich kwaad maakte. Maar ondertussen.

            Als Wouter nou niet te lang flauw bleef doen konden ze samen nog op tijd naar Willems. Anders kwam Kareltje bij Den Os aan terwijl Gerrit thuis was. Kareltje zou geen kik geven, maar Gerrit zou lastig kunnen gaan doen op dit uur en met drank op. Er moest iemand zijn mond voorbijgepraat hebben, want Gerrit had vrijdagavond toen Marie er niet was, bij hen, de jongens, dronken zitten uithuilen. Ze hadden gezegd dat ze van niets wisten. En ze konden het zich trouwens ook niet voorstellen! Maar dat was uit medelijden dat ze dat gezegd hadden, en uit eigenbelang. Ze mochten hun neus niet in dat wespennest steken.

            Wat Kareltje Manshoog uiteindelijk wil, daar kom je niet achter. “Jaja,” zegt hij boven zijn pils, maar kijk uit voor dat mannetje! Kareltje heeft er al eens eentje koudgemaakt.

            Wat Wouter daar nu aan vindt om zich maar steeds achter een volgende lantaarnpaal te verstoppen! Als het behalve donker niet ook een beetje mistig was, zou hem dat al helemaal niet lukken.

            Ja, Gerrit mocht wel uitkijken. Hij zou niet de eerste zijn. Was hijzelf, de jongen van negentien die morgen in dienst moest, nou bang voor Kareltje? Eerlijk zijn! Ja, eigenlijk wel, hij zou geen schijn van kans maken tegen die straatvechter, bovendien zou het gevecht nooit afgelopen zijn. Kareltje zou altijd weer op een nieuwe gelegenheid loeren. Maar dat was het niet. Er bestond weinig kans dat Kareltje hem ooit zou bedrei­gen. Waarom zou hij? Daar was Kareltje ook te uitgekookt voor. Hij hoorde zichzelf tegen Kareltje zeggen: “Ik wil best een keer een boodschap overbrengen, en verraden zal ik je nooit, maar ik wil niet de spil zijn waarop jullie verhouding draait. Dat kan ik voor mezelf niet verantwoorden ten opzichte van Gerrit.” Het was zeer onwaarschijnlijk dat hij ooit zo`n lang betoog tegen Kareltje zou afsteken. Waarschijnlijk zou het al gauw zijn blijven steken in Kareltjes dodelijk ironische blik.

            Waar was Wouter in hemelsnaam mee bezig! Waar ie al lol in had! Waarom kwam hij niet gewoon naast hem lopen?

            Moeilijk om je gedachten bij elkaar te houden op zo`n manier. Hij hoefde niet bang te zijn voor Kareltje. Hij was hem ook niets schuldig. Bij Marie lag dat misschien wat anders. Hoewel hij en Wouter over het algemeen gewoon voor hun drank betaald hadden. Maar okay, ze hadden bepaalde privile­ges, ze zaten ook nog wel eens na sluitingstijd in de keuken. Misschien was het toch dat hij door Kareltje geaccepteerd wilde worden, met zijn negentien jaar voor vol wilde worden aangezien door het dertigjarige stoere mannetje. Hij zou graag van zichzelf willen zeggen dat hij daar bovenstond, maar dat was niet zo. Een andere verklaring kon hij niet geven voor zijn houding tegenover Kareltje. Puur laf in de smaak willen vallen. Eigenlijk veel beschamender dan angst. Maar waren niet de meeste mensen daar voortdurend mee bezig, met gewoon aardig te willen worden gevonden? Behalve door degenen die door iedereen worden veracht? Was dat nou net niet dat mee­huilen met de wolven in het bos waar hij zich tegen af wilde zetten? Hij was geen haar beter dan de anderen. Hij moest morgen in militaire dienst maar eens beginnen met daar goed over na te denken.

            Militaire dienst. Hij als soldaat, hij kan het zich eigenlijk niet voorstellen. Maar goed dat er nu die ‘hot line’ Moskou-Washington bestond. Met de Cubacrisis had het weinig ge­scheeld of de derde wereldoorlog was uitgebroken. Naar Nieuw-Guinea kon hij ook niet meer gestuurd worden. De Papoea’s waren al door de grote wereldpolitiek aan Indonesië uitgeleverd.

            Wouter, hou op met die flauwe kul, laten we samen bij Willems naar binnen gaan!

            Er kan vanalles mis gaan. Kareltje zou Gerrit kunnen koud­maken. Gewoon zo. Een duidelijke moord. Hij kan het ook op een ongeluk laten lijken. Op de brommer aangereden door een auto, een bouwvakkerbusje. Of Kareltje vraagt Gerrit hem te helpen bij een bouwklusje. En duwt hem van de steiger af. Of laat een lading stenen of dakpannen op hem vallen. Of Marie wordt er bij betrokken. Dan wordt het een ongeluk wanneer Gerrit te veel heeft gedronken. Hij valt uit het raam of van de trap. Of ze stoppen iets in zijn eten of drinken. In één keer of elke dag een beetje. Of ze rekenen erop dat hij gewoon van het dag en nacht werken, zowel bij Philips als in het café, de pijp uit gaat. Van het uitsloven en van nijd en frustratie. Eindelijk dacht hij uit de ploegendienst te kunnen, eindelijk hebben ze een goedlopende zaak en denkt hij thuis te kunnen blijven, en nu houdt zijn vrouw het met een ander en probeert hem kwijt te raken! Hij maakt er een eind aan. Nee, dat is precies wat die twee willen. Maar hij drinkt wel veel te veel, verwaarloost zich, vreet zichzelf op en krijgt een hartaanval.

            Of nee, integendeel, Gerrit gaat zelf in de aanval. Nee, hij probeert niet meer zoals eerder in een dronken bui te vechten met Kareltje – die duwde hem gewoon opzij – en ook probeert hij niet meer Marie te slaan. Want Kareltje heeft hem via Marie met de dood bedreigd als hij het nog eens waagt, dat zegt Marie tenminste. Nee, eerst vertelt hij het verhaal van die twee die hem proberen uit te schakelen aan alle vaste klanten. Die ook Marie’s versie én de verzekering moeten aanhoren dat zij en Kareltje Gerrit niks zullen doen, maar dat het wel eens moeilijk is als iemand je het leven zo zuur maakt. Nee, Gerrit saboteert eerst de boel, laat de tap leeglopen, dat soort dingen. Maar dan steekt hij de boel in de fik. Hij staat op de Lange Weg in het schijnsel van het brandende hotel/café Den Os te lallen: “Ík geen café, niemand een café!”

            Het kan ook bij Marie totaal mislopen. Ze kan door Kareltje bij de eerder genoemde intriges worden betrokken, maar ook zelf gewoon zwanger raken bijvoorbeeld. Ze had de jongens wel eens gevraagd hoe aan kapotjes te komen, maar tegelijk had ze er lacherig koket aan toegevoegd dat ze niet zag hoe ze Kareltje met zo`n ding in bedwang moest houden. Want als die erin wil, gaat-ie er ook in! En ze had vanachter haar hand gelachen, zogenaamd beschaamd maar eigenlijk apetrots dat ze dat nog teweeg kon brengen. Maar ze was ook al eens over tijd geweest. En had ze niet gehoord dat híj, Jan, ergens ver weg – nee, ze zou het niet tegen zijn meisje hier vertellen – een vriendinnetje had dat in de verpleging werkte? Die wist vast wel waar je terecht kon.

            Kom op, Wouter, we moeten bij Willems naar binnen.


“Schiet op, anders komt hij hiernaartoe omdat hij denkt dat Gerrit in de nachtploeg zit!” had Marie de jongen nog toege­fluisterd.

            Marie kon ook hysterisch worden, ze had nu al van die buien. Dan zou ze worden opgenomen. Dat was misschien nog de beste oplossing. Hij zou haar dan opzoeken. Kareltje ging ook een keer maar liet het daarna afweten. Gerrit zou proberen het café draaiende te houden maar dat lukte niet, ondanks dat hij van Philips thuisbleef. De vaste klanten bleven geleidelijk aan weg, de jongelui omdat de muziek voortaan zachter moest en er niks meer viel te lachen, de mannetjes die op Marie geilden zochten hun heil elders.

            Hij heeft te maken met mensen die allemaal voor grote veranderingen in hun leven staan. Marie, Gerrit, Kareltje. Kareltje? Misschien is het voor Kareltje gewoon een spel. Hij verdient geld als water met het plaatsen van onafzienbare rijen televisiemasten op de onafzienbare rijen huizen van de nieuwe wijken, genoeg om, wanneer hij niet werkt, in de kroeg te kunnen zitten. Als hij daarbij een vrouw in bed kan krijgen, is dat meegenomen. Kareltje loert gewoon op een prooi.

            En hijzelf? Over een paar uur moet hij in dienst. Gaat hij over anderhalf jaar op dezelfde voet verder? Met hetzelfde nietszeggende kantoorbaantje in de stad? En ging hij weer opnieuw kranten rondbrengen om in het weekeind te kunnen drinken? Als ze hem tenminste weer wilden hebben bij de krant, want hij moest eerst nog maar uit deze situatie zien te raken. Bleef hij een loopjongen voor de teksten van anderen, voor de journalisten… en – hij tastte weer naar het briefje – voor de liefdesaffaires van anderen? Of moest hij naar de Wildeman luisteren die had gezegd: “Er moet gewerkt worden, die pen moet over het papier krassen!” Maar de Wildeman zat ook meer in de kroeg dan dat hij schilderde en liet, ondanks zijn stoere verhalen over vrouwen, zondagsmiddags gewoon zijn vaste vriendin komen, die voor hem kookte en waste, en waar hij dus ook wel gewoon mee zou trouwen. En Ko Bierhof haalde de tijd die hij verzuimde met uitgaan en drinken en uitslapen braaf ’s avonds of zaterdags weer in. Het was alle­maal niet wat het leek. Maar wie was hij om anderen iets te verwijten? Misschien was zijn zogenaamde consequent zijn wel het meest rechtlijnige en domste wat je kon zijn.

            “Er staat hier nog een brief voor de schouw!” hadden zijn zusjes pesterig uit het raam geroepen, terwijl hij aan de over­kant van de Lange Weg met zijn vriendinnetje uit het dorp liep. Hij had de brief nog niet geopend, iedereen kon zien van wie hij kwam, de afzender stond achterop. Bovendien kenden al zijn huisgenoten het handschrift van zijn correspondentievrien­din. Maar er was iets veranderd. Hij had haar twee weken geleden voor het eerst ontmoet. En dat was hem niet in de koude kleren gaan zitten. Hij moest meer aan haar denken dan hem lief was. Hij was er een beetje bang van. Vandaar dat hij de brief liet staan.

            Hij schrikt van het slaan van de kerktoren vlakbij. Het is zo dichtbij dat hij omhoog moet kijken. Twaalf keer. Sluitingstijd. Maar dat is de kerk van Sas! Hij is de verkeerde kant op gelo­pen. Dat heb je met die nieuwe wijken waar alles op elkaar lijkt. Maar het kwam ook door Wouter. Hoewel hij begon te denken dat hij zich maar verbeeld had dat Wouter steeds achter een volgende lantaarnpaal stond. Hij was verstrooid geweest, te veel bezig met zijn opdracht als… noem het maar ‘minnebode’. Maar daar kwam niks meer van terecht. Hij moest nu dat lange eind van de kerk van Sas over de Broeklandweg naar Willems teruglopen. Het zou gesloten zijn als hij daar aankwam. En bij Den Os ook.

            Over minder dan zes uur ging de bus naar de trein die hem naar de kazernestad moest brengen. Naar het soldatenbestaan. Een luizenleventje, zei men, want Nederland was niet in oorlog. Als er in Suriname of op de Antillen wat gebeurde, gingen er beroeps naar toe. Daar woonden zo weinig mensen. Toch werd er op verschillende plaatsen gevochten: Cyprus, Jemen, in Laos en Vietnam. Irak was bezig aan een genocide op zijn Koerden. In de VS vochten zwarten voor hun burger­rechten, racistische blanken vermoordden zwarte kinderen die ze niet op hun blanke scholen wilden hebben. Kennedy was vermoord. In Zuid-Afrika had Nelson Mandela levenslang gekregen. Hij wist het allemaal wel, maar hij had het van zich afgeduwd. Hij was jong en wilde van het leven genieten.

            Het is een lang stuk over de Broeklandweg, langs café Willems, de sigarenfabriek, en dan over de Lange Weg langs hotel/café Den Os naar huis. Ging hij wat studeren in dienst? Hij hoefde geen carrière te maken, als hij zich maar weer ergens mee ging bezighouden, als hij maar weer ging lezen. Want zo oppervlakkig als hij nu leefde, dat was hij niet. Ging hij na dienst weer thuis wonen? Nee toch! Hier kwam hij niet van de grond. Moest hij niet in fabrieken of in de haven gaan werken om het leven een beetje te leren kennen? Naar Amster­dam. Er rommelde vanalles. Er waren anti-rookhappenings gehouden op het Spui in Amsterdam, nadat eindelijk was toegegeven dat roken kankerverwekkend was. Gelukkig was hij drie maanden geleden gestopt. Pour moi la vie va commen­çer, neuriede hij. Maar dan ging hij over op: Because I used to love her, but it’s all over now.

            De Rolling Stones waren net in het Kurhaus in Schevenin­gen geweest en de tent was afgebroken. Zijn handen tintelden. Er was niemand te zien en hij zette een combinatie van ju­doworpen in. Ippon! Hij was degene die zijn leven moest veranderen. Zelfstandiger zijn, niet alleen tegenover zijn ouders, dat was geen kunst. Eerst moest hij een methode vinden om zich te weren tegen de domheid en de lompheid van de militaire dienst. Dat had hij tot nu toe verdrongen.    

            Misschien moest hij maar eerder afslaan en door de nieuwe wijk Het Zilverstrand recht naar huis gaan. Hij liep dan niet het risico dat, als hij voorbij Willems en Den Os kwam, iemand hem nog zag.

            Hij begon het briefje in heel kleine snippers, van een halve centimeter te scheuren en strooide ze over een lengte van meer dan vijftig meter over het trottoir en het begin van de voortuin­tjes van de dure wijk. Over een paar uur zouden de dames buiten komen om de papiertjes op te vegen en uit de haagjes en struikjes te plukken.

            “Wie doet nou zoiets?” zouden ze tegen elkaar zeggen, “in onze wijk! Dat is vast iemand geweest van de Lange Weg.”

Uit Aan de Lange Weg, roman van Meurs A.M., 3e, geïllustreerde, druk,
in Nieuwstaat alleen nog verkrijgbaar: Boekwinkeltje Wonderland (geen verzendkosten NL en België)