De Bedpissers (3e verhaal uit de afgebroken huizen aan de Lange Weg)

(Nieuwe FB-pagina’s als Veldhoven zoals het was , Meerveldhoven zoals het was en Zeelst zoals het was zijn voor mij aanleiding om fragmenten uit Aan de Lange Weg weer naarvoren te halen)

De Bedpissers Een (3e verhaal uit de voor de Kempenbaan afgebroken huizen aan de Lange Weg)


De afgebroken huizen

Je slaat weer een paar huizen over en staat voor het huis dat net als zijn spiegelbeeld, dat van de familie Van de Stal, allang afgebroken is en je vraagt je af hoe je er zult binnengaan.

            Jij hebt geen koning die je de huizen van je geboortestraat een voor een kunt binnenleiden, zoals Walter van den Broeck in Brief aan Boudewijn, want jij had geen moeder die alles bijhield over het koningshuis en geen vader die, als hem iets dwarszat, schreef aan de machtigen der aarde.

            Zullen we de Vrouwen van de Eerste huizen, met name Hanna Bosmans, iets geks laten schreeuwen tegen de vrouw des huizes, Leida Brems, die niet veel buitenkomt maar toeval­lig even in haar rotstuintje, haar trotstuintje, bezig is? Zullen we ze laten roepen: “Zo, vrouw Brems, nog geen huisje in de tuin met een van je getrouwde kinderen erin, of nog niet zelf naar de tuin verbannen en een van de kinderen in jouw huis?” En zullen we dan lachend mee naar binnen gaan voor een kop thee met speculaas?

            Of zullen we meteen gaan staan waar we willen staan, namelijk in de kamer met de van pis doordrenkte bedden, waar het erger stinkt dan in de konijnen- en geitenstal van oom Robert bij elkaar?

            Of sturen we het jongetje, het buurjongetje Jantje dat we niet te veel willen gebruiken maar dat zich steeds meer op­dringt, als een chirurgische camera door de ingewanden het huis in?

            Het laatste dus. Het is nog vroeg in de morgen, net zeven uur geweest, en de jongen loopt door het smalle gangetje tussen de twee huizen, maakt de poort aan de rechterkant open, steekt schuin het binnenplaatsje over, want de gewone achter­deur is op slot maar die van het washok ernaast is altijd open, gaat zo rechtsaf het huis in, passeert nu de achterdeur aan de binnenkant, gaat de keuken door, de gang, dan de trap op en duwt op de overloop rechts de deur die op een kier staat open en ademt door zijn mond. Op de vloer liggen scheef twee matrassen met half erop en half ernaast twee jongens van rond de tien in hun ondergoed, een in elkaar gedraaide deken zonder laken over hun middel. Een van de jongens heeft zijn duim in zijn mond.

            Hij moet ze wakker maken om mee naar de kerk te gaan zonder de rest te wekken, want dat heeft vrouw Brems ge­vraagd, en daarom sluit hij eerst de deur achter zich en de stank is onverdraaglijk.

            “Kareltje, Kees!” zegt hij en raakt hun schouder aan, “ik moet jullie roepen van je moeder, gaan jullie mee?” Ze mom­pelen wat van “we komen” en hij moet de overloop op gaan vanwege de lucht, want de matrassen worden elke dag omge­draaid en elke dag weer nat gepist, omgedraaid en weer nat gepist. De jongens weten dat ze gewonnen hebben als ze het tien minuten volhouden, want dan moet dat vervelende buur­jongetje weg, omdat het anders zelf te laat in de mis komt, en dat durft het niet.

            Hij opent nog een keer de deur en zegt tegen beter weten in: “Komen jullie maar na, want als jullie er zijn, ook al kom je wat te laat, is hij allang blij,” en hij bedoelt de pastoor, “maar ík kan dat niet maken.”

            “Ja, we komen,” zegt de oudste en hij en zijn broertje weten dat ze gewonnen hebben.

            “Ik ben pas nog naar de kerk geweest om zijn broertje te begraven, “zegt Karel Brems als de buurjongen weg is, “en dat was tenminste de moeite, want toen was ik de hele morgen vrij.”

            Laat maar, denkt Jantje, terwijl hij op weg naar de kerk over de plassen springt, het is niet voor niks dat ze regelmatig naar een tehuis aan zee moeten om aan te sterken. Dit is ge­woon de prijs die ik betaal om daar de Donald Duck, de Okki en de Katholieke Illustratie (prins Valiant!) te mogen lezen en speculaas te eten. En na de mis zal hij op een schaduwplek plat op de grond gaan liggen en opeens met een schreeuw opsprin­gen als Tonnie, zijn oudste zus, en het meisje van Brems voorbijkomen, en ze zullen geweldig schrikken en dan in hun broek pissen van het lachen. Nog meer pis.

            Het is altijd gezellig rommelig bij de familie Brems, er wordt veel gelachen, er zijn kleurrijke ooms van moeders kant die soms opduiken en dan een poosje op zolder blijven logeren. Vader Brems bezorgt brood en banket, speculaas!, met paard en wagen, en moeder Brems lacht maar eens met de verhalen dat de wagen steeds langer en steeds vaker bij het huis van Donkers blijft staan, want er zijn daar veel vrouwen, zeggen de verhalen.

            Maar op een dag midden in de week gaan paard en wagen daar helemaal niet meer weg en vader Brems wordt nog wel naar het ziekenhuis gebracht maar de zaterdag daarop is hij al begraven.

            “Hij was ook veel te dik,” zeggen de mensen, maar dat is achteraf. Het is het einde van een periode.



De Vrouwen van de Eerste Huizen willen het overnemen


De Vrouwen van de Eerste Huizen willen het overnemen

De Vrouwen van de Eerste Huizen willen het overnemen omdat ze vooruit willen in de tijd, maar dat kan A.M. zelf ook, zegt hij.

            De oudste zoon van de familie Brems, Harry, hebben we nog niet leren kennen, maar die is dan ook meestal op stap. Tot nu toe rustte op zijn talloze ondernemingen niet veel zegen, gaf hij bovendien het geld dat hij verdiende net zo snel weer uit, al zorgde hij wel dat er een telefoon in huis kwam, wat nog tamelijk uitzonderlijk is.

            Maar nu lijkt er een kentering te zijn gekomen en die heet: wasmachine!  Hij heeft de tijd mee, ook de dorpsmensen willen nu thuis gaan wassen, hij kan tweedehands wasmachines voor weinig geld en op afbetaling aanbieden. Ze gaan vaak stuk, ook omdat de mensen nog niet gewend zijn ermee om te gaan, en dan brengt hij voor maar een klein beetje meer geld een andere, want de garantie die hij heeft gegeven is nog niet voorbij en hij zou niet weten hoe hij ze moest repareren.

            Maar ook daar komt verandering in, want zijn jongere broer Karel, een van de vroegere bedpissers, is ondertussen een jaar of veertien en niet alleen een stuk gezonder en sterker maar ook technisch en handig geworden. En daarmee is de zaak rond: de familie Brems heeft de verkoop en reparatie van wasmachines in handen.

            Toch is de weg naar succes nog niet definitief. Vrouw Brems, die altijd al zwak was, vlug moe, en wie het gauw te veel werd, laat haar bed tussen de planten voor het raam aan het binnenplaatsje zetten en wacht daar met een rozenkrans in haar handen de dood af, want ze heeft kanker en veel meer dan vijf jaar zal ze haar man niet overleven. Ze komt nog één keer buiten als ze hoort dat er een buurjongetje zoek is. Met een mantel over haar nachtkleding en een brandende kaars in haar hand loopt ze biddend midden over de Lange Weg in de richting van het ongelukkige gezin in de Acht-Huizen. Het helpt, want de jongen wordt teruggevonden.

            Nog een paar maanden kunnen de kinderen hun drukke bezigheden even onderbreken om bij het bed van hun moeder te horen over liefde, vriendschap, de natuur en over God, in het bijzonder over het kindje Jezus en zijn moeder Maria.

De Bedpissers Twee

Als de jonge, opvallende vrouw (Brigitte Bardot) van autohandelaar Westerweel, die in het huis van Anneke Weels in de bocht van de Lange Weg is komen wonen, gewoon met de dorpsbewoners wil omgaan en dat niet lukt, is er één meisje dat haar wél begrijpt: Helga Brems, want die leert voor kapster en het jonge, knappe vrouwtje is schoonheidsspecialiste. Helga heeft al gauw veel werk bij de mensen thuis, wat niet mag, maar het is een welkome aanvulling op het weduwepensioen van haar moeder en bovendien spaart ze voor haar uitzet, want als haar vriend achttien wordt en uit het jongenstehuis verderop aan de Langer Weg moet, wil ze zo snel mogelijk trouwen. Haar vriend is een sportieve knaap die haar broers leert hoe ze oefeningen kunnen doen om sterk te worden en hoe ze een zware stoel aan één poot kunnen optillen. Al gauw hangt er in het washok ook een paar ringen waaraan druk wordt geoefend.

            Na de dood van moeder Brems gaan de remmen definitief los. Hadden ze zich eerst nog moeten inhouden voor de zieke moeder, nu wordt er gehold van werkplaats naar telefoon, naar bestelbus, naar klant. Behalve een heel grote notenboom, en wat plantjes in het kleine stukje rotstuin van de moeder, was er voor, opzij of achter het huis nooit wat gegroeid. Vroeger werd alles platgetrapt door de overal spelende kinderen, nu staan er de bus, resten van wasmachines en allerlei zaken voor een prik opgekocht die nog wel eens een koper zullen vinden. Ook het tijdens de ziekte van de moeder al verwaarloosde rotstuintje wordt onder de voet gelopen. Planten groeiden er bij de familie Brems alleen binnen, te teer om buiten te overleven, eigenlijk net als de moeder zelf, en eigenlijk net als de bleke kinderen vroeger, maar die zijn veranderd. Al vlug is de ruimte in en rond het huis te klein. Aan de westkant van het dorp wordt van een boer die moet verhuizen vanwege de ruilverkaveling, een schuur gekocht die al gauw boordevol spullen staat.

            Dan brandt de schuur af, een godsgeschenk! Want hij was goed verzekerd.

            “Moeder!” zeggen de kinderen Brems. “Zit jij daarboven nog voor ons te bidden? Ja natuurlijk, maar in ieder geval bedankt.”

            Uit pure vreugde en omdat het toch makkelijk kan, kopen ze van de buren het stuk grond achter de haag van hun kale tuintje, want iedereen had vroeger wel een extra stuk grond behalve zij, en nu zijn zij aan de beurt en ze zijn zó trots dat ze er paaltjes omheen zetten, hoewel ze nog niet weten wat ze ermee aan moeten. Maar dan blijkt niet alleen de vlakbijlig­gende bloemkwekerij maar ook autohandelaar Westerweel belangstelling te hebben voor de grond en wordt hun al gauw het dubbele geboden. Ze onderdrukken de neiging om meteen te verkopen, want dit brengt ze op een idee en dan begint de grote ommekeer!

            De broers van buurvrouw tante Erna, die net als  moe­der Brems aan kanker is gestorven, woonden ondertussen al enige tijd in een huisje op hun land achter de tuin van Westerweel. Hun huis aan de Lange Weg hebben oom Robert en oom Lex ver­huurd aan een gezin met veel dochters. Als, een paar jaar na vrouw Brems, oom Robert overlijdt, is Lex op tweeën­zeventigjarige leeftijd de enige erfgenaam, niet alleen van het verhuurde huis en de hof maar ook van de grond achter hun hof en van de grond achter Westerweel tot aan de Gender die daar tweehonderd meter verder achter de tuinen stroomt.

            Karel Brems is met zijn broers op de begrafenis van buur­man oom Robert en vraagt oom Lex of hij eens kan komen praten. Op het eind van dat gesprek een dag later stapt oom Lex bij Karel Brems in de auto en rijden ze naar de notaris. Oom Lex krijgt een uitstekende prijs voor het geheel. Maar enkele maanden later verkoopt Karel een gedeelte van de grond aan autohandelaar Westerweel voor het tienvoudige van wat hij voor huizen en grond samen betaald heeft!

            “Jodenstreken,” zegt Westerweel want hij heeft gehoord dat de kinderen Brems van moeders kant van Duitsjoodse afkomst zijn. Maar de buren halen hun schouders op, want iedereen ziet dat de grond die Westerweel koopt nooit allemaal voor eigen gebruik kan zijn. Ook hij speculeert op de plannen van de gemeente, van Eindhoven en van de provincie met nieuwe wegen en gebouwen.

            Dan gaat het razendsnel. Jarenlang hebben de kinderen Brems alles aangepakt om er bovenop te komen. Zolang de oudste, Harry, er nog alleen voor stond, mislukte uiteindelijk alles wat hij aanpakte. Toen hij hulp kreeg van zijn technisch meer begaafde broer Karel en bovendien het getij mee had, begon het te lopen: de wasmachines! En dan hadden ze geluk, nou ja, wat is geluk, moeder Brems had er in de hemel voor gebeden: de brand! Geluk én slimheid brengen hen in het onroerend goed. Maar ook daarbij spelen de wasmachines nog een grote rol: naarmate de mensen meer thuis wassen gaat het slechter met de wasserijen die traditioneel aan de Gender zijn gevestigd, ze beginnen onroerend goed af te stoten dat te duur wordt in onderhoud. De kinderen Brems kopen van zo`n wasserij een tiental woningen aan de Lange Weg. Harry Brems wordt een succesvol makelaar.

            Met het dorp aan de Lange Weg gaat het minstens even snel. Net voor de eerste huizen kruist de nieuwe ringweg van Eindhoven de Lange Weg. Het waardevolste stuk natuur van het dorp, het Broekland tussen Gender en Dommel, krijgt een industriegebied, de snelweg Eindhoven-Antwerpen en eindelijk het Eindhovense ziekenhuis met de wegen die daarbij horen. Het gebied tussen de eerste huizen van het dorp en Eindhoven wordt helemaal volgebouwd. Er worden daar inventieve ondernemers gevraagd, met betere ideeën dan alleen huizen en kantoren bouwen.

            Karel Brems is zo`n ondernemer met ideeën. Na tientallen jaren zwoegen is zijn filosofie dat een mens niet leeft van brood alleen, een mens heeft ontspanning nodig om überhaupt aan de hogere waarden van het leven toe te komen. Hij bouwt een enorm ontspanningscomplex.

            Hier vinden de broers, die allemaal hun eigen zaak hebben waarnaar ze zelf niet meer hoeven om te kijken, elkaar vaak terug. Karel zelf is bijna dag en nacht in badjas te vinden in en rond zijn lievelingsproject in het complex, de sauna. Hij komt er graag eens bij zitten voor een praatje, want een mens is geen solodier.

           Karel Brems praat over liefde, over vriendschap, over de natuur, over een religieus gevoel dat niet alleen op God hoeft te zijn gericht. En de dame met wie hij praat, drijft mee op zijn woorden en kijkt ondertussen naar die grote werkhanden en die dikke onderarmen en die brede borst in die badjas en helt als vanzelf naar hem over, in die armen. Hij praat en praat en hoort zijn moeder door zijn mond, maar als de dame in zijn armen ligt hoort hij ook: “Maar Karel, jongen, daar was het allemaal niet voor bedoeld.” En hij glimlacht tegen zijn moeder en de dame in zijn armen glimlacht terug maar hij ziet alleen zijn moeder en zegt: “Laat maar aan mij over, moeder, ‘t is een andere tijd, jouw jongens zijn goed terechtgekomen en zijn je eeuwig dankbaar.”



…en kijkt ondertussen naar die grote werkhanden en die dikke onderarmen en die brede borst in die badjas en helt als vanzelf naar hem over…

(uit Aan de lange weg , roman van Meurs A.M.)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *