(Willem Adams 1937 – 2022 In dat kleine streepje tussen die 2 jaartallen zit zijn, soms vrij heftige, leven. De kunstschilder Willem Adams werd geboren op 23 februari 1937 in Veldhoven, in het deel Meerveldhoven, en overleed op 5 januari 2022 in Eindhoven waar hij sinds 1964 woonde. )
DE WILDEMAN (in Aan de lange Weg, roman)
Of moest hij (Jan) naar de Wildeman luisteren die had gezegd: “Er moet gewerkt worden, die pen moet over het papier krassen!”
Tja, wat moet je als schrijver als je, zoals in Aan de lange Weg, zelf ook een personage bent, meerdere zelfs: Jan(tje) en de (schrijver) A.M.? Luisteren naar een ander personage, de Wildeman? Natuurlijk ben je als schrijver verantwoordelijk voor elk personage, ongeacht wie daarvoor model staat. Alles wat het personage doet komt voor jouw rekening! Want jij schrijft het op… Maar toch. Hoe de personages zich tegenover elkaar gaan gedragen, ho, hoe jij de personages zich tegenover elkaar laat gedragen, zeker als jij een of meerdere van deze personages bent, hoe het model voor een personage zich gedraagt… beïnvloedt jou als schrijver. SOMMIGE PERSONAGES DRAAG JE JE HELE LEVEN MEE.
Willem Adams noemt in het begin van zijn verhaal Louis Paul Boon in Eindhoven ‘Van de Mierden, een ex-onderwijzer die in zijn huiskamer een uitleenbibliotheek had.’ Bij mij heet die ‘de Gekke Onderwijzer, in Aan de Lange Weg als roman, in een gelijknamig hoorspel, in de roman die ik aan het schrijven ben, ook daarin wordt de Gekke Onderwijzer toegesproken en om raad gevraagd. Hij is een personage dat ik mijn hele leven meedraag. Willem Adams, de Wildeman, Dolf (Mens), DE KUNSTENAAR, enzovoort zijn ook personages die ik mijn hele leven meedraag.
Sommigen
zeiden dat het door die zon kwam in Nieuw Guinea, anderen door wat hij daar
gezien had. Weer anderen zeiden: “Welnee, ’t is omdat hij twee jaar niets van
zijn meisje had gehoord – ‘maar hij had helemaal geen meisje!’ onderbreekt nog
iemand – “en toen hij terugkwam bleek ze al twee jaar uit het dorp verdwenen en
zou ze zelfs een kind gehad hebben dat ze had afgestaan en zou ze ergens bij de
grote rivieren in de verpleging werken.”
In ieder geval was de magere jongen
een woeste man geworden die zijn haar en zijn baard liet groeien en woest op
zijn motor door het dorp reed en ergens in een hutje was gaan wonen waar je
door de modder alleen te voet of met de motor kon komen. En het scheen dat hij
daar in die verlaten hoek zelfs niet over de paden reed maar soms dwars door de
weiden en akkerlanden en zelfs door het prikkeldraad scheurde. De rustige
magere jongen was een wildeman geworden die wilde tekeningen van Nieuw Guinea
liet zien en bijna even wilde tekeningen van vrouwen- en paardenkonten, zoals hij
ze noemde, en die die tekeningen ook exposeerde en de affiches met “Dolf Mens
exposeert vrouwen- en paardenkonten” nog net niet zoals Luther op de kerkdeuren
spijkerde, maar wel op de bomen rond de kerk. En die dronk en vloekte en
kaartte en voor wie geen vrouw veilig was. Zei men.
Ja, de verhalen deden al gauw de ronde. Dat hij de meisjes op de benzinetank van zijn motor door de opspattende modder tot vlak voor zijn hutje reed. Dat hij, als ze klaagden dat ze helemaal onder zaten, de modder van hun gezicht en benen likte.
DOLF DE KUNSTENAAR (De Personages, columns, alleen gepubliceerd in literair kladschrift HetWerk,DE KOK IS KONING)
(fragment)
“En dan kan Kok zich helemaal richten op wat die niet
al te slimme – hoewel natuurlijk altijd
nog slim genoeg om de koning uit te hangen – jongen van een Alexander eruit
flapt,” zegt Dolf de kunstenaar.
“Wat anders nu
,” zegt Harrieke, “bij mij in de buurt was geen ei meer te krijgen. En dat deed
me, hoewel ik van een eitje hou, deze keer eens oprecht genoegen, want ik wist
dat ze goed terechtgekomen waren.”
“Namelijk op de neus van Adelmund, de
staatssecretaris,” zegt Dikke Jos. “Die heeft vroeger als voorzitter van een
vakbond geleerd dat je vanaf het podium altijd de leuzen van de demonstranten
moet overnemen. Dus die kwam het podium op en riep:
‘We want
war! Het beleid deugt niet! (Pats, een
ei!) Weg met de staatssecretaris!’
‘Maar mevrouw,
dat bent u zelf!’ (Weer een ei)”
“En
Rosenmöller zegt dat het aan de grootte van zijn neus ligt, dat dat ei erop is
terechtgekomen,” zegt de Zangeres, “en dat dat verder niks met hem persoonlijk
te maken heeft.”
“Maar
het is een ei op de neus van de gelijkgeschakelde politiek,” zegt Dikke Jos.
“Op de salonfähigkeit van Groenlinks
dat zich, door de milieubeweging te laten vallen in de zaak Schiphol, klaarmaakt
om zitting te nemen in het volgende kabinet.”
“Het
zijn de ruiten die ingegooid worden van de opportunistische politiek rond de
Waddenzee,” zegt Dolf de kunstenaar.
“En dan vraag je
je niet meer af of het kan en of het mag, die eieren en die kapotte ruiten,”
zegt Dikke Jos, “maar of ze het verdienen, die politici. Voor hun kortzichtigheid, hun
schijnheiligheid, hun draaikonterij. Is het niet voor het een dan is het wel
voor het ander.”
“En dan is het
antwoord volmondig ja!” zeggen de
personages.
DE KUNSTENAAR (Toneelstuk Gerechtigheid, een Kunstenaar, een Intellectueel, een Vakbondsbestuurster, een Politicus en een Onderneemster zijn in een oorlogssituatie opgesloten met een gastarbeider die ze de Beul noemen)
POLITICUS:
Een van de redenen dat ik van mijn vrouw houd, is dat ze zich goed verzorgt.
KUNSTENAAR:
(komt op, hoort nog net het laatste, luchtig) Welja, als je haar maar
goed zit. Weet iemand eigenlijk waarom
we hier zijn?
VAKBONDSBESTUURSTER:
Hoe is het buiten?
ONDERNEEMSTER: (keert zich
hooghartig naar de KUNSTENAAR) Ja,
hoe is het daar?
De
sirene van een politieauto is te horen, men luistert.
KUNSTENAAR:
Tot aan het hek prima.
VAKBONDSBESTUURSTER:
Kunnen we even iets bespreken?
KUNSTENAAR:
Voor mijn part, ik haal even Ahmad erbij.
ONDERNEEMSTER:
Nee, wacht even. (tot de VAKBONDSBESTUURSTER) Ik weet niet waarover jij
het wilt hebben maar… Voor mij is het duidelijk waarom WIJ hier zijn… Er
zijn daarbuiten wat vooraanstaande mensen gegijzeld –
KUNSTENAAR:
Gegijzeld? Er zijn er al 14 doodgeschoten!
ONDERNEEMSTER: Nou goed. Hierbinnen zijn een politicus, een intellectueel, een vakbondsbestuurster, een kunstenaar en een onderneemster. Het is duidelijk: de belangrijkste lagen van de maatschappij zijn vertegenwoordigd. Wij vormen een soort schaduwelite. Men heeft ons in veiligheid willen brengen.
KUNSTENAAR:
Laat mij er even buiten, wil je, met je elite!
POLITICUS:
Nou goed, ze wisten natuurlijk niet welk type kunstenaar… Maar inderdaad,
het principe zie ik nu ook.
INTELLECTUEEL:
We kunnen niet allemaal hetzelfde zijn.
ONDERNEEMSTER:
Okay, we zijn het praktisch eens… Maar wat doet die… eh... gastarbeider
hier dan?
KUNSTENAAR:
Ik zal hem even roepen, dan vraagt u ’t hem zelf.
VAKBONDSBESTUURSTER:
Ik geloof dat u ons bewust niet wilt begrijpen.
De BEUL komt op met
een dienblad waarop theepot en kopjes, hij lacht en knikt terwijl hij de thee
serveert
KUNSTENAAR:
(spottend) Heeft er nog iemand vragen?
Nee,
als je midden in de kroeg zulke verhalen zit te vertellen, dan wordt het niet
rustig rond je. Maar toch raken steeds meer mensen ervan overtuigd dat al die
verhalen nooit op het conto van één persoon kunnen worden geschreven. Dat de
Wildeman op totaal verschillende plaatsen gelijktijdig is gezien, is daarvan
het beste bewijs.
En dan wordt er inderdaad een
dubbelganger gevonden. En niet zomaar eentje. Een dubbelganger die in dezelfde
straat in het dorp aan de Lange Weg is geboren, dus alles weet van de
achtergrond van de Wildeman. Die zich zijn uiterlijk heeft aangemeten en zich
voor hem uitgeeft in de stad en in de dorpen er omheen en zelfs kroegschulden
op zijn naam heeft achtergelaten. (…)
Maar de ontdekking van deze
dubbelganger deed dan weer het gerucht toenemen dat er misschien wel drie Wildemannen
waren en dat de echte zich allang had teruggetrokken en al dertig jaar bij Philips
werkte en binnenkort met pensioen ging.
Toch wilde weer een ander verhaal
dat de Wildeman een succesvol kunstenaar was, die door de bekende museumdirecteur
Rudie Fuchs was ontdekt, en met hem naar Amsterdam was verhuisd en exposeerde
in de belangrijkste musea ter wereld.
Niemand weet het.
“Maar ik weet wel,” zegt iemand, “dat
de echte Wildeman gestopt is met het vertellen van verhalen over vrouwen en ook
die ‘godverdommese bloedmooie meid van een Petra’ nooit meer noemt, nadat hij
haar onverwacht heeft aangetroffen bij zijn ouders thuis die toen nog leefden:
een oude vrouw met spierwit haar die zei dat ze maar eens opstapte omdat ze nog
moest poetsen. En die dus blijkbaar door de smetvrees was gegrepen, net als
vroeger buurvrouw Van de Stal, bij wie ze nog ooit aan de deur was geweest voor
een betrekking, en die de kolenkist vanbinnen schrobde.”
En de vrouw van de Wildeman zou
gezegd hebben: “Het is maar goed dat hij haar zo eens heeft gezien, hij altijd
met zijn verhalen!”
De Wildeman zelf had haar naam nog
één keer genoemd toen hij haar broer aanhaalde: “Onze Petra zou nooit gek zijn
geworden als ze met jou was getrouwd.”
Daarna noemde de Wildeman haar naam nooit meer. En ook schepte hij nooit meer op over andere vrouwen. Dus als er toch nog zulke verhalen de ronde doen, dan komen die vast van zijn dubbelgangers.
“Ziezo,” zeggen de Vrouwen van de Eerste Huizen.
(Uit de Adams(Boon)-special bij het overlijden van de kunstschilder Willem Adams, met Persoonlijk eerbetoon, onze kennismaking zoals beschreven in Aan de Lange Weg, Willem- Adams over Louis Paul Boon in Eindhoven, de 3 autotochten heenenweer tussen Eindhoven en Erembodegem in België, de opening in 1967 van zijn tentoonstelling door Boon, de expositie, de problemen met de kunstenaarsregeling de Contraprestatie, de Sociale Dienst, met de publicaties in het Eindhovens Dagblad. Ook de Boontjes in het dagblad Vooruit, en Willem Adams als model voor personages in mijn schrijven, 16 pag, waarvan 4 met afbeeldingen in kleur: €4 plus €1,92 verzendkosten.
En dat affiche met mij en mijn zonen werd overal gestolen, ze sloegen er de ruit van een etalage voor in om het mee te kunnen nemen.
Uit Willem Adams – Louis Paul Boon in Eindhoven (2007)
Willem Adams:
<De tweede tocht (fragmenten)
Met Wim van Gennep, mijn zwager, ging ik Boon op 8 december ophalen, het was spiegelglad, alles stond stil op de weg naar Antwerpen, dat was nog de oude weg, een snelweg was er nog niet, er zijn er die het de Lange Weg noemen. We konden er niet door en toen hebben we een parallelweg genomen door de bossen. Maar op een bepaald moment waren er, door de zwaarte van de sneeuw op de takken, bomen over de weg gevallen en moesten we dat hele eind weer terug. Tot een kwartier voor Antwerpen was het vreselijk slecht, daarna werd het beter, dus in Erembodegem wist Boon van niks. Daar was het goed weer. We hebben voor Boon verzwegen dat het zo slecht was, anders was hij nooit ingestapt. Maar toen we weer bij Antwerpen kwamen zag hij het wel, dat was niks dan slibberen en schuiven. En we konden ook niet over de weg van Antwerpen naar Eindhoven terug, die zat helemaal dicht, we moesten over Breda en Tilburg met een grote bocht naar Eindhoven.
We kwamen dus al een paar uur te laat in Erembodegem aan, en dat was nog een prestatie, we hadden het eigenlijk al opgegeven. En dan nog eens de terugweg. Ik denk dat het wel een uur of elf, half twaalf was voor we weer in Eindhoven waren. Ik meen dat het om negen uur had moeten beginnen. Ik hoorde van mijn vrouw dat zij en de vrienden hadden staan zweten, komen ze nog of komen ze niet, en dat het viooltrio dat ik had ingehuurd niet wilde spelen voordat wij er waren. Op de radio werd omgeroepen dat vanwege de gladheid niemand meer de baan op mocht en ze wisten dat wij op die baan zaten en ze hoorden niks en zagen niks. Een van de vrienden heeft toen nog een oude pick-up van huis gehaald en platen gedraaid.
En jijzelf hebt, om de mensen bezig te houden, toen nog voorgelezen, heb ik gehoord, uit de interviews die je over mij had gehouden met de hotemetoten uit de zogenaamde Eindhovense kunstwereld, die niet wisten dat we dat samen opgezet hadden en die mekaar vuil maakten, en dat waren nou juist de lui die daar die avond alleen maar stonden te wachten hoe ik op mijn bek zou gaan. Louis Paul Boon, hadden ze tegen me gezegd, het zal wel!>
Meurs A.M. over Louis Paul Boon in Eindhoven
In 1987 schreef Ton Meurs, een voorganger van Meurs A.M., ook al een verhaal over die beruchte 8 december van het jaar 1967. De inleiding van 1967, die vooraf ging aan de opening door Boon en die handelde over het Eindhovens Dagblad en het kunstleven in Eindhoven, was hier blijkbaar vervangen door de artistieke en politieke actualiteit van het jaar 1987. Toch valt het op hoe de schijnbaar groteske uitlatingen over kunst en subsidie gelijkenis vertonen met uitspraken in een interview van de toenmalige wethouder van Cultuur in Eindhoven, de heer Van der Harten in 1967. Ook uitlatingen in die tijd van de directeur van de Sociale Dienst, de heer Adriaans, zijn in de satire duidelijk te herkennen. De Apartheid bestaat in 1987 in Zuid-Afrika nog volop, 1987 is bovendien het Multatuli-jaar. Dat gaat klaarblijkelijk aan de redenaar niet ongemerkt voorbij en behalve Boon kijkt ook Céline hier en daar mee.
LOUIS PAUL BOON IN ZUID-AFRIKA
Ton Meurs
(fragmenten)
Het gebouw van de gehate krant is helemaal volgelopen, met hoogwaardigheidsbekleders uit het kunstleven van de gehate stad… en ik loop tegen de stroom in de trap af, en zit met mijn vriend Jan in het kafetaria aan de overkant en we kijken naar de schaduwen achter de beslagen ruiten daarboven… die, meer nog dan voor de schilderijen van mijn vriend Willem, zijn gekomen om de Opener van de avond te aanschouwen: Louis Paul Boon.
Het is 8 december 1967 en het had om 21.00 uur moeten beginnen.
Het wordt tien uur en nog steeds is het stampvol daar achter de ramen, maar de kunstenaar is er niet en de Opener is er niet… de kunstenaar is de Opener halen, 150 kilometer hier vandaan en het sneeuwt!… alleen de inleider is in de buurt… en dat ben ik.
We hebben het samen gepland, de kunstschilder en ik: hij zal exposeren in het gebouw van Het Groot Eindeloos Dagblad en tijdens de inleiding zal ik die krant afbreken, tot aan de grond… alleen de schilderijen van mijn vriend zullen op mysterieuze wijze in de lucht blijven hangen.
Hoe lang zal ik durven wachten? Heb ik niet de verantwoording?… ik!… nu de kunstenaar noch de beroemde schrijver er zijn… is het niet mijn schuld als het bezoekerspeil in het volgestroomde gebouw weer zakt? Wat moet ik zeggen wanneer die twee straks komen en alleen nog mij aantreffen?
Ik moet het publiek vasthouden!… ik hol naar de overkant, de trap op, en sta al op de katheder.
Zal ik jullie eens wat zeggen?” zeg ik. “Jullie staan hier nou, voor die schilderijen van Adams, maar weten jullie wel… dat de kelders van het stadhuis vol staan met die dingen?… dat we niet weten waar ermee te blijven? Weten jullie dat? Jullie lachen, jullie denken: dat is satire… De kelders staan vol… we geven er wel eens eentje weg – dat mag niet maar dat doen we toch – maar er komen er wel tien voor terug!.. En nou wil ik jullie vragen – jullie komen helemaal niet voor die schilderijen maar toch wil ik jullie… is het niet de vraag… of je zomaar dingen kunt blijven maken waar niemand naar vraagt… het ezelschilderij dus, het schilderij waar geen afzet voor is!
Op elk stukje vrije wand hangen we iets of laten we wat vervaardigen! We weten niet wat we moeten doen… al die schilderingen!.. we verzuipen erin, we komen erin om… Help! Red ons!..”
Ze beginnen te joelen, te protesteren. Een zeer jonge man (hé, moet jij nog niet in bed liggen?), een eihoofd, halve knikkers van ogen erop geplakt, komt naar voren: “Eerbied voor de kunst! Schande!”
Niets van aantrekken.
<Paard> (1967 of eerder) van #WillemAdams (#Meerveldhoven 1937 – #Eindhoven 2022), particulier bezit.
“We zijn die kunstenaars in hun atelier gaan opzoeken,” zeg ik. “Kwamen ze tenminste niet met die lappen van 3 bij 3 meter naar ons toe!… kochten we de kleinste – ook nog vaak 2 bij 2, hoe halen ze het in hun hoofd! – en als we weggingen vergaten we het kunstwerk zogenaamd…
Je kent dat wel, we brachten een fles mee, dronken wat… en probeerden met de nek tussen onze schouders te verdwijnen, bang dat we teruggeroepen werden… Komt zo’n onnozele hals de volgende dag zo’n lap naar het stadhuis brengen… te voet… of op de bakfiets… en met een wind!… en een gezicht van “als ik toch niet overal aan zou denken!”
Weer dat lastige jochie, hij staat nu met z’n vuisten tegen de katheder te trommelen. Nou, dan maar de volle laag!
“Moet je luisteren, snot, ik zeg dit ook voor jou, voor jouw generatie… Ik ben er niet zo een die de volgende generatie met onze problemen wil opzadelen… o.k., ik neem je niks kwalijk, je bent jong en idealistisch… jij vindt dat we eerbied voor de kunst moeten hebben, dat we de kunst moeten steunen – wat iets anders is dan de individuele kunstenaar! Wij dachten dat vroeger ook… een financieel probleem, dachten we… op te lossen door de kunst te privatiseren… met sponsors en reclame te gaan werken… Waarom niet een klein merknaampje in de hoek van zo’n grote lap?…
Jij denkt natuurlijk: als ik minister was sloot ik wat musea, brak de financiële ondersteuning van de kunstenaars af, en ik was er…
Maar, beste jongen, dat is het probleem niet… Je doet op die manier niets aan de productie! We zijn veel te lang te tolerant geweest! Als we nu niets doen moeten we straks kunstwerken gaan opslaan in onderaardse zoutlagen!… en kunnen we hierboven er alleen een microfiche van bewaren… Dat bedoel ik als ik zeg: de volgende generatie niet onze problemen opschepen!… Mag ik nu verder?”
De jongen lijkt een beetje afgebluft. Vooruit, daar ga ik weer.
(…)
“De zwarte wordt mishandeld in naam van de Makro (de SHV), in naam van Philips, in naam van de Shell!… De zwarte in Zuid-Afrika… och laten we ons beperken tot de kinderen, anders wordt het zo veel, zo algemeen… Welnu: 10.000den zwarte kinderen zijn gevangen gezet, mishandeld, gemarteld, verkracht en vermoord… en wij laten dat toe want wij doen ZAKEN met Zuid-Afrika!…”
Ze hebben me van het podium gesleurd, maar plotseling laten ze me los. Ik zie dat ik voor een vriendelijk glimlachende Louis Paul Boon sta. Hij trekt me aan mijn mouw een beetje omlaag, brengt zijn mond naar mijn oor.
“Ik was er al een poosje,”zegt hij, “maar ik dacht: laat maar even gaan, want Multatuli zelf zou nooit naar Eindwereld zijn gekomen.”
Dan stapt hij onder luid applaus het podium op.
(Inleiding, door Louis Paul Boon uitgesproken bij de opening van de schilderijententoonstelling van Willem Adams in Eindhoven op 8 december 1967 en daarna aan de schilder overhandigd, als Boontje gepubliceerd in Vooruit, dagblad in Gent van 7 december 1967)
Inleiden
Donderdag 7/12 – Nu heb ik het toch wel wéér aan mijn been! En dit terwijl IK gezworen had dat ze me nooit meer gingen vangen. Ik bedoel, met het inleiden van een ekspositie.
Want dat is nu mode geworden. Vroeger eksposeerde een schilder zijn werken en dat was voldoende. Nu moet er nog iemand bijkomen die een openingswoord spreekt, zoals de burgemeester die de eerste steen legt voor een nieuw stedelijk ziekenhuis.
Ik heb dat eens op een kartoon gezien, die burgemeester, die met het truweel een klop op de eigen vingeren geeft. En met dan als onderschrift: “De burgemeester sprak enkele gepaste woorden”.
En wat erger is, dat die ekspositie te Eindhoven in Holland is! Zodat ik bijna zes uur in een auto moet zitten – heen en retour – om van mijn dorpje aan de grens van Brabant in België, naar Brabant in Holland te gaan inleiden. Iets wat, als we dan nog geluk hebben, maar tien minuten zal duren.
Moest een mens daar geld mee verdienen, ik zou mijn werk op de krant aan anderen overlaten, en op mijn deur een bordje spijkeren “Ekspositie-inleider”, en door dit nieuwe beroep misschien schatrijk worden. Maar nu… vanzelfsprekend had ik die mij totaal onbekende schilder uit Eindhoven een briefje teruggestuurd met “Wat denkt ge wel… dat ik crazy ben?” En prompt schreef hij, nu voor de tweede maal: “Och, het heeft geen belang, maar ik kom toch even langslopen, als ik mag.”
Misschien was het vanuit Brabant in Holland naar Brabant in België niet zo ver als omgekeerd want een paar uur later stond hij reeds aan het tuinhek. Ik zag een man zoals ik me onze voorvaderen, de Nerviërs, de Eburonen en de Batavieren in mijn kinderjaren heb voorgesteld…
Groot en machtig, en vol haren. Addams, heette hij, Een naam die hij niet gestolen had.
Schilderijen had hij niet bij, maar wel een kijkkastje, waarin afbeeldingen ervan konden aangebracht. Ik heb een uur lang naar forsig rood en blauw en geel en groen gekeken.
Bij elk nieuw prentje moest ook mijn vrouw kijken, en die zei steeds maar: “Mooi! Mooi! Mooi!” En ik moet er meteen aan toevoegen, dat zij echt gevoel heeft voor schilderijen. Zij loopt zo een ekspositiezaal door en zegt: “dat is mooi, dat is minder, dat is niets waard.”
Dat laatste zegt ze vooral, als ik eens wat geschilderd heb.
Het is dan ook haar schuld, door dat “mooi, mooi, mooi”, dat ik vrijdagavond naar Eindhoven moet. Want ik kon niet meer weigeren. Goed dan maar, heb ik geantwoord. En Addams gaf me een klap waar ik nog steeds wat scheef bij loop, beloofde me te halen en terug te brengen.
En beloofde bovendien mijn vrouw een schilderij, de grootste die erbij was. Op voorwaarde dan dat ze in de auto kon. Ze hoopt nu dat hij me komt halen met een verhuiswagen, en niet met een Volkswagentje.
Ik weet niet meer wat hij gezegd heeft daar op die katheder waar ik zo lang gestaan had… Zijn woorden aan mij gericht bleven in mijn hoofd zoemen. Ik weet nog wel dat hij daarna in het kafé danste met Sophie, die op haar zeer hoge hakken ver boven hem uitstak. Ikzelf werd afgeleid door een journalist van het Groot Eindeloos Dagblad, die een interview met me wilde en zei dat ik een van de beste lezers van hun blad was…
Louis Paul Boon schreef twee verhaaltjes over deze avond maar keerde nooit in Eindwereld terug.
_____
Louis Paul Boon in Zuid-Afrika werd gepubliceerd in Adem, sept. 1988, in diverse versies in HetWerk51, hier voor het eerst samen met Willem Adams – Louis Paul Boon in Eindhoven op 8 december 2007, 40 jaar na 8 december 1967, en op dezelfde manier in het boek van Meurs A.M. OVER LOUIS PAUL BOON ‘Die twee gebroers en hun zuster, dat was heilig’ Josken Boon-Vermoesen over de familie Boon in 2012.
Zie ook het volledige verhaal van Willem Adams: Willem Adams – Louis Paul Boon in Eindhoven en de kennismaking met Willem Adams 1937 – 2022 , alles op papier in de Adams(Boon)-special, Bij het overlijden van Willem Adams,HetWerk71, literair kladschrift van Meurs A.M., verschenen 6 januari 2022, genummerd en gesigneerd, verkrijgbaar in mijn Boekwinkeltje Wonderland: met Persoonlijk eerbetoon, onze kennismaking zoals beschreven in Aan de Lange Weg, het verhaal Willem- Adams over Louis Paul Boon in Eindhoven, met de 3 autotochten heen en weer tussen Eindhoven en Erembodegem in België, de opening op 8 januari 1967 van zijn tentoonstelling door Boon, de expositie, de problemen met de kunstenaarsregeling de Contraprestatie, de Sociale Dienst, met de publicaties in het Eindhovens Dagblad. Ook de Boontjes door #LouisPaulBoon over deze belevenis in het dagblad Vooruit, en Willem Adams als model voor personages in mijn schrijven, 16 pag, waarvan 4 met afbeeldingen in kleur: €4 plus €1,92 verzendkosten. Klik op de link bovenaan voor het bestelformulier (veiligste manier) of maak €5,92 over naar NL97 TRIO 0379 4947 87 van Meurs A.M. ovv Uw adres (eenvoudigste manier). Hartelijk dank. Een abonnement wordt zeer gewaardeerd.
Dit is het verhaal van Willem Adams over 3 dramatische, soms
hilarische tochten per auto heen en terug tussen Eindhoven en Erembodegem, waarvan
1 keer met Boon. Op de avond van 8 december 1967 wordt Boon, geconfronteerd met
ijs, sneeuw en afgesloten wegen, vanuit Erembodegem in België naar Eindhoven
gebracht, zo’n 150 kilometer, en
dezelfde nacht weer terug. De snelweg tussen Eindhoven en Antwerpen bestaat nog
niet. Het is ook het verhaal van Adams’ expositie, de tegenwerking, de scepsis,
het ongeloof dat het hem zou lukken. Willem Adams was in 1967 30 jaar, Boon was
55. De gebeurtenissen lieten ook Boon niet
onberoerd, hij schreef er kort achter elkaar 2 Boontjes en
2 fragmenten over. Ze zijn alle in dit verhaal opgenomen.
Willem Adams – Louis Paul Boon in Eindhoven (verteld in 2007)
Boon opent op 8 dec. 1967 de tentoonstelling van Willem Adams in de Krabbedans in Eindhoven, gebouw Eindhovens Dagblad (uit ED).
Het
begin
Ik zag voor het eerst een boek van Boon
in een etalage. Het was de Kapellekensbaan en het was een dikke pil, van de
Arbeiderspers. Het stond in een etalage van een boekhandel die net begonnen
was, op de hoek van de Nieuwstraat en de Vestdijk, hier in Eindhoven. Die
boekhandel is er niet meer, er zit nu een goktent. Ik was een jaar of zeventien
en op weg naar de schilderles van Jan Gregoor. Het boek was net uit maar Jan
kende het al, hij zei: “Wat een boek!” Dat moet in 1953/1954 geweest zijn.
Het enige dat nog een beetje aardig was en dat je destijds in Meerveldhoven, waar ik toen nog woonde, kon krijgen, was Karl May. Die leende ik bij Van de Mierden, een ex-onderwijzer die in zijn huiskamer een uitleenbibliotheek had. En toen ik heel klein was, kreeg ik van een buurmeisje, Maria van Bree, Dick Trom, maar dat moest ik verdomme nog teruggeven ook. Een jaar of zeven, acht was ik toen.
Midden in de jaren
zestig had ik hier Bokboek liggen, daarin ging Weverbergh in een artikel uit
1963 hevig te keer dat Hubert Lampo de driejaarlijkse Belgische staatsprijs had
gekregen, volgens hem was Boon de echte kandidaat.
Toen ik in 1967 ging
exposeren, dacht ik: wie kan dat openen? W.F. Hermans heb ik ook nog even
overwogen. Maar ik dacht toch: Boon, dat is iets, van al die anderen hoor je over
dertig jaar niks meer. Ik belde hem op of ik langs kon komen. Hij aarzelde, maar ik zei: ik kom wel even langs.
Misschien was het vanuit Brabant in Holland naar Brabant in België niet zo ver als omgekeerd, want een paar uur later stond hij reeds aan het tuinhek. Ik zag een man zoals ik me onze voorvaderen, de Nerviërs, de Eburonen en de Batavieren in mijn kinderjaren heb voorgesteld…Groot en machtig, en vol haren. Adams, heette hij. Een naam die hij niet gestolen had.
(Boontje in Vooruit op 7 december 1967)
De eerste tocht
Theo Kuypers
was een keer hier en die moest bij een tentoonstelling in Eijsden zijn, bij
Maastricht. Hij had een deux cheveauxtje, een lelijke eend, geen luxe, zo een
met een bak erachter, een besteleend. En ik dacht, ik rij mee, we hadden zelf
geen auto, dan zijn we al op de helft. We hebben toen geslapen bij Hans
Memelink, de bronsgieter van Sint Geertrui. We moesten op de grond slapen in
het hondenhaar, tussen de honden in, en daarom schrijft Boon: hij zat vol haar.
We waren bij dat bungalowtje van Boon in
Erembodegem met een houten hek ervoor. Ze schrokken wel van ons, hadden nog
nooit twee zulke rauwe figuren gezien, we zagen er ook uit, hadden heel de
nacht niet geslapen, zaten onder de rotzooi en het hondenhaar. We zijn daar een
uur of anderhalf, twee geweest. Ik had een kijkdoosje bij me met dia’s en
Jeanneke zat erbij en was echt verrukt en zei: “Louis, dat moet je doen!”
Huize Isengrimus van Boon
Het was toen
al zwaar in de herfst. Op de terugweg hebben we nog ellende gehad. Kuipers wist
een bijzondere weg binnendoor, dat was een bolle weg, geen holle maar een bolle
weg, en daarop kwam hij met zijn as vast te zitten.
Stichting de Krabbedans
Van de
Krabbedans, de stichting die de tentoonstellingsruimte runde in het gebouw van
het Eindhovens Dagblad, heb ik geen enkele medewerking gehad. Ik heb zelf nog
de vloer staan dweilen. Smit, die in het bestuur zat van de Krabbedans, dat was
zo iemand die me recht in mijn gezicht zei: “Louis Paul Boon, dat zal wel
zijn!”
Een van die lui was bij Philips op staande
voet ontslagen, waarom wist niemand, zelf zei hij het natuurlijk ook niet, die
was toen penningmeester van de Krabbedans, hoe heette die man? Ik heb daar een
schilderijtje verkocht – ha, dat was Vredegoor, mooie naam – en dat geld heeft
hij ingepikt, ik heb het nooit gezien. Het schilderij was gekocht door Jaap
Thieman, al in het begin van de tentoonstelling, hij wou het eigenlijk meteen
meenemen. Dat wás iemand, een heel dure antiquair, dat was de direkteur van
Pander, die had een verzameling van een van de mooiste Appels, van Jaap Wagenaar
en ook van Jan Gregoor. Hij woonde daar in die hoge flats bij de Boschdijk. Hij
heeft dat schilderij betaald aan die Vredegoor maar het geld heb ik nooit
gezien.
Mijn vrouw zat daar toen die Jaap Thieman
binnenkwam, want ze hadden bij de Krabbedans ook niemand die kon oppassen, mijn
vrouw heeft daar dagenlang gezeten.
Ze zat er ook
toen er 10 man van de Provincie binnen kwam stormen, en met zijn tienen kochten
ze het kleinste schilderijtje dat er bij was, voor 300 gulden, dat was de
aankoop van de Provincie. De direkteur van Pijnenborgkoek, die oude, kwam ook
kijken en zei tegen mijn vrouw: “U bent zijn vrouw, dat zie ik, maar die jurk
past niet bij die schilderijen.” Hij wel met zijn zilveren wandelstok.
Ik moest op het affiche vermelden dat het 25
cent entree was. En dat affiche met mij en mijn zonen werd overal gestolen, ze
sloegen er de ruit van een etalage voor in om het mee te kunnen nemen.
Kijk, hier heb ik het: Dagelijks, ook zondags
van 12 tot 17.00 uur en ook dinsdag- en donderdagavond. Een maand lang moest
daar altijd iemand zijn, mijn vrouw heeft daar verreweg de meeste tijd gezeten,
maar ik en jijzelf toch ook.
Toen ik daar zat vroeg er iemand: “En hoe was
je indruk van Boon?” Ik zeg: Ik zal het zo zeggen, Boon zat daar aan een tafel tegenover
ons en die tafel was wel twee meter breed maar was toch behoorlijk bezet. Op
die manier.
De tweede tocht
Met Wim van
Gennep, mijn zwager, ging ik Boon op 8 december ophalen, het was spiegelglad,
alles stond stil op de weg naar Antwerpen, dat was nog de oude weg, een snelweg
was er nog niet, er zijn er die het de Lange Weg noemen. We konden er niet door
en toen hebben we een parallelweg genomen door de bossen. Maar op een bepaald
moment waren er, door de zwaarte van de
sneeuw op de takken, bomen over de weg gevallen en moesten we dat hele eind
weer terug. Tot een kwartier voor Antwerpen was het vreselijk slecht, daarna
werd het beter, dus in Erembodegem wist Boon van niks. Daar was het goed weer.
We hebben voor Boon verzwegen dat het zo slecht was, anders was hij nooit
ingestapt. Maar toen we weer bij Antwerpen kwamen zag hij het wel, dat was niks
dan slibberen en schuiven. En we konden ook niet over de weg van Antwerpen naar
Eindhoven terug, die zat helemaal dicht, we moesten over Breda en Tilburg met
een grote bocht naar Eindhoven.
We kwamen dus al een paar uur te laat in Erembodegem aan, en dat was nog een prestatie, we hadden het eigenlijk al opgegeven. En dan nog eens de terugweg. Ik denk dat het wel een uur of elf, half twaalf was voor we weer in Eindhoven waren. Ik meen dat het om negen uur had moeten beginnen. Ik hoorde van mijn vrouw dat zij en de vrienden hadden staan zweten, komen ze nog of komen ze niet, en dat het viooltrio dat ik had ingehuurd niet wilde spelen voordat wij er waren. Op de radio werd omgeroepen dat vanwege de gladheid niemand meer de baan op mocht en ze wisten dat wij op die baan zaten en ze hoorden niks en zagen niks. Een van de vrienden heeft toen nog een oude pick-up van huis gehaald en platen gedraaid.
En jijzelf hebt, om de mensen bezig te houden,
toen nog voorgelezen, heb ik gehoord, uit de interviews die je over mij had
gehouden met de hotemetoten uit de zogenaamde Eindhovense kunstwereld, die niet
wisten dat we dat samen opgezet hadden en die mekaar vuil maakten, en dat waren
nou juist de lui die daar die avond alleen maar stonden te wachten hoe ik op
mijn bek zou gaan. Louis Paul Boon, hadden ze tegen me gezegd, het zal wel!
Inleiden
Donderdag 7/12
– Nu heb ik het toch wel wéér aan mijn been! En dit terwijl IK gezworen had dat
ze me nooit meer gingen vangen. Ik bedoel, met het inleiden van een ekspositie.
Want dat is nu
mode geworden. Vroeger eksposeerde een schilder zijn werken en dat was
voldoende. Nu moet er nog iemand bijkomen die een openingswoord spreekt, zoals
de burgemeester die de eerste steen legt voor een nieuw stedelijk ziekenhuis.
Ik heb dat eens
op een kartoon gezien, die burgemeester, die met het truweel een klop op de
eigen vingeren geeft. En met dan als onderschrift: “De burgemeester sprak
enkele gepaste woorden”.
En wat erger
is, dat die ekspositie te Eindhoven in Holland is! Zodat ik bijna zes uur in
een auto moet zitten – heen en retour – om van mijn dorpje aan de grens van
Brabant in België, naar Brabant in Holland te gaan inleiden. Iets wat, als we
dan nog geluk hebben, maar tien minuten zal duren.
Moest een mens
daar geld mee verdienen, ik zou mijn werk op de krant aan anderen overlaten, en
op mijn deur een bordje spijkeren “Ekspositie-inleider”, en door dit nieuwe
beroep misschien schatrijk worden. Maar nu… vanzelfsprekend had ik die mij
totaal onbekende schilder uit Eindhoven een briefje teruggestuurd met “Wat
denkt ge wel… dat ik crazy ben?” En prompt schreef hij, nu voor de tweede maal:
“Och, het heeft geen belang, maar ik kom toch even langslopen, als ik mag.”
Misschien was
het vanuit Brabant in Holland naar Brabant in België niet zo ver als omgekeerd
want een paar uur later stond hij reeds aan het tuinhek. Ik zag een man zoals
ik me onze voorvaderen, de Nerviërs, de Eburonen en de Batavieren in mijn
kinderjaren heb voorgesteld…
Groot en
machtig, en vol haren. Addams, heette hij, Een naam die hij niet gestolen had.
Schilderijen
had hij niet bij, maar wel een kijkkastje, waarin afbeeldingen ervan konden
aangebracht. Ik heb een uur lang naar forsig rood en blauw en geel en groen
gekeken.
Bij elk nieuw
prentje moest ook mijn vrouw kijken, en die zei steeds maar: “Mooi! Mooi!
Mooi!” En ik moet er meteen aan toevoegen, dat zij echt gevoel heeft voor
schilderijen. Zij loopt zo een ekspositiezaal door en zegt: “dat is mooi, dat
is minder, dat is niets waard.”
Dat laatste
zegt ze vooral, als ik eens wat geschilderd heb.
Het is dan ook
haar schuld, door dat “mooi, mooi, mooi”, dat ik vrijdagavond naar Eindhoven
moet. Want ik kon niet meer weigeren. Goed dan maar, heb ik geantwoord. En
Addams gaf me een klap waar ik nog steeds wat scheef bij loop, beloofde me te
halen en terug te brengen.
En beloofde
bovendien mijn vrouw een schilderij, de grootste die erbij was. Op voorwaarde
dan dat ze in de auto kon. Ze hoopt nu dat hij me komt halen met een
verhuiswagen, en niet met een Volkswagentje.
(Boontje uit Vooruit, dagblad in Gent van 7
december 1967, door Louis Paul Boon uitgesproken bij de opening van de
schilderijententoonstelling van Willem Adams in Eindhoven op 8 december 1967 en
daarna aan de schilder overhandigd.)
Val dood met je hondenkar!
Een van de
hotemetoten waar ik mee te maken had was Adriaans, direkteur van de Sociale
Dienst, waar je in de contraprestatieregeling je schilderijen moest gaan inleveren.
Die werden daar in een zaaltje waar allerlei oude heren aan de muur hingen
beoordeeld. En als je dan het geluk had dat ze “aangekocht” werden, tussen
aanhalingstekens, dan kreeg je niet gewoon je geld, nee dan werd dat bedrag
gedeeld door bruto 121gulden 80, ik weet het nog precies – daar hield je nog
geen 100 gulden van over – en het getal dat daar uitkwam was het aantal weken
dat jij en je gezin daarvan moest leven. Bijvoorbeeld, je komt daar door weer en
wind aan met een schilderij van twee bij twee meter op de bakfiets, en als je
het geluk hebt dat ze het aankopen, bijvoorbeeld voor 1000 gulden, dan moet je
daar ruim 8 weken van leven. Je zat dikwijls uren op je geld te wachten en dan
was Adriaans zo’n man die beweerde dat ik niet moest overdrijven want dat
niemand het leuk vond om op geld te wachten waar hij niets voor gedaan had.
Terwijl ik daarvoor godverdomme wekenlang aan een schilderij had staan zwoegen
en dat dan zelf nog moest komen brengen. Die man wist totaal niet waar hij het
over had, een keer beweerde hij dat ik niet moest overdrijven over dat gesjouw door
weer en wind omdat mijn schilderijen niet groter waren dan zo’n 75 bij 75 centimeter. Zijn
vader liep vroeger met een hondenkar melk te bezorgen en ik was vaak zo kwaad
op de zoon omdat ik steeds moest bedelen om mijn geld, dat ik het een keer niet
kon laten door de telefoon te roepen: Val toch dood, jij en je familie met je
hondenkar!
De tweede tocht dus
Ik ging Boon
dus ophalen met Wim van Gennep, mijn zwager. Boon is nog bij hem thuis geweest
nadat we na de opening het café van Ad Snijders hadden bezocht, de Volksbond,
het café van de Werkende stand. Want Boontje moest eerst nog wat eten voor we
weer terug naar Erembodegem vertrokken.
Boon had een bewaker bij zich, een bodyguard.
Jeanneke had die meegestuurd, die moest zorgen dat Boontje weer terug in
Erembodegem kwam. Anders was hij die nacht in Eindhoven gebleven. Het was een
jonge, stevige man. Hij heette Dirk, we hebben nog een tijdje met hem
gecorrespondeerd, die brieven moeten nog ergens boven liggen. Hij kon wel een
aantal exposities voor mij regelen in België, schreef hij, en hij zou
binnenkort wel langs bollen. Ik heb hem nooit meer gezien. Maar die Dirk moest
dus Boon weer mee naar huis nemen.
Ik zat met Boon achterin, zowel op de heen-
als op de terugweg. Ja, want Van Gennep met zijn cultureel erfgoed… “Kijk, meneer Boon, dit is
ons Evoluon.” Boontje dacht: Val maar kapot met je Evoluon, dat het maar
ontplofte! En hij gaf van die korte antwoorden als ik iets vroeg. Bijvoorbeeld
over Hermans: “Die kan nog geen borreltje drinken.” Meer niet. Ze hebben elkaar
ook maar één keer ontmoet, in Antwerpen, daarna is er nooit meer contact
geweest. En over Claus: “Dat is een showman.” Van die korte antwoorden: Dat was
geen schrijver, dat was een showman. Daar kon je het mee doen.
We kwamen in Erembodegem aan toen het licht
werd, een uur of acht ’s morgens dus. We hebben nog een kop koffie gedronken en
zijn weer vertrokken, we waren kapot. En op de terugweg bij Antwerpen kregen we
een lekke radiator en daarom moesten we telkens stoppen om hem met sneeuw bij
te vullen. Want de garages waren dicht omdat er toch geen verkeer op de weg
was. We hebben toen mijn vrouw opgebeld, want die moest de garage bellen dat we
nooit op tijd terug konden zijn. Het was een huurauto en de garage ging om vijf
uur dicht. Ik denk dat we om half zes terug waren, helemaal total loss.
Eindhoven
Donderdag 12/12
– Zoals gezegd moest ik vrijdagavond te Eindhoven in Holland inleiden. Het is
te zeggen, de tentoonstelling van een Hollandse schilder voor open verklaren.
In november had hij dit reeds gevraagd, en toen was het een zonnige
herfstnamiddag en had ik maar ja gezegd…
Er niet aan
denkend dat op 8 december sneeuw kon vallen. En alsof die sneeuw speciaal gewacht
had om te vallen, dikte hij de weg van Antwerpen naar Breda met een mooie witte
maar levensgevaarlijke laag. Want die laag vroor onmiddellijk vast, en het werd
met de auto meer walsen dan rijden.
Achteraf heeft
mijn vrouw verteld, dat ze thuis ondertussen op TV naar het wegenbulletin
luisterde, en men daar zei: “de weg van Antwerpen naar Breda is onberijdbaar.”
Ons moesten ze
het niet zeggen, we ondervonden het.
En over een
levensgevaarlijke weg rijden is nog niets, als ge daar heel alleen zijt. Maar
het stemt u niet hoopvoller als ge links een wagen in de gracht ziet liggen, en
rechts een wagen die tegen een boom goedag ging zeggen.
Met dan wat
verder het oranje-flikkerlicht van een politiewagen en de wagen van het rode
kruis die hulp trachten te bieden aan drie andere in elkaar verstrengelde
auto’s.
Want wat denkt
ge? Driehonderd meter verder moeten ze ook voor ons met flikkerlichten en de
900 hulp komen bieden, denkt ge. Ik weet het, ik ben geen held, en zeker niet
als ik in een auto zit , maar mijn moed zakte nog dieper in mijn schoenen als
ik de chauffeur heilige namen ijdelijk hoorde gebruiken, zeggend: “We komen d’r
nooit.”
Het was een
Hollandse chauffeur, en nu heb ik ook eens in het Hollands horen vloeken. Het
is bijna helemaal ’t zelfde als in het Vlaams. Behalve dat zij meer Jezus
zeggen in plaats van god, Wij zeggen: “Godverdommenogaantoe.” Zij zeggen:
“Kristusgodverdommenogaantoe.”
Dat hebt ge met
protestanten. Om halfnegen moest ik te Eindhoven mijn eerste woordje plaatsen…
“Dames en heren, het is mij een groot genoegen…” Het was niet halfnegen als we
daar arriveerden, maar halfelf. En zonder genoegen.
Toch stond de
hele zaal nog vol mensen, die naar ons hadden gewacht. ’t Zou bij ons in
Vlaanderen geen waar zijn. Ik heb eens in de sneeuw een ekspositie gaan
inleiden te Achterhoek, en toen waren er maar twee mensen meer, de schilder en
ik. We hebben daar dan samen biljart gespeeld.
Om halftwaalf
hadden de toehoorders er genoeg van, en met een aantal onder hen zijn we nog in
een Eindhovens artiestencafé wat weest drinken. Mijn tafelgenote bleek Sofieke
te heten, en met haar heb ik het over sommige woorden uit het boek van Jan
Cremer gehad.
Maar er was een
vervelende vent bij, die zich steeds in ons gesprek mengde, en toen ik hem zei:
“man, ga toch weg…. Ge ziet toch dat ik met Sofieke aan het praten ben!” Toen
antwoordde hij: “Ja, maar ik ben daarvoor toch haar echtgenoot!”
Zodat we meteen
weer uit Eindhoven wegreden, langs dezelfde afschuwelijke baan. Het was zes uur
in de ochtend als ik thuiskwam. Kapot. Helemaal kapot. In Eindhoven zullen ze
me nooit meer zien.
(Een paar dagen na 8 december,
op 12 december 1967, publiceerde Boon opnieuw een Boontje over Eindhoven. Hij zou er die
week nog twee keer op terugkomen.)
Het Eindhovens Dagblad
Verslagen van
mijn tentoonstellingen werden niet in het Eindhovens Dagblad geplaatst. Ton
Frencken schreef een artikel, het werd gepubliceerd in Tilburg en in Den Bosch,
zelfs in Nijmegen maar niet in Eindhoven. Het is nu allang iemand anders, Paul
Kokke, die werkt er nog, heeft zelfs een hoge functie bij die krant: hetzelfde
soort verhaal, dat duurt al 40 jaar. Als hetzelfde artikel in het Eindhovens
Dagblad komt, is de tentoonstelling zowat afgelopen of ze publiceren een
artikel meteen
illustratie maar in het Eindhovens Dagblad wel alleen een detail en dan nog op
zijn kop of op zijn kant. Van de opening
door Boon 40 jaar geleden, ook maar een klein artikeltje met een klein foto’tje
van Boon op de katheder, ze konden er niet onderuit.
Ze hadden destijds twee correspondenten over
kunst: JPB en OdC, ze tekenden met hun initialen. Juppupbut en OpdeCut, noemde
ik die: Jan Paul Bresser en Op de Coul. Als ze je niet doodzwegen, dan was het
een heel klein stukje, en dat was altijd hetzelfde, dat was één groot cliché van
die twee: zoals “krachtig en rond in de verf gezet” of ( en dan ging het zeker
niet over mij): “fijn, lichtvoetig, fris, vindingrijk”, soms in een iets andere
volgorde en met een enkel woordje eraan toegevoegd: “fris, fijn, speels,
poëtisch”. Bresser schrijft nu voor het Elseviers Weekblad, nou dan weet je
genoeg. Deze Juppupbut zat een keer demonstratief op de Markt Sartre te lezen,
met de kaft goed zichtbaar omhoog gestoken.
Ik exposeerde in het gebouw van het Eindhovens
Dagblad, jij geeft in je inleiding die krant flink van katoen, er komt een
journalist urenlang met je praten, noemt je de beste lezer die de krant ooit
gehad heeft, wat komt er in de krant: niks! Dat duurt zo al meer dan 40 jaar.
Boeken tekenen
Woensdag 13/12
– Wat het voorbije weekend betreft, daar zat voor mij nog meer miserie aan
vast. Om zes uur in de zaterdagochtend bereikte ik dus weer veilig mijn huis,
na een levensgevaarlijke tocht van Eindhoven, in Holland, naar Erembodegem, bij
Brabant.
Toch brouwde ik
nog wat koffie voor de jongens die me gebracht hadden, sloot daarna het hek
achter hun hielen en dacht alleen nog: “Mijn bed, mijn bed, mijn bed.” Ik viel
er in neer, zag het nog enkele ogenblikken voortijlen door een gladde
besneeuwde weg, alsof het een bed op wielen was, en verzonk toen in een
droomloze slaap…
Waaruit ik niet
lang daarna gewekt werd door mijn vrouw, die zei: “Weet ge, dat ge straks naar
Antwerpen moet om op de boekenbeurs uw werken te tekenen?” Het drong maar vaag
tot me door, en dieper onder de dekens kruipend, moet ik nog gezegd hebben: “Hou
op met die zwarte humor.”
(fragment Boontje in Vooruit op 13
dec. 1967)
Van haar kant
voelde ze zich ook verplicht iets in het midden te brengen. Ze zei: “ge hebt
het op de weg naar Eindhoven ook niet voor de poes gehad, zo door die sneeuw en
ijzel!” Ik keek haar wat verbaasd aan, want in de krant kon ze het niet gelezen
hebben, het relaas had ik nog niet gegeven.
“Ik hoorde dat
ge maar rond zes uur in de ochtend weer thuis waart,” zei ze ook nog.
Ik zat ontsteld
te kijken. Hoe kon ze dat alles weten, hoe kon ze op de hoogte zijn van de
kleinigheden in mijn leventje… zij, die daar elke ochtend in het zonnetje zat,
als een vreemde, en me zelfs niet eens aankeek?
– Hebt ge soms
een glazen bol, zoals waarzegsters, waarin alles te zien is wat met mij gebeurt?
wou ik weten.
– Nee, zei ze,
ik weet het gewoon, omdat mijn schoonbroer naast u in de wagen zat.
Haar
schoonbroer, dat was dus Dirk, die voorgesteld had me te vergezellen omdat ik
niet heel alleen zou zijn op die tocht. En de vrouw van Dirk, Ingridje, was dus
haar zuster!
– Da’s mooi!
zei ik… de zuster van Ingridje zijn, en daar helemaal niets over zeggen, maar
daar zitten zonder me aan te kijken, alsof ik een Chinees uit Tokio ben.
Ze lachte even.
Ze vond het zo grappig, zei ze, elke dag haar zuster te vertellen bij wie ik op
het treintje ging zitten en wat ik daar uit mijn botten sloeg.
(Fragment in Vooruit waarin Eindhoven terugkomt in Boontje van 15 december 1967)
De derde tocht
De derde keer
was met Wim Spruit en Arie Berkulin. Dat was een maand later, na de
tentoonstelling. Het schilderij dat Boon heeft gekregen en dat hij zelf heeft
uitgezocht was zo’n soort schilderij als daar aan de muur hangt, ook een
donker, maar dan zo’n 80
centimeter hoog en 110 breed. Toen we dat gingen brengen, moesten we het
België binnen smokkelen door het uit de lijst te halen en op te rollen. Je werd
toen nog aan de grens in Reusel aangehouden en moest vertellen of je iets had
aan te geven en dan kon je auto worden nagekeken.
We reden naar Brussel, Wim wilde een borrel
maar we konden geen borrel krijgen. We wilden niet bij Boon met honger aankomen
en bestelden bouillabaisse maar kregen het niet. Wim Spruit sprak toch behoorlijk
Frans maar we kregen het niet, we waren waarschijnlijk te Hollands. Dat was toen
echt nog die taalstrijd.
We kwamen in Erembodegem en Boon moest naar de
presentatie van een dichtbundel, een kilometer of tien daarvandaan. We zijn
toen met hem meegegaan. Die dichter was tevens timmerman en had een gedicht geschreven
“Waar is de laatste metselaar gebleven?” Dus Boontje die knipoogde al tegen
mij.
Op de terugweg hadden we voor het eerst geen
problemen.
_______
De (fragmenten
van) Boontjes uit de Vooruit van de maand december 1967 zijn verzameld in
<Boontjes 1967>, uitgeverij Houtekiet 2003. INLEIDEN is opgenomen in
Avenue-reeks 16, VAN LOUIS PAUL BOON, De Geïllustreerde Pers, 1968. De slotzin
is dan veranderd in: ‘In Eindhoven zullen ze me niet gauw meer zien.’
——– Willem Adams – Louis Paul Boon in Eindhoven en Meurs A.M. over Louis
Paul Boon in Eindhoven werden eerder gepubliceerd in diverse versies van HetWerk51
en in het boek van Meurs A.M. OVER LOUIS PAUL BOON ‘Die twee gebroers en hun
zuster, dat was heilig’ Josken Boon-Vermoesen over de familie Boon. Boekwinkeltje Wonderland: Boekwinkeltjes.nl
– OVER LP BOON, Die twee gebroers en hun zuster, dat was heili
Meurs A.M.
over Louis Paul Boon
in Eindhoven
In 1987
schreef Ton Meurs, een voorganger van Meurs A.M., ook al een verhaal over die
beruchte 8 december van het jaar 1967. De inleiding van 1967, die vooraf ging aan
de opening door Boon en die handelde over het Eindhovens Dagblad en het
kunstleven in Eindhoven, was hier blijkbaar vervangen door de artistieke en
politieke actualiteit van het jaar 1987. Toch valt het op hoe de schijnbaar
groteske uitlatingen over kunst en subsidie gelijkenis vertonen met uitspraken
in een interview van de toenmalige wethouder van Cultuur in Eindhoven, de heer Van
der Harten in 1967. Ook uitlatingen in die tijd van de directeur van de Sociale
Dienst, de heer Adriaans, zijn in de satire duidelijk te herkennen. De
Apartheid bestaat in 1987 in
Zuid-Afrika nog volop, 1987 is bovendien het Multatuli-jaar. Dat gaat
klaarblijkelijk aan de redenaar niet ongemerkt voorbij en behalve Boon kijkt
ook Céline hier en daar mee.
LOUIS PAUL
BOON IN ZUID-AFRIKA
Ton Meurs
(fragmenten)
Het gebouw van
de gehate krant is helemaal volgelopen, met hoogwaardigheidsbekleders
uit het
kunstleven van de gehate stad… en ik loop tegen de stroom in de trap af, en zit
met mijn vriend Jan in het kafetaria aan de overkant en we kijken naar de
schaduwen achter de beslagen ruiten daarboven… die, meer nog dan voor de
schilderijen van mijn vriend Willem, zijn gekomen om de Opener van de avond te
aanschouwen: Louis Paul Boon.
Het is 8
december 1967 en het had om 21.00 uur moeten beginnen.
Het wordt tien
uur en nog steeds is het stampvol daar achter de ramen, maar de kunstenaar is
er niet en de Opener is er niet… de kunstenaar is de Opener halen, 150 kilometer hier
vandaan en het sneeuwt!… alleen de inleider is in de buurt… en dat ben ik.
We hebben het
samen gepland, de kunstschilder en ik: hij zal exposeren in het gebouw van Het
Groot Eindeloos Dagblad en tijdens de inleiding zal ik die krant afbreken, tot
aan de grond… alleen de schilderijen van mijn vriend zullen op mysterieuze
wijze in de lucht blijven hangen.
Hoe lang zal
ik durven wachten? Heb ik niet de verantwoording?… ik!… nu de kunstenaar
noch de beroemde schrijver er zijn… is het niet mijn schuld als het bezoekerspeil
in het volgestroomde gebouw weer zakt? Wat moet ik zeggen wanneer die twee
straks komen en alleen nog mij aantreffen?
Ik moet het
publiek vasthouden!… ik hol naar de overkant, de trap op, en sta al op de katheder.
Zal ik jullie
eens wat zeggen?” zeg ik. “Jullie staan hier nou, voor die schilderijen van
Adams, maar weten jullie wel… dat de kelders van het stadhuis vol staan met die
dingen?… dat we niet weten waar ermee te blijven? Weten jullie dat? Jullie
lachen, jullie denken: dat is satire… De kelders staan vol… we geven er wel
eens eentje weg – dat mag niet maar dat doen we toch – maar er komen er wel
tien voor terug!.. En nou wil ik jullie vragen – jullie komen helemaal niet
voor die schilderijen maar toch wil ik jullie… is het niet de vraag… of je
zomaar dingen kunt blijven maken waar niemand naar vraagt… het ezelschilderij
dus, het schilderij waar geen afzet voor is!
Op elk stukje
vrije wand hangen we iets of laten we wat vervaardigen! We weten niet wat we
moeten doen… al die schilderingen!.. we verzuipen erin, we komen erin om… Help!
Red ons!..”
Ze beginnen te
joelen, te protesteren. Een zeer jonge man (hé, moet jij nog niet in bed
liggen?), een eihoofd, halve knikkers van ogen erop geplakt, komt naar voren:
“Eerbied voor de kunst! Schande!”
Niets van
aantrekken.
“We zijn die
kunstenaars in hun atelier gaan opzoeken,” zeg ik. “Kwamen ze tenminste niet
met die lappen van 3 bij 3
meter naar ons toe!… kochten we de kleinste – ook nog
vaak 2 bij 2, hoe halen ze het in hun hoofd! – en als we weggingen vergaten we
het kunstwerk zogenaamd…
Je kent dat
wel, we brachten een fles mee, dronken wat… en probeerden met de nek tussen
onze schouders te verdwijnen, bang dat we teruggeroepen werden… Komt zo’n
onnozele hals de volgende dag zo’n lap naar het stadhuis brengen… te voet… of
op de bakfiets… en met een wind!… en een gezicht van “als ik toch niet overal
aan zou denken!”
Weer dat lastige
jochie, hij staat nu met z’n vuisten tegen de katheder te trommelen. Nou, dan
maar de volle laag!
“Moet je luisteren,
snot, ik zeg dit ook voor jou, voor jouw generatie… Ik ben er niet zo een die
de volgende generatie met onze problemen wil opzadelen… o.k., ik neem je niks
kwalijk, je bent jong en idealistisch… jij vindt dat we eerbied voor de kunst
moeten hebben, dat we de kunst moeten steunen – wat iets anders is dan de
individuele kunstenaar! Wij dachten dat vroeger ook… een financieel probleem,
dachten we… op te lossen door de kunst te privatiseren… met sponsors en reclame
te gaan werken… Waarom niet een klein merknaampje in de hoek van zo’n grote
lap?…
Jij denkt natuurlijk:
als ik minister was sloot ik wat musea, brak de financiële ondersteuning van de
kunstenaars af, en ik was er…
Maar, beste
jongen, dat is het probleem niet… Je doet op die manier niets aan de productie!
We zijn veel te lang te tolerant geweest! Als we nu niets doen moeten we straks
kunstwerken gaan opslaan in onderaardse zoutlagen!… en kunnen we hierboven er
alleen een microfiche van bewaren… Dat bedoel ik als ik zeg: de volgende
generatie niet onze problemen opschepen!… Mag ik nu verder?”
De jongen
lijkt een beetje afgebluft. Vooruit, daar ga ik weer.
(…)
“De zwarte
wordt mishandeld in naam van de Makro (de SHV), in naam van Philips, in naam
van de Shell!… De zwarte in Zuid-Afrika… och laten we ons beperken tot de
kinderen, anders wordt het zo veel, zo algemeen… Welnu: 10.000den zwarte
kinderen zijn gevangen gezet, mishandeld, gemarteld, verkracht en vermoord… en
wij laten dat toe want wij doen ZAKEN met Zuid-Afrika!…”
Ze hebben me
van het podium gesleurd, maar plotseling laten ze me los. Ik zie dat ik voor
een vriendelijk glimlachende Louis Paul Boon sta. Hij trekt me aan mijn mouw
een beetje omlaag, brengt zijn mond naar mijn oor.
“Ik was er al
een poosje,”zegt hij, “maar ik dacht: laat maar even gaan, want Multatuli zelf
zou nooit naar Eindwereld zijn gekomen.”
Dan stapt hij
onder luid applaus het podium op.
Ik weet niet meer wat hij gezegd heeft daar op die katheder waar ik zo lang gestaan had… Zijn woorden aan mij gericht bleven in mijn hoofd zoemen. Ik weet nog wel dat hij daarna in het kafé danste met Sophie, die op haar zeer hoge hakken ver boven hem uitstak. Ikzelf werd afgeleid door een journalist van het Groot Eindeloos Dagblad, die een interview met me wilde en zei dat ik een van de beste lezers van hun blad was…
Louis Paul Boon
schreef twee verhaaltjes over deze avond maar keerde nooit in Eindwereld terug._____
Louis Paul Boon
in Zuid-Afrika werd gepubliceerd in Adem, sept. 1988, inHetWerk51 en
in Meurs A.M. OVER LOUIS PAUL BOON ‘Die twee gebroers en hun zuster, dat was
heilig’ Josken Boon-Vermoesen over de familie Boon.
Op 15 april 1967 publiceerde de kunstcriticus Mr. Ton Frenken in het Eindhovens Dagblad een gedeelte uit een brief van Willem Adams. Deze brief veroorzaakte grote onrust in het bestuurlijke deel van het Eindhovense kunstwereldje.
Boon in 1967
Boon is in 1967
een bekend figuur, hoewel hij al jaren nauwelijks iets nieuws heeft gepubliceerd,
behalve dan de dagelijkse Boontjes in De Vooruit in Gent.
De boeken die
verschijnen zijn vooral verzamelingen van deze Boontjes, zoals Dag aan Dag in 1963 en Dorp in Vlaanderen
in
1966. De laatste roman die hij dan heeft gepubliceerd is Het nieuwe
Onkruid in
1964 en daarvóór verscheen De zoon van Jan de Lichte, in 1961.
Wel krijgt
hij, mede doordat een jonge generatie schrijvers hem als hun voorloper is gaan
eren, grote literaire erkenning. Weverbergh deed dat in zijn gestencild
tijdschrift Bok in 1963, waarvan de boekuitgave, Bokboek, in 1965 grote
invloed had. Het tijdschrift Komma bracht in 1966
een speciaal Boonnummer uit.
In april 1967
wordt in Nederland aan Boon de Constantijn Huygensprijs 1966 uitgereikt. Boon
treedt in de jaren zestig veel naar buiten en
is veel op
radio en televisie.
Louis Paul Boon met Gaston Durnez op tv in 1963
Adams(Boon)-special , HetWerk71, literair kladschrift van Meurs A.M., verschenen 6 januari 2022, genummerd en gesigneerd, verkrijgbaar in mijn Boekwinkeltje Wonderland: bij het overlijden van de kunstschilder Willem Adams, met Persoonlijk eerbetoon, onze kennismaking zoals beschreven in Aan de Lange Weg, het verhaal Willem- Adams over Louis Paul Boon in Eindhoven, de 3 autotochten heen en weer tussen Eindhoven en Erembodegem in België, de opening op 8 januari 1967 van zijn tentoonstelling door Boon, de expositie, de problemen met de kunstenaarsregeling de Contraprestatie, de Sociale Dienst, met de publicaties in het Eindhovens Dagblad. Ook de Boontjes door #LouisPaulBoon over deze belevenis in het dagblad Vooruit, en Willem Adams als model voor personages in mijn schrijven, 16 pag, waarvan 4 met afbeeldingen in kleur: €4 plus €1,92 verzendkosten. Klik op de link bovenaan voor het bestelformulier (veiligste manier) of maak €5,92 over naar NL97 TRIO 0379 4947 87 van Meurs A.M. ovv Uw adres (eenvoudigste manier). Hartelijk dank. Een abonnement wordt zeer gewaardeerd.
In dat kleine streepje tussen die 2 jaartallen zit zijn, soms vrij heftige, leven. De kunstschilder Willem Adams werd geboren op 23 februari 1937 in Veldhoven, in het deel Meerveldhoven, en overleed op 5 januari 2022 in Eindhoven waar hij sinds 1964 woonde. We waren dus dorpsgenoten, Meerveldhovenaars, ik 7 jaar jonger, maar we leerden elkaar pas kennen korte tijd voor hij naar Eindhoven verhuisde. Ik trok een anderhalf jaar later ook naar Eindhoven en toevallig kwam ik in dezelfde buurt terecht. Een van de grote gebeurtenissen in zijn leven was, na zijn verblijf als marinier/verpleger in Nieuw Guinea, de opening van zijn tentoonstelling door de schrijver Louis Paul Boon op 8 december 1967 in Eindhoven. Een groot deel van de special die ik naar aanleiding van zijn overlijden maakte bestaat dan ook opnieuw uit het relaas van deze opening zoals Willem die mij gedaan heeft en zoals ik die zelf ook heb meegemaakt, over de tentoonstelling, en alles er omheen. Zoals de 3 autotochten vanuit Eindhoven naar Erembodegem in België en terug, eerst om Louis Paul Boon over te halen om de opening te verrichten, dan om hem op te halen en dezelfde nacht weer thuis te brengen, en tenslotte om het schilderij te bezorgen dat aan Boon als beloning was beloofd. Maar Willem Adams werd niet alleen een vriend, hij werd ook een personage in mijn schrijven. Sommige sterke verhalen die in het begin van de 21e eeuw in mijn boek Aan de Lange Weg terechtkwamen zijn al in die begintijd in Eindhoven opgeschreven. Maar eerst even terug naar Veldhoven om onze kennismaking weer te geven, geen sterk verhaal, maar wel een vrijwel nauwkeurige weergave in romanvorm hoe we elkaar ontmoet hebben.
Waarschijnlijk de beroemdste afbeelding van Willem Adams, samen met zijn zonen op het affiche voor de tentoonstelling die Louis Paul Boon op 8 december 1967 kwam openen. Er werden ruiten ingeslagen om het affiche te bemachtigen.
Kennismaking. In mijn roman Aan de lange Weg vrijwel waarheidsgetrouw beschreven als de ontmoeting tussen Jan en de Wildeman. Dat geldt lang niet altijd voor de overige scènes waarin de Wildeman optreedt. Daarin spelen net zo goed de sterke verhalen die Willem zelf vertelt een rol als die welke over hem verteld worden. Daar komt bij dat een personage als de bloedmooie Petra Donkers, waarmee de Wildeman in aanraking komt, is samengesteld uit het leven van zeker 4 vrouwen. Maar zoals Jan en de Wildeman elkaar leren kennen is inderdaad zo ongeveer als hoe Willem en ik elkaar hebben ontmoet.
(Willems is café Jansen of De Driesprong, café van Oers is café Willeke van Gestel, hotelcafé Den Os is hotelcafé De Leeuw)
DE WILDEMAN
Café Willems, ofwel Jansen ofwel De Driesprong
Het is zondagavond laat en Jan zit bij Willems. De Wildeman komt binnen, een kunstschilder die zo genoemd wordt vanwege zijn uiterlijk en gedrag. Jan kent hem van de verhalen. Maar er komt iets bij wat de verhalenvertellers niet op waarde wisten te schatten: de Wildeman heeft veel gelezen, Dostojewski, Hermans, Streuvels, Elsschot, Wilde. Het klikt tussen de zeven jaar oudere Wildeman en Jan. Het is al tegen sluitingstijd en ze vertrekken met een liter vieux naar het hutje van de Wildeman. Er staat een kolenkacheltje en er liggen overal tekeningen met een laagje gruis erop. Jan slaapt een paar uur op de rand van het bed van de Wildeman, het hout staat `s morgens in zijn rug. Om half tien zitten ze in café van Oers aan de weg naar Oerle. Ze ontbijten, drinken, kletsen en toepen, en de Wildeman vertelt verhalen, net als de vorige avond. Bij het toepen vertrouwt Jan blindelings op de Wildeman. Bij de verhalen telt voor Jan alleen of ze goed verteld worden. Jan komt zelf ook los. Cafédochter Maria vlucht blozend naar de keuken.
Café van Oers, ofwel Willeke van Gestel
Om een uur of een beginnen ze van Sas naar de Lange Weg te lopen; om half drie moet de Wildeman beginnen bij de weverij. Dan komt Jans zus Tonnie hen tegemoet fietsen.
“Waar
heb jij gezeten? Ik fiets al heel de morgen rond. Bij Den Os wisten ze alleen
dat je naar Willems was gegaan en bij Willems was het nog niet open. Ons moeder
is hartstikke ongerust. Ik begrijp niet hoe je dit kunt doen. Ze heeft het al zo
moeilijk sinds Ineke dood is.”
Jan
was het even vergeten. Want nog geen twee weken geleden, vroeg in de morgen,
gooit Anneke Weels de slaapkamerdeur open van haar oudste zoon die eindelijk
een eigen kamer heeft nu zijn zus is getrouwd, schreeuwt wat naar binnen en
laat de deur open. En die deuropening blijft daar staan als een enorme verticaal
geopende mond, als een schreeuw, en Jan weet niet zeker wat hij heeft gehoord,
maar ook hij schreeuwt: “Doe godverdomme die deur dicht!” Alles schreeuwt, de
moeder, het deurgat, de zoon, want hij beseft nu wat ze heeft geschreeuwd toen
ze wanhopig is weggelopen, niet in staat om stil te staan: “Ineke Verstappen is
dood!”, haar grootste vriendin en troost en het meisje dat hem heeft leren
lopen.
“Ik
ga zo,” had Ineke tegen haar man gemompeld nadat de wekker was gegaan. Maar
toen hij haar een paar minuten later aanstootte en zei: “Toe dan”, reageerde ze
niet meer en was dood.
“Het
ergste was nog dat binnen tien minuten de politie daar was,” zei Anneke. “Wat
denken die lui wel! Dat krijg je er dan ook nog bij. En het was zo`n goed mens,”
zei Anneke. “Als de oudste naar school was, pakte ze de jongste op en zei: ‘Kom
op, Hans, we nemen het er vandaag van, we gaan bij Anneke buurten.’” Anneke kon
wekenlang niet ophouden met huilen.
De Wildeman kent het verhaal van de plotselinge dood van Ineke, haar man werkt bij hem op de weverij.
“Ga maar gauw naar huis,” zegt de Wildeman. “Een moeder moet je niet… nou ja, ga maar gauw naar huis.” (uit Aan de Lange Weg) (wordt vervolgd)
Adams(Boon)-special bij het overlijden van de kunstschilder Willem Adams (1937 -2022), met Persoonlijk eerbetoon, onze kennismaking zoals beschreven in Aan de Lange Weg, Willem- Adams over Louis Paul Boon in Eindhoven, de 3 autotochten heenenweer tussen Eindhoven en Erembodegem in België, de opening in 1967 van zijn tentoonstelling door Boon, de expositie, de problemen met de kunstenaarsregeling de Contraprestatie, de Sociale Dienst, met de publicaties in het Eindhovens Dagblad. Ook de Boontjes in het dagblad Vooruit, en Willem Adams als model voor personages in mijn schrijven, 16 pag, waarvan 4 met afbeeldingen in kleur: €4 plus €1,92 verzendkosten.
(uit Mijn Liefde is scharlakenrood, roman van Meurs A.M.)
De nieuwe zeehelden op de Dam in 1970, geïnspireerd door hun voorbeelden in het CS in 1967, en zoals altijd opgehitst door de Telegraaf.
Gewapend met broekriemen, knipmessen en scharen hebben zo’n 140 marinesoldaten de zogenaamde CS-jeugd het Centraal Station van Amsterdam uitgejaagd. Daar waren 20, veelal langharige jongens en tien meisjes van tussen de 15 en 20 jaar aanwezig. Ze hingen in de hal van het CS rond sinds ze door de penose van de Dam waren gejaagd. Eerder had onroerend goedmagnaat Caransa hun vorige pleisterplaats, het Rembrandttheater gesloten. De actie vond plaats nadat een dag eerder de Telegraaf een artikel had geplaatst onder de kop: “CS geen baas in eigen huis. Matrozenmeisjes lastig gevallen na afscheid van hun jongens”. Voordat de “jongens” optraden was er al een verslaggever en een fotograaf van dit blad aanwezig. De volgende dag publiceerden ze dan ook een smeuïge reportage. Evenals bij het optreden van de penose tegen deze jongeren bleef de politie weg, hoewel ze was gewaarschuwd. Wel hield de politie aan het begin van de Haarlemmerstraat een grote groep jongeren tegen die de CS-jeugd te hulp wilde komen. De NS hadden niet om bijstand gevraagd. De jeugd krijgt daarna een kelder aan de Prins Hendrikkade, waar de politie regelmatig invallen doet; volgens hoofdinspecteur Valken is deze jeugd toch alleen uit op rellen.
(…)
1967
We gaan weer even twee jaar terug. Op de
redactie van de Telegraaf, april 1967. De reporter van de krant oogt helemaal
niet als een burgermannetje. Hij heeft sluik lang haar dat voor zijn gezicht
valt en dat hij voortdurend koket wegschudt. Is dat degene die steeds te keer
gaat tegen het langharig werkschuw tuig? Hoe zit dat? “Och, dat is een spel,”
zegt hij. “Wij dagen de lezers en de langharigen uit, wij moeten daar zelf erg
om lachen. Hoe zullen we het bijvoorbeeld nu brengen? We moeten die Jantjes het
idee geven dat hun meisjes worden lastiggevallen zo gauw die hen op het
Centraal Station hebben uitgezwaaid. Verdomme, moeten die denken: van mijn
meissie blijven die vieze langharige werkschuwen af! En je moet ze het idee
geven dat de spoorwegpolitie het niet aan kan, dat de marine ze te hulp moet
komen. Maar er moet wel een foto bij, van een meisje dat wordt lastiggevallen.
Kom mee, dan gaan we nu die foto maken.” “Maar dan zien we niks, want er
gebeurt eigenlijk nooit wat, die lui hangen daar maar wat rond.” “Dan nemen we
Marie-Louise mee, die is overal voor in, heeft een bloedhekel aan die gozers.
Die laten we tegen zo’n langharige op lopen, schelden, een duw geven en wij
‘klik!’ een plaatje.” “Zorg dat haar gezicht niet te zien is.” “Laat maar aan
mij over.”
Nieuwe zeehelden. Rooie Willem zit aan de
bar van een café aan de Prins Hendrikkade tegenover het Centraal Station. In de
spiegel ziet hij achter zich jongens van de marine binnenkomen, de zaak loopt in
één keer vol. “Kom, we gaan naar hiernaast!” hoort hij roepen, en “Kwart over
acht verzamelen hè.” “Reken maar van Yes!”
Breed zit Willem daar met zijn lange rode haar en zijn
baard en met zijn ellebogen op de bar. “Mag ik er even bij?” vraagt een marinejongen.
Willem kijkt in de spiegel naar hem. “Waarbij?” zegt Willem. “Een pils,” zegt
de marineman. Willem pakt even later het glas aan en steekt het zonder om te
kijken omhoog, de marinemilitair wil het uit zijn hand pakken. “Zo’n
matrozenpakkie heb ik ook gehad, “ zegt Willem naar de spiegel terwijl ze nog
allebei het glas vasthouden, “maar ik ben er al zo’n 15 jaar uitgegroeid, op
mijn achtste stond het me erg lief.”
In de hal van het CS staan enkele tientallen jongelui,
ongeveer een derde ervan zijn meisjes. Zowel de jongens als de meisjes hebben
lang haar. De meeste meisjes dragen minirokjes, sommige spijkerbroeken met
wijde pijpen net als de jongens. Ze roken bijna allemaal. Ze hebben het over
het artikel dat de Telegraaf gisteren over ze heeft geschreven. Ze willen aan
de spoorwegpolitie die meestal in de buurt is vragen of die het ermee eens is
dat de jongelui de dienst uitmaken in het CS en de meisjes lastigvallen. Maar
er is geen spoorwegagent te bekennen. Vreemd.
Opeens is ieder van ze omringd door zes/zeven, veelal
aangeschoten marinejongens. Ze hebben scharen, broeksriemen en boksbeugels.
“Pak ze bij hun reet, die meiden!” “Knip dat haar eraf!” “Ze hebben onze
meisjes lastig gevallen!”
“Zou niet eens willen wijzen naar die afgelebberde trut van
je.” “Rennen, jongens.” “Rot op, marinegoochem!” “Wat mot je van me? Mag je van
je meissie er niet an komme? Nou, bij mijn zeker niet.” “Oprottùùù!
TelegraafFIFI.” “Hoehoe!” “Van jou krijg ik geen natte kut, modepoppie met je
mooie uniformpje.”
Een paar jongens en meisjes zijn op de vloer terechtgekomen
en proberen schoppend, slaand en bijtend de dronken marinelui van zich af te
houden.
“Moet je die fotograaf zien, die kickt erop als wij hier
met onze benen omhoog liggen. Kan je het zien, jochie? Rot op, zeg, ik bijt je
pik eraf en anders die gok van je wel.” “We krijgen hulp van de kant van de
Haarlemmerdijk!” “Volhouden, jongens!”
“Verdomd, ze worden door de smerissen tegengehouden! De
smeris staat aan hun kant. Ja natuurlijk!” “We kunnen dit nooit winnen,
jongens, ze zijn met tien keer zoveel man als wij.” “Zullen we wegwezen dan?”
“O.K, allemaal verschillende kanten op, maar niet naar de voorkant. Naar de
achterkant en naar de sporen, desnoods over de rails. Daar durven die schijters
ons toch niet te volgen. Bovendien zijn de meeste lazarus.” “O.k, rennen, geef
degene die het dichtst bij je staat een trap in zijn kruis en rennen!”
In de eerste editie van de Telegraaf die laat op de avond al in de cafés wordt verkocht, staat een uitgebreide fotoreportage: “Marine verdedigt eer meisjes!” Een laatste achtergebleven matroos die met zijn hoofd op zijn beide armen op de bar ligt kan geen interesse meer opbrengen voor het artikel dat ze hem letterlijk onder zijn neus proberen te duwen: “Jantje, je staat in de krant.”
Ach ja, Heddy, de maker van de enige film waarin ik ooit een rolletje heb ‘gespeeld’, Het Vuur uit 1981. Ik dacht altijd dat het haar eerste film was, een mengsel van speelfilm en documentaire, maar het is haar 3e. Ik mocht mezelf spelen, activist in de scheepsbouw, de #ADM die met de ondergang bedreigd werd. De ‘crew’ voer in een boot over de grachten, we keken op het IJ naar een schip in een droogdok van de ADM, die toen nog achter het CS aan de overkant was, waar de straten nu Bankwerkerij en Scheepsbouwloods (dit is een gok) heten. We kwamen bij de vuilnisschuiten op de Oude Schans aan de kant van de Zuiderkerk. Ik weet niet meer of het toeval was, maar daar had ik begin 70er jaren ook gewerkt, niet op de schuit maar aan de wal ernaast, waar een reservemagazijn was van Polak, groothandel in glas, aardewerk en porselein, met haar hoofdvestiging toen aan de Geldersekade. Ik mocht op zo’n schuit staan oreren als mezelf ( ik werd geïnterviewd) maar in mijn herinnering ging alles wat ik zei verloren in het gelui van de klokken van de Zuiderkerk. We draaiden ook op straat ergens in Oudwest en kwamen bij elkaar in de woning van #JohanvanderKeuken, een wereldberoemde filmmaker en de vader van… inderdaad, en ik meen dat dat in de Jordaan was. Met een binnentuin, binnendaken, denk ik eigenlijk met heel veel plantenbakken met voornamelijk kruiden. Er waren meer beroemdheden die allemaal gratis voor Heddy werkten (misschien dat ik daarom dacht dat het haar eerste film was), zoals de geluidsvrouw die de vrouw van Johan was maar met haar meisjesnaam werd vernoemd, ik herinner me de klanken en de lettergrepen van haar naam. En de vrouw die de foto’s maakte… De acteurs natuurlijk, en de inspiciënten, ze zorgen voor de spullen, in ieder geval bij toneel heten ze zo. Onze zoon, die toen 2 jaar was, speelde met een andere jongen van ongeveer zijn leeftijd, dat zal de zoon van Heddy en van #FransvanderStaak geweest zijn. Over Frans werd altijd een beetje lacherig gedaan omdat hij elk jaar met een nieuwe experimentele film kwam waar de pers en het publiek geen raad mee wisten. Maar ik denk altijd: die krijgt nog wel eens zijn eerherstel. Ik heb ook altijd gedacht dat Frans de maker was van de film met de mooiste titel die ik ken: <Er gaat een eindeloze stoet mensen door mij heen>. Maar ik zie nu dat hij op naam staat van Heddy en een jaar na Het Vuur, in 1982 is gemaakt. Ik heb Heddy daarna nooit meer gezien. Ze heeft in die tijd nog wel een keer gebeld of gemaild met de vraag of ik, ik meen, Sil de Strandjutter wilde spelen, waarop ik zei of schreef: <Maar Heddy, dat kan toch niet, ik heb een heel ander accent en ik ben geen acteur.> Daar is het bij gebleven en dat is waarschijnlijk maar goed ook. Geen idee of ze ooit iets met Sil de Strandjutter heeft gedaan. In ieder geval niet onder die titel. Ze werd bekend met Hersenschimmen, naar het boek van #Bernlef. Hersenschimmen was voor beiden de doorbraak naar het publiek. Daarvoor was Bernlef een soort Frans van der Staak. #HeddyHonigmann werd met haar films wereldberoemd. De televisie stond een jaar of tien geleden aan en ik herkende opeens haar stem, ik wist niet waar ik naar keek. Ze bleek achter een zerk te zitten op Pierre Lachaise, het beroemdste kerkhof ter wereld, en ze sprak tegen een bezoeker van het graf. Vaarwel, Heddy.
Nelleke Meurs-Saris. model voor Anneke in Aan de Lange Weg, op hoge leeftijd in de #Merefelt in #Veldhoven.
Ze
is nu twee jaar getrouwd, bijna even lang als de bezetting duurt, en hij is
altijd weg. De meeste klanten die hij heeft komen oorspronkelijk uit Gelderland,
net als hij. Allemaal voor werk naar Brabant gekomen.
“Wat ga je doen met zo`n vreemde kerel uit zo`n ver
land!” zei haar moeder toen ze zei dat ze verkering had met Leo.
Ze wonen tientallen kilometers verspreid rond de stad,
die klanten, soms in kleine achterafboerderijtjes. Het is altijd laat als hij
thuiskomt. Dat is niet prettig, zeker in oorlogstijd. Soms zou Anneke willen
dat hij een beroep koos waarbij hij gewoon overdag kon werken. Ook al staat dat
wat minder dan verzekeringsagent. Op de zijkant van het huis richting stad,
boven de kippenren, heeft hij een groot emaillen bord met een dame met
hoepelrok en paraplu gespijkerd. Omdat het huis in een bocht ligt is het van
veraf te zien. De Duitsers verdenken, waarschijnlijk na aangifte van een NSB’er,
hem ervan dat het ophangen van dat bord met “De Eerste Nederlandsche” erop een
uiting is van nationalisme. Hij maakt er geen punt van en hangt het bord op van
de andere verzekerings-maatschappij waar hij voor werkt: “De Bataafsche”.
“Weten die Duitsers en hun meelopers veel,” zegt hij.
Ze krijgen er ook nog wat geld voor van de verzekerings-maatschappij.
Ze wou dat hij ’s
avonds thuis was, zeker nu het tweede op komst is. En nu opa en opoe gaan
verhuizen. Ze ziet zich al ’s avonds in haar eentje met twee kinderen zitten.
Als hij thuis is, is hij met zijn administratie bezig of in de hof met zijn
planten of met het graven van de schuilkelder.
Tonnie is al een ruim een jaar en
een echt handenbindertje geworden. Ze klimt overal op, zelfs op het aanrecht.
Levensgevaarlijk. Anneke kan dat allemaal niet in de gaten houden en voor haar
moeder is die kleine rakker te vlug. Opa doet zijn best. Maar hij hoest steeds
meer en raakt daar helemaal uitgeput van. Steeds vaker gaat hij het trapje van
de opkamer op en kruipt in bed. Anneke maakt zich ongerust, ook voor de kleine.
Het is goed dat ze verhuizen. Zeker nu er een andere kleine op komst is.
Opa proeft van de soep. Mag Tonnie
ook wat? Jawel, maar de lepel is nog te vol. Hij zal er eerst wat vanaf slurpen.
Tonnie lacht. Dat is een vreemd geluid hè? Eigenlijk is de lepel veel te groot
voor Tonniekes kleine mondje. Maar aan de punt gaat het wel. Wat is dat nou?
Kan zij ook al slurpen?
Kijk, daarom maakt Anneke zich zo ongerust. Want haar vader is duidelijk ziek. Er wordt niet over gepraat. Haar vader en moeder praten sowieso weinig met elkaar. Ze heeft zich altijd afgevraagd of ze eigenlijk wel bij elkaar passen. Moeders eerste man is overleden, daar is haar halfzuster Bet uit Sas van.
Een van de weinige keren dat moeder een paar zinnen achter elkaar zei, was toen haar zus Saskia en zij op dezelfde dag trouwden en haar zus in Nijmegen ging wonen. De man van haar zus kon hier geen werk meer vinden in de schoenindustrie en daar wel.
Vlnr Antoon van Delft, Cisca Saris, Theet Meurs en Nelleke Saris, de laatste 2 model voor Leo en Anneke Weels
“Als je naar Nijmegen verhuist, zie ik je nooit meer,”
zei haar moeder. “Dat overleef ik niet.” Gelukkig zien ze Saskia nog
regelmatig, dat is erg meegevallen.
Het
is een miskraam geworden en hij was er niet bij. Daar was ze al steeds bang
voor geweest, dat hij er niet bij zou zijn. Toch kon hij er niets aan doen,
want het kwam een paar weken te vroeg.
Anneke had steeds in haar hoofd het
zinnetje zitten: “Als het erop aan komt, ben je er niet bij.” Of dat zo zou
zijn wist ze helemaal niet, maar ze was er wel bang voor. Ze wist ook dat ze
hem daarmee kwetste, maar omdat dat zinnetje in haar hoofd zat moest het er ook
uit, hoe ze zich ook voornam om het voor zich te houden. Ze heeft er meteen
spijt van en begint zelf te huilen. Hij komt de hele dag, het is zondag, niet
uit de kuil die hij aan het graven is voor de schuilkelder.
Het
is doodgeboren, ik wist al een paar dagen dat het niet goed zat, want ik voelde
niets meer. Mijn moeder, die nog elke dag uit Sas naar hier komt lopen om met
huishoudelijke karweitjes als aardappels schillen en groente schoonmaken te
helpen, laat wel eens merken dat ze dan ook niet had hoeven te verhuizen. Mijn
ouders wonen nu naast Bet in een van de lage huisjes met rieten dak waarin Bet
en haar gezin ook nog gewoond hebben. Ik vond het niet verantwoord om zo`n
zieke man als mijn vader in één huis te laten leven met kleine kinderen. Die
zijn het meest kwetsbaar, zeker met dat oorlogseten.
Leo’s zuster Jo en haar man Piet,
die zo dicht bij het vliegveld wonen, op amper tweehonderd meter, dat ze
nauwelijks meer thuis durven te slapen, doen dat nu vaak hier. Hun zoon slaapt
verderop aan de Lange Weg bij het gezin van opa Weels. De Duitsers hebben het
vliegveld flink uitgebreid en tot een belangrijke uitvalsbasis voor hun jagers
en bommenwerpers gemaakt en daarmee ook tot een voornaam doelwit voor de
Engelsen. Laten we eerlijk zijn, rond die miskraam kon ik de hulp van Jo best gebruiken,
al is ze dan wat bazig.
Als Leo thuis is werkt hij aan zijn
schuilkelder in de hof. Haast heeft hij nooit. De oorlog moet lang duren,
willen we er nog iets aan hebben.
Mijn vader is overleden aan tbc. Ik had altijd al een vermoeden dat hij dat had. Hij is maandenlang niet meer uit bed geweest en uiteindelijk doodgegaan in het kamertje waar tot zeven jaar geleden Bet en Toontje hun winkeltje hadden.
De 3 woninkjes met rieten dak aan de Heuvel
Nu hebben ze een grote winkel met woonhuis ernaast.
Bet heeft ook nog jonge kinderen. Die wonen dan wel niet in hetzelfde huis als mijn vader en moeder, maar toch. Die dokters zouden meer open kaart moeten spelen. Ze doen alsof gewone mensen onnozel zijn.
Ik heb een foto laten maken van Tonnie met het grote buurmeisje Ineke dat altijd met haar optrekt. Ik liet die foto trots aan iedereen zien en sommigen zeiden “ja mooi” en anderen zeiden heel weinig en knikten en gaven hem terug, tot iemand zei: “Maar Anneke, zie jij dat dan niet? Dat kind is doodziek! Kijk eens naar die ogen en die koortswangen. Dat kind moet naar een dokter!”
Gerrie Meurs en Tneke Verhoef, model voor Tonnie Weels en Ineke Verstappen
Daar ben ik geweldig van
geschrokken, want inderdaad. Misschien had ik het gewoon niet willen zien. Ik ging
naar de dokter en ik zei: “Dokter, ik wil weten of mijn kind tbc heeft.”
“Hoe kom je daarbij, Anneke?” zei
hij. “Je hoeft toch niet meteen het ergste te denken.”
“Ik wil het weten, dokter,” zei ik, “mijn
vader had ook tbc en dat hebben we ook veel te laat gehoord en nooit is er wat
gedaan om mijn kind daartegen te beschermen.”
“Rustig maar,” zei hij, “als iemand
tbc heeft wil dat nog niet zeggen dat hij ook een gevaar is voor anderen.
Daarvoor moet je zogenaamd ‘open’ tbc hebben.”
Een week later hoorde ik dat Tonnie
inderdaad tbc heeft. Ze ligt nu in onze slaapkamer aan het raam zodat ze de
straat kan zien want het kan lang gaan duren. Ze vindt het maar raar: die
kinderen die altijd buiten spelen. En die zullen het op hun beurt wel vreemd
vinden dat zij daar altijd voor het raam ligt. Over een maand wordt ze drie.
Normaal had ik haar kunnen aanmelden voor de fröbelschool voor over een jaar.
Zonde dat ze nu net ziek is.
Ik
loop alweer op zeven maanden. Jo en Piet wonen al een tijdje bij ons in, want
hun huis bij het vliegveld is door de Duitsers in beslag genomen. Ze hadden
daar toch weg gemoeten, want sinds de geallieerden in Frankrijk staan, wordt
het vliegveld praktisch elke week gebombardeerd.
We hopen dat Tonnie gauw in het
sanatorium kan worden opgenomen. Iedereen verwacht wel dat de oorlog nu vlug is
afgelopen. We kijken erg uit naar de geboorte van ons tweede kind. Ik heb het
gevoel dat deze keer alles goed gaat. Aan mij zal het niet liggen, daar ben ik
van overtuigd. Maar er kan zoveel van buitenaf gebeuren.
Leo fietst al maanden op houten
banden. Dat maakt het hem nog moeilijker om ’s avonds voor spertijd, dat is
acht uur, thuis te zijn. Ik heb al een paar keer doodsangsten uitgestaan omdat
hij te laat was. Tot overmaat van ramp werd zijn fiets door een Duitse soldaat
gevorderd. Toen heb ik hem voor het eerst echt kwaad gezien! Zo boordevol verontwaardiging
dat hij niet te houden was. Iedereen waarschuwde hem voorzichtig te zijn, maar
hij ging naar de Duitse kommandant, speelde in het beste Duits dat hij als
vroegere grensbewoner een beetje kende zo op over zijn Lebensunterhalt!, kranke Tochter! und
zweite Kind auf Komst!, dat
wonder boven wonder hij zijn fiets terugkreeg. Hij vertelt het trots, terwijl
hij net als zijn vader aan zijn pijp trekt.
“Anders waren die moffen nog niet
jarig geweest,” voegt hij eraan toe.
O ja, de schuilkelder is ook al een
paar weken klaar.
We
hebben ons tweede kind gekregen, een jongen. Alles is prima gegaan. We hebben
hem Jan genoemd naar mijn vader Johannes die een paar maanden geleden is
overleden. Peetoom is Toontje geworden, de man van Bet, en hij is zeer vereerd.
“Dat heb je goed gedaan, schoon meidje,” zei hij tegen
me, “jij laat zien dat je me meer waardeert dan je vader altijd heeft gedaan.”
Jantje is meteen na de geboorte door zijn peettante Jo
de schuilkelder ingebracht, want zo hevig als op die dag was het vliegveld nog
niet eerder gebombardeerd.
“Er waren verschillende aanvalsgolven,” zei Leo en: “Maar
goed dat we die schuilkelder hebben!” Het deed mij in ieder geval goed dat
Jantje betrekkelijk veilig was. Maar het blijft vreemd dat je een kind ligt te
krijgen terwijl de vliegtuigen over brommen en de explosies en het afweergeschut
klinken. En dat je dan eigenlijk ook nog blij bent met die vliegtuigen en die
explosies, als ze maar het juiste doel treffen. Tonnie lag toen gelukkig al in
het ziekenhuis in de stad. Tot er plaats is in het sanatorium in Tilburg. Ze
was te ziek om nog langer thuis te blijven, bovendien zou ik gaan bevallen. Ik ben
er blij om, ik neem aan dat de Engelsen geen ziekenhuis bombarderen. Niet met
opzet tenminste, maar de andere missers zijn ook vaak fataal geweest. En Leo
zegt dat de vliegtuigen altijd uit het zuiden of zuidwesten komen, dus niet
over de stad op het vliegveld afgaan, dat is teveel risico vanwege het Duitse
afweergeschut dat vooral rond Philips staat. Laten we maar hopen dat het
allemaal waar is.
Dit is dus wat ik bedoelde met die missers die voor de bevolking fataal zijn. In de straat en wat verderop in de buurt van mijn zuster Bet zijn in Sas twintig doden gevallen en nog veel meer gewonden. Weer door te vroeg losgelaten bommen van de geallieerden. Wat is dat toch?
De begrafenisstoet na het geallieerde bombardement op Zeelst op 17 september 1944
“Dat is angst bij die vliegeniers
dat ze getroffen worden boven het vliegveld en dan door hun eigen bommen exploderen,”
zegt Leo. In ieder geval is bij Bet iedereen ongedeerd, ook mijn moeder. De
hele dag zijn er vliegtuigen over gevlogen, allemaal naar het noorden. Nog een
kwestie van een paar dagen, zegt iedereen, ze zijn de Belgische grens al over.
Zo
bang ben ik nog nooit geweest! De bevrijders waren er de volgende dag al en
gevochten is er hier in het dorp eigenlijk niet. Wel in mijn geboortedorp,
vijftien kilometer hier vandaan, ook nog toen wij hier al waren bevrijd.
Maar wat gebeurde er op de dag van de bevrijding van de stad? De Engelsen stonden midden in Eindhoven en toen kwam, terwijl er de hele dag geen Duits vliegtuig was te bekennen, de Luftwaffe plotseling terug. Er was nog nauwelijks afweergeschut, de bommen treffen de Engelse munitiewagens, tankwagens worden geraakt, er ontstaan hevige branden. Tweehonderdvijfentwintig mensen sterven, om van de gewonden maar niet te spreken.
En ondertussen ligt ons dochtertje daar midden in de stad in het ziekenhuis! Op nog geen honderd meter er vandaan ligt alles plat. Maar het ziekenhuis blijft ongeschonden. De volgende morgen is Leo daar bij Tonnie. Het is er een heksenketel vanwege de honderden doden en gewonden. Maar Tonnie ligt daar rustig achter glas naar de drukke gang te kijken en vertelt dat er allemaal soldaten naar haar hebben gezwaaid.
Nu we, met zijn vieren ondertussen, dit alles hebben overleefd, zal de rest ook wel goed komen. Als er maar gauw plaats is in het sanatorium.
(uit Aan de Lange Weg , roman van Meurs A.M., 3e, geïllustreerde, druk, hier graag bestellen via mijn Boekwinkeltje Wonderland, in nieuwstaat en zonder verzendkosten. U koopt rechtstreeks bij de schrijver die de kosten voor de uitgave zelf gefinancierd heeft. Zo u wilt gesigneerd. Hartelijk dank!)
(uit Aan de Lange Weg , roman van Meurs A.M., 3e, geïllustreerde, druk, hier graag bestellen via mijn Boekwinkeltje Wonderland, in nieuwstaat en zonder verzendkosten. U koopt rechtstreeks bij de schrijver die de kosten voor de uitgave zelf gefinancierd heeft. Zo u wilt gesigneerd. Hartelijk dank!)
Als Jan Weels tot zo laat bij Den Os blijft hangen, zit aan de bar alleen nog de rooie Gielens met zijn lange gezicht en zijn hortende manier van praten. Hij zit altijd aan het gesloten eind van de bar, tegen de muur. Hij kan alles van Marie zien: haar borsten als ze vooroverbuigt en haar benen als ze die over elkaar slaat en haar kont als ze de andere kant op bukt. Marie weet dat en geniet ervan, hoewel ze tegenover anderen erom lacht wanneer de rooie Gielens er niet bij is. Teun van Leer hangt vaak naast de rooie Gielens, scheef zoals hij is geboren en hij stoot alleen zijn klinkers uit. Het is een belevenis een gesprek tussen die twee aan te horen. Maar ze verstaan elkaar als geen ander.
Het was zeker mede aan jongelui als
Jan Weels en zijn vriend Wouter te danken dat het ingeslapen hotel/café Den Os
weer tot leven was gekomen. Eigenaresse Marie luisterde naar de jongens en
vroeg raad als het om de keuze van muziek op de jukebox ging. Zo waren, naast
de oude rockers en naast de populaire tango Speel
die dans van Peter Koelewijn en de favoriete dansplaat A steelguitar and a glass of wine van Paul Anka, de Beatles, de Rolling StonesenAdamoop de jukebox gekomen. En zo werd er dan op zaterdag- en zondagavond
vaak spontaan gedanst, jong en oud door elkaar. Toen met de kermis Hanna
Bosmans samen met de andere Vrouwen van de Eerste Huizen binnen was komen
vallen, was de tent te klein geweest. “De gekste wijven van het dorp bij elkaar
in één ruimte, dat is mij te veel,” zei Leo Weels toen hij de benen nam. De
kermis had hem een leuke gelegenheid geleken om eens een brandewijntje met
suiker te drinken bij hotel/café Den Os waar de laatste tijd zoveel aanloop
was.
Ook Marie laat zich soms tot een
dansje verleiden, genietend van wat ze nog seksueel kan oproepen bij de mannen
die vanachter hun drankje naar haar zitten te loeren. Door een goede klant laat
ze zich onder het tafelkleedje wel eens tussen de benen pakken, tegen een
andere vertelt ze dan weer dat de eerste dat geprobeerd heeft – “Eentje teveel op!” lacht ze vergoelijkend
– maar dat ze hem op de vingers heeft
getikt. Ze is duidelijk in haar tweede jeugd. Het is niet alleen het spelletje
dat ze speelt, vaak met mannen voor wie dit het enige verzetje met een seksueel
tintje is, ze heeft zelf ook het gevoel dat ze aan het begin van een nieuw
leven staat. Hoewel ze in een café is opgegroeid, heeft ze nu eindelijk haar
eigen café. Ze zal haar middenstandsdiploma en haar rijbewijs gaan halen en ook
hierover, hoe zich daarbij te gedragen, vraagt ze de jongelui om raad. En
achteraf vertelt ze dan weer trots hoe ze de examinatoren heeft gecharmeerd.
Als Den Os zo blijft lopen komt alles goed.
Ze flirt niet alleen met de mannen
van zestien tot in de tachtig, het ziet er naar uit dat ze nu ook echt een
stevige jonge minnaar van dertig heeft, want dat Kareltje Manshoog het niet bij
een slippertje wil laten. Allemaal nieuwe leuke dingen, allemaal totaal anders
dan toen ze met haar zoon van nog geen zestien en zijn, met zijn vijftig jaar
veel te oude, stiefvader Gerrit in dat rijtjeshuis zat weggestopt. De wereld is
voor haar op haar veertigste opengegaan.
Ook de altijd vermoeide, wat
tobberige Gerrit ziet het wel zitten als het café zo blijft lopen. Misschien
kan hij dan stoppen met die hem zo uitputtende ploegendiensten. En als hij de
duivenmelkers en de voetballers naar Den Os zou kunnen halen, dan zou voor hem
hobby en inkomen gecombineerd zijn. En dat spelletje van zijn vrouw, tot op
zekere hoogte, als dat de zaak ten goede kwam, nou ja. Maar er moest niets
serieus aan te pas komen. Want hij laat zich natuurlijk niet in de maling
nemen.
Staat naast hotel/café Den Os aan de
Lange Weg nog de laatste boerderij van het dorp, bij café Willems aan het begin
van de Schoolstraat zit de ex-boer Noud Lauwers, ook al eentje die er niet
helemaal normaal uitziet met zijn armpje dat hij omhoog houdt als een
kippevleugel zonder veren. Noud is een van de zonen van de op één na laatste
boerderij van het dorp. Hun boerderij staat er nog wel daar aan de Broeklandweg
maar het land is verkocht aan de gemeente, voor twee nieuwe wijken die er
ondertussen gebouwd zijn. Noud is dus, behalve een vleugellamme, ook een van
zijn land losgesneden boer. Alle reden om de hele dag bij Willems te zitten.
Noud vergelijkt zich graag met de indiaan, wiens land en levenswijze hem zijn
afgenomen en die nu aan het vuurwater is geraakt. Naast hem zit hier aan de bar
en tegen de muur Kareltje Manshoog.
Kareltje is een gevaarlijk mannetje.
Je ziet dat aan die kop met vet achterovergekamd pikzwart haar maar vooral aan
die stevige nek en de houding van die stoere schouders. En ook aan de manier
waarop hij naar je kijkt en luistert zonder iets te zeggen. Tot degene die hem
een verhaal vertelt er ongemakkelijk van wordt en op zijn barkruk
ineenschrompelt en Kareltje het verhaal van de ander dodelijk samenvat: “Dus de
vrouwen moeten voor jou uitkijken.”
“Nou, dat valt ook wel weer mee,”
zegt de ander met het stemmetje van een muis.
Bij Willems komt iedereen, ook de
Philipsbeambten uit de nieuwe wijk die in de volksmond het Zilverstrand wordt
genoemd. Ze gaan zaterdagsmorgens judoën in het patronaat en daarna nemen ze
een paar pilsjes bij Willems. Judo is ongelooflijk populair sinds Anton Geesink
wereldkampioen is geworden. Nee, net zoals Jan Weels daar dan de hele dag
blijven hangen doen ze niet. Om één uur zitten ze gewoon aan de lunch bij de
vrouw thuis. Jan komt pas bij het avondeten thuis, en ook dat vaak niet. Soms
brengt hij een oud mannetje, dat door zijn toedoen een borrel teveel genomen
heeft, terug naar het klooster. Dat is de gelegenheid om zich af te vragen waar
hij mee bezig is en of hij zijn judopak niet naar huis moet brengen. Hij blijft
op de been met borrelworstjes, pinda`s en paprikachips.
Vorige zaterdag is hij met Ko
Bierhof in de taxi gestapt naar Valkenswaard (10 kilometer!), hoewel
hij gezegd had dat zijn geld zo goed als op was. Maar Ko had erop gestaan dat
hij meeging en hem in het café in Valkenswaard, waar volgens hem zijn geliefde
zat, aan iedereen voorgesteld als zijn ‘jonge vriend’, en ze waren allemaal erg
aardig tegen hem geweest. Ko had inderdaad urenlang contact met de bazin, die
als ze maar even kon bij hem kwam zitten. Hij zag er in zijn donkerblauwe
streepjespak uit als een heer, hij was zeer charmant en zong mee met de Franse
chansons. Maar voor zover Jan zich kon herinneren waren Ko en zijn geliefde
niet van de bar weggeweest. Het diepe hoge café was hem bijgebleven als een
prettige omgeving om te zijn. Ze waren ook met de taxi teruggekomen, een hele
uitgave, en hadden afgesproken om de volgende zaterdag opnieuw te gaan.
Dat was gisteren, maar hij had
vergeefs bij Willems zitten wachten. En toen had men hem uitgelegd waar Ko
waarschijnlijk was. Hij had het timmerfabriekje achter de huizen inderdaad
gevonden, en daar had Ko gestaan in zijn beige timmermansoverall. Toen pas had
Jan zich gerealiseerd hoe de honderden guldens die Ko het vorige weekeind voor hen
beiden had uitgegeven, verdiend moesten worden.
Mon amour, mon amourr, liet
Ko steeds op de jukebox spelen, wat de achterkant was van Non, je ne
regrette rien van Edith Piaf. Het was Jans taak geweest de plaat steeds
opnieuw te kiezen en zelfs het kwartje daarvoor had Ko hem gegeven. Jan
schaamde zich en was niet teruggegaan naar Willems. Voor het eerst in lange
tijd kwam hij zaterdags overdag thuis.
Het is zondagavond laat en Jan zit
bij Willems. De Wildeman komt binnen, een kunstschilder die zo genoemd wordt
vanwege zijn uiterlijk en gedrag. Jan kent hem van de verhalen. Maar er komt iets
bij wat de verhalenvertellers niet op waarde wisten te schatten: de Wildeman
heeft veel gelezen, Dostojewski, Hermans, Streuvels, Elsschot, Wilde. Het klikt
tussen de zeven jaar oudere Wildeman en Jan. Het is al tegen sluitingstijd en
ze vertrekken met een liter vieux naar het hutje van de Wildeman. Er staat een
kolenkacheltje en er liggen overal tekeningen met een laagje gruis erop. Jan
slaapt een paar uur op de rand van het bed van de Wildeman, het hout staat `s morgens
in zijn rug. Om half tien zitten ze in café van Oers aan de weg naar Oerle. Ze
ontbijten, drinken, kletsen en toepen, en de Wildeman vertelt verhalen, net als
de vorige avond. Bij het toepen vertrouwt Jan blindelings op de Wildeman. Bij
de verhalen telt voor Jan alleen of ze goed verteld worden. Jan komt zelf ook
los. Cafédochter Maria vlucht blozend naar de keuken. Om een uur of een
beginnen ze van Sas naar de Lange Weg te lopen; om half drie moet de Wildeman
beginnen bij de weverij. Dan komt Jans zus Tonnie hen tegemoet fietsen.
“Waar heb jij gezeten? Ik fiets al
heel de morgen rond. Bij Den Os wisten ze alleen dat je naar Willems was gegaan
en bij Willems was het nog niet open. Ons moeder is hartstikke ongerust. Ik
begrijp niet hoe je dit kunt doen. Ze heeft het al zo moeilijk sinds Ineke dood
is.”
Jan was het even vergeten. Want nog
geen twee weken geleden, vroeg in de morgen, gooit Anneke Weels de slaapkamerdeur
open van haar oudste zoon die eindelijk een eigen kamer heeft nu zijn zus is
getrouwd, schreeuwt wat naar binnen en laat de deur open. En die deuropening
blijft daar staan als een enorme vertikaal geopende mond, als een schreeuw, en
Jan weet niet zeker wat hij heeft gehoord, maar ook hij schreeuwt: “Doe
godverdomme die deur dicht!” Alles schreeuwt, de moeder, het deurgat, de zoon,
want hij beseft nu wat ze heeft geschreeuwd toen ze wanhopig is weggelopen,
niet in staat om stil te staan: “Ineke Verstappen is dood!”, haar grootste
vriendin en troost en het meisje dat hem heeft leren lopen.
“Ik ga zo,” had Ineke tegen haar man
gemompeld nadat de wekker was gegaan. Maar toen hij haar een paar minuten later
aanstootte en zei: “Toe dan”, reageerde ze niet meer en was dood.
“Het ergste was nog dat binnen tien
minuten de politie daar was,” zei Anneke. “Wat denken die lui wel! Dat krijg je
er dan ook nog bij. En het was zo`n goed mens,” zei Anneke. “Als de oudste naar
school was, pakte ze de jongste op en zei: ‘Kom op, Hans, we nemen het er
vandaag van, we gaan bij Anneke buurten.’” Anneke kon wekenlang niet ophouden
met huilen.
De Wildeman kent het verhaal van de
plotselinge dood van Ineke, haar man werkt bij hem op de weverij.
“Ga maar gauw naar huis,” zegt de Wildeman. “Een moeder moet je niet… nou ja, ga maar gauw naar huis.”
zie ook OP CAFÉ EEN, eveneens zich afspelend in Den Os, uit Aan de Lange Weg , roman van Meurs A.M., 3e, geïllustreerde, druk, hier graag bestellen via mijn Boekwinkeltje Wonderland, in nieuwstaat en zonder verzendkosten. U koopt rechtstreeks bij de schrijver die de kosten voor de uitgave zelf gefinancierd heeft. Zo u wilt gesigneerd. Hartelijk dank!)
(Tanja Nijmeijer krijgt bij het verschijnen van haar boek veel kritiek op het feit dat ze zich bij de linkse guerrillabeweging FARC in Colombia heeft aangesloten. De jongeman T vraagt zich midden 60er jaren in de roman <Mijn liefde is scharlakenrood> het volgende af: <Moet hij eigenlijk niet naar Zuid-Amerika gaan en aan de kant van de guerilleros vechten? Wat is eigenlijk het excuus om niet te gaan? Heeft iemand het recht te zeggen: ik ben moe, het is me te moeilijk, ik heb genoeg van het me moeilijk maken, ik wil gewoon mijn eigen leven leiden en van daaruit eerlijk proberen te blijven? Hij heeft nu meer dan een jaar geprobeerd alles bij te houden wat er in de wereld gebeurt. Verder nergens tijd voor. Moet hij daar dan maar mee stoppen? Maar nauwelijks enkele minuten later beseft hij, na het nieuws gehoord te hebben, dat het weglaten van dit alles de dood zou betekenen voor zijn nieuwe bestaan.)
1966 – 1969
De bewustwording van T
T heeft in Amsterdam een kamertje gevonden
bovenin een huis aan een gracht en vlakbij een oude vestingtoren. Hij had een
man die in de buurt, op de Kromboomsloot, zijn hondje uitliet aangesproken en
die man had gezegd dat er bij hem over zes weken een kamer vrij kwam. Je gaat
eerst een paar meter een zijstraatje van de gracht in en een hoge buitentrap op
en staat dan voor de buitendeuren waarvan er een alleen van de eerste
verdieping is. De andere is van het trappenhuis naar de tweede en de derde en
naar de zolder, waar de bewoners van de étages elk een kamertje hebben dat ze
meestal verhuren. Op de begane grond, onder die hoge buitentrap, is een soort
kerk meent T waar de bewoners van de eerste verdieping alles mee van doen
hebben. Een toilet hebben de kamerhuurders op de vierde niet, daarvoor moeten
ze bij hun hospita aankloppen. Of ze moeten een emmer gebruiken die met
chemicaliën is gevuld en chemisch toilet wordt genoemd. Je kunt deze emmer op
een gunstig moment legen in het toilet van je hospita of, liefst ‘s avonds laat
als er niemand op straat is, in de gracht. Er staat daar een vissers- of
woonbootpompje waaraan je de emmer kunt omspoelen. Op de zolderverdieping is er
voor de vijf bewoners, waarvan T er nu een is, slechts een wasbak in het
trappenhuis met daarnaast een butagastoestel. Het is absoluut niet de bedoeling
dat je je emmer leegt in de wasbak. Zoals het evenmin de bedoeling is dat de
jongens in de wasbak plassen. Als de twee meisjes die er wonen erop betrapt
zouden worden dat ze hun pispotje in de wasbak kieperen, zouden ze een andere
kamer moeten zoeken. En omdat een van hen haar kamer via de kerk beneden heeft
gekregen, zou ze niet meer op bemiddeling van de kerk mogen rekenen.
Integendeel, deze zou het haar zelfs moeilijk kunnen maken. Als iedereen weet waar
hij aan toe is, hoeven we het er verder niet over te hebben.
Het meisje dat haar kamertje via de kerk
heeft gekregen woont aan de overkant van het trappenhuis. Er woont aan dat
gangetje ook nog een wat oudere, nogal kleine man met sluik zwart haar die er
soms uitziet als een zwerver en dan opeens weer een net pak aan heeft. Aan de
kant van T woont nog een jongen en vlak naast T een meisje.
President Johnson van de Verenigde Staten wil ingrijpend
gaan bezuinigen op het ruimtevaartprogramma. Dat is natuurlijk vanwege de
kosten van de oorlog in Vietnam. Vriend en vijand geloven echter niet dat de VS
het risico zullen nemen dat ze wat betreft de landing van de eerste mens op de
maan opnieuw door de Russen zullen worden afgetroefd, zoals dat in 1957 gebeurde
met de eerste satelliet in de ruimte, de Spoetnik, vervolgens een paar maanden
later met het eerste levende wezen, het hondje Laika, in een satelliet die nog
niet op aarde kon terugkeren en dus verbrandde maar toch de eerste stap was
naar de bemande ruimtevaart, en zoals dat in 1961 gebeurde met het lanceren van
de eerste mens in de ruimte, Joeri Gagarin, die zoals bekend wel terugkeerde.
De senator Mansfield stelt voor de Amerikaanse troepensterkte in Europa tot
tweevijfde terug te brengen, onder andere omdat de Europese Navo-bondgenoten
niet aan hun verplichtingen voldoen inzake de oorlog in Vietnam.
Zijn verwarming is een butagaskacheltje. Daarom moet het
dakraampje altijd een beetje openstaan. Zijn elektriciteit komt via een draad
die naast zijn deur door de vloer gaat, zijn hospita woont vlak onder hem. Als
je de stekker uit het stopcontact trekt is de kamer zonder stroom. Bovendien is
dat gevaarlijk want de stroom staat op de stekker. Zijn hospes is een
marktkoopman die niet op het idee is gekomen om de stroom op het stopcontact te
zetten.
De derde wet op de Burgerrechten, die een verdere stap
moest betekenen naar het einde van de rassenongelijkheid in de VS, is door de
senaat verworpen. Ook dit jaar zijn er bij rassenrellen reeds tientallen
zwarten door de politie gedood. De oprichting van Black Power is het antwoord
van radicale zwarten die zich niet langer door de politie en organisaties als
de Ku Klux Klan willen laten afslachten.
Eerst
haalt hij de doeken weg die de dakbalken verbergen. Hij wil ze bruin beitsen en
ze daarmee accentueren. Soms snuift hij voorzichtig, bang weer de bedorven pis
te ruiken die de vorige bewoner had laten staan. Hij valt een paar keer met wat
alcohol op in de stoel in slaap. Hij droomt. Hij is in Vietnam. Hij kan zich niet
voorstellen dat hij er vrijwillig naartoe is gegaan. Hij moet vechten aan de
kant van de Amerikanen. Er is een bruingroen water dat aan zijn kant door
horizontale palen in drieën is verdeeld. Het doet hem aan een buitenzwembad dat
hij kent denken maar dit water is veel uitgestrekter. In de verte ligt links
het kamp van de vijand. In zijn kamp liggen in het grote middenvak in rijen die
weliswaar niet meer volledig gevuld zijn toch nog heel wat zeer kleine
gevechtsbootjes, niet groter dan een roeiboot. In het kleinere vak rechts
liggen er ongeveer even veel, maar ook hier is uitgedund. Aan de linker kant
zijn er nog maar een stuk of vier over. Hij kiest links omdat hij meent dat
links altijd het beste is. Dit linker vak ligt het dichtst bij de vijand, bij een
gelijke start zijn deze bootjes er dus het eerst. Ze kunnen niet uitwijken naar
rechts want dan komen ze in de vuurlinie van de midden- en rechterbootjes. Hij
en zijn twee vrienden die ook net zijn aangekomen staan onder leiding van een
man met een lang gezicht en blond haar dat in een paar slagen achterover is
gekamd. Hij lijkt op T’s eerste baas. Na het eerste gevecht keren zijn twee
vrienden niet terug. De leider vertelt dat hij Porter heet, de naam van T’s
tweede baas. T zegt dat hij waarschijnlijk zijn broer kent maar dat deze
helemaal niet op hem lijkt, hij zal hem de groeten doen. “Neenee,” zegt de man
en vertelt dan dat hij eigenlijk helemaal geen Porter heet. Ze zwemmen in een
smalle inham waar grote zware bomen het licht wegnemen en het water zwart is.
De man gaat soms even onder waarbij hij rochelt en kreunt. T meent dat de man
hem iets wil leren, soms denkt hij dat de man dronken is, hij vertrouwt hem
niet en houdt hem in de gaten. Opeens gilt de man: “Je bloedt, het bloed
stroomt uit je neus. Gauw naar de kant!” T wordt wee van angst dat hij dood zal
bloeden. Hij zwemt met zijn hoofd omhoog naar de kant en gaat op de rand
zitten, zijn benen in het water. De man zal in het grauwe huis aan de overkant
van de inham iets gaan halen. T wordt opeens doodsbang dat de man boven in het
huis aan de overkant plotseling een raampje zal openstoten en hem met zijn
machinegeweer van de kant maaien. Hij zit daar als een makkelijk doelwit. T
loopt achter de bomen hard weg.
In een stadion in Phnom-Penh, de hoofdstad van Cambodja,
heeft president De Gaulle van Frankrijk voor een gehoor van honderdduizend
mensen felle kritiek geuit op de oorlogspolitiek van de VS in Vietnam.
Telkens als hij zo in zijn luie stoel wakker wordt, slapen
zijn handen. Hij zit dan wel een uur voor zich uit te staren, niet in staat
iets te doen. De eerste keer dat hem dat overkwam was op een avond, het was zo
goed als donker geworden. Na het slapen bekijkt hij lange tijd met twee
spiegels zijn gezicht van alle kanten. Door de ene spiegel door de kamer te
bewegen krijgt hij het effect van een film.
Hij is alleen. De ene dag haalt hij de affiches van
boerenkool en braadkuiken van de wanden, de andere dag de hoezen van kleine
grammofoonplaten. Elke dag moet hij iets doen. Toen hij in het toilet van zijn
hospita de emmer bedorven pis niet snel genoeg kon doorgetrokken krijgen, liep
hij kokhalzend weg. In de eerste week loopt hij elke avond langs de hoeren in
de buurt en masturbeert daarna in bed.
Denk je dat er eindelijk een belangrijke politieke daad
wordt gesteld, de moord door een parlementsbode op Verwoerd van het
apartheidsregime in Zuid-Afrika, blijkt de moordenaar geestelijk gestoord… Maar
dat zeiden de nazi’s ook over Van der Lubbe die de Reichstag in brand heeft
gestoken. Die was communist of geestelijk gestoord. Het is in ieder geval niet
langer verantwoord om niet politiek geëngageerd te zijn. Hij moet zich
verdiepen in communisme en socialisme, in hoe Rusland zijn veroveringen gemaakt
heeft, in de situatie Laos, Vietnam, in rechts en links, in de Zuid-Europese
rechtse dictaturen, in het ontstaan van Israël.
In café Hoppe op het Spui raken twee Zuiderlingen met
elkaar in gesprek. De een is een politicus uit Helmond die de VVD heeft
verlaten en van plan is een nieuwe politieke partij op te richten, hij zoekt
nog naar een aansprekende naam. De ander is een kunstschilder uit Eindhoven die
vertelt dat hij vorig jaar de kunstenaarsgroep Mei ’65 heeft opgericht. Enkele
dagen later wordt de oprichting bekend gemaakt van de politieke partij Democraten
’66 oftewel D’66. Zo gaat dat dus, denkt de kunstenaar in Eindhoven.
Onze jongen walgt van heel rechts Nederland, van alles wat
fascistisch of zelfs maar gewoon conservatief is. De zeer rechtse KVP-er
Schmelzer heeft het kabinet van katholieken, sociaaldemocraten en
antirevolutionairen laten vallen. Het kabinet was naar de zin van conservatieve
katholieken te “links” bezig. Deze maandag is hij door zijn rotstemming niet
gaan werken, hij lost vrachtwagens bij een groothandel op de kop van de Zeedijk.
Er is daar een meisje waar hij geil op is. Hij is erg alleen. Mag dat
misschien? Het gaat niemand iets aan.
Het is een gedachte die hij steeds
verdringt maar het is waar, hij ziet Amsterdam niet meer als in het begin, hij
is teleurgesteld. Hij is teruggevallen op deze buurt en ziet van Amsterdam nu
minder dan toen hij op zoek was naar een kamer. Hij ging toen geregeld over het
Y en kwam ook aan de andere kant van het Damrak. Hij is die enthousiaste frisse
blik van het begin kwijt en denkt met heimwee terug aan hoe hij voor het eerst
Amsterdam binnenkwam, die sensatie om in de tram te zitten die maar net tussen
de hoge huizen scheen door te kunnen.
In de deelstaat Hessen in West-Duitsland heeft de
neonazistische NPD 8% van de stemmen gekregen. Het aantal ultrarechtse
elementen in Duitsland is weer ontzettend toegenomen. Nochtans vormen zij
volgens de regering geen gevaar voor de democratie. In Nederland zijn de
regionale kranten en praktisch alle geïllustreerde tijdschriften in één rechtse
hand gekomen. Daarom, dames en heren, moet ik u eens te meer waarschuwen voor
de gevaarlijke linkse voorlichting in de persorganen. Wij zijn blij dat de
ultrarechtsen in Duitsland geen gevaar vormen voor de democratie in Portugal,
Spanje, Rhodesië, Zuid-Afrika en andere dictaturen.
De gordijnen en doeken in zijn kamer zijn vroegere,
merkwaardige en vooral zeer wijde jurken van zijn zeer dikke, lieve hospita.
Zittend op de vloer onder het schuine dakgedeelte van zijn kamer, overal gaten
en hoeken en opbergruimtes ontdekkend, wordt hij vertrouwd met zijn kamer en
overweegt om allerlei verborgen kastjes te maken en, bijvoorbeeld, een geheime
toegang tot de kamer van zijn buurmeisje. Feit is dat hij vanuit zijn kamer een
ruimte achter die van haar heeft ontdekt waarin hij al wat spullen heeft
opgeborgen, en als hij een stuk uit de balk zou zagen zou hij zelfs in de
ruimte kunnen komen. Zijn butagaskacheltje verspreidt bij het aansteken een
aangename geur van verbranding die meteen het idee van warmte geeft. Hij heeft
die gewaarwording ook bij het ruiken van de uitlaatgassen van een vrachtwagen
die hij in de kou moet lossen. Op zijn kamer is hij steeds bang voor
kolendampvergiftiging, waar volgens de krant dagelijks vooral oude mensen aan
sterven. Zijn dakraam moet altijd een beetje openstaan, al is het nog zo koud.
Er is dankzij Zuid-Afrika in ieder geval één Nederlands
woord dat de hele wereld kent: apartheid. Hij loopt zenuwachtig heen-en-weer,
hij heeft het koud, hij moet zijn sokken aan doen, maar de kou komt van binnen.
Hij moet zich verdiepen in de politiek, in Marx, in het socialisme, maar
wanneer moet hij dat godverdomme allemaal doen! Hij klappertandt, hij heeft de
sokken nog niet aan gedaan. Hij is bang, bang voor de rechtse krachten die
overal opduiken. Er zitten hier in de gemeenteraad nota bene vier Boeren, een
uiterst rechtse, bijna fascistische partij die landelijk 9% van de stemmen
heeft gehaald, tegenover één Provo. En ondertussen doet men alsof het een tijd
is van uiterst gevaarlijke links-radicale krachten die de maatschappij trachten
over te nemen.
In Hanoi en omgeving hebben de Amerikanen systematisch
woonwijken gebombardeerd. Aldus de Amerikaanse journalist Salisbury die ter
plekke is geweest.
Hij kan niet blijven vluchten. Hij krabt de roos van zijn hoofd.
Hij wrijft over zijn jeukende oren. Hij vertrekt zijn gezicht en vormt met zijn
mond de woorden van de beatplaat op de radio. Al voor het avondeten
gemasturbeerd op Corrie van zijn werk. Hij is duidelijk bezeten van haar, moet
hij haar mee uit vragen? Maar hoe lang werkt hij daar nog? Nu al staat hij bij
gebrek aan laad- en loswerk in te pakken, waar hij een gruwelijke hekel aan
heeft.
Het sneeuwt als hij uit het koffiehuis
komt. Het zat er vol oude mannetjes, twee vrouwen en een paar zwarten. Iedereen
keek geboeid naar het zaterdagmiddag-programma op de tv. Een man die zat te
slapen werd door roepen wakker gemaakt, slapen mocht niet. T had hoofdpijn van
de jenever die hij op zijn kamer gedronken had en was terneergeslagen door de
vele dingen die hij moest doen en niet gedaan had. Harry, de kunstenaar die hij
op zoek naar een kamer heeft leren kennen, was niet thuis. T wilde bij hem
schijten, douchen en zijn haar wassen, bovendien zou hij hem helpen met het
ophangen van een paar spotjes. Hij heeft jeuk op zijn hoofd en ergert zich aan
zijn baard. Hij is schraal onder zijn neus en zijn linkermondhoek gaat weer
kapot. Hij heeft geen zin in fruit. Hij zou zich meer moeten bezighouden met
wat andere jongeren doen.
Toch bevalt het me om hier te wonen, denkt hij terwijl hij
in een koffiehuis aan de Nieuwmarkt zit, de sfeer bevalt me. Overal elders is
het erger. Toen hij in de kou liep had hij weer even aan een hoer gedacht,
vergetend dat hij er geen warmte zou vinden en na tien minuten weer buiten zou
staan.
De Rechtsen besluiten voortaan elke vergrijp, hoe klein
ook, met de dood te bestraffen. Dit ter vereenvoudiging van de rechtspraak,
afschaffing van dure gevangenissen en als bijdrage aan de oplossing van het
overbevolkingsvraagstuk.
In café De Vriendschap op de Nieuwmarkt zit een oude man
met wit haar, open gezicht en grote kinderogen steeds onverstaanbaar te praten.
Een man zegt: “Het is een Turk, komt voor vanavond: AjaxBesiktas.” Opeens valt
de oude man met stoel en al achterover met zijn achterhoofd op de tegels. “Die
is dood,” zegt de man van ‘Ajax-Besiktas’, “die is dood.” “Nee, hij is niet
dood,” zegt T, “ ik zag zijn ogen bewegen.” “Die gaat dood!” schreeuwt een
kleine artistieke man met grijze baard en zwarte jas met capuchon naast hem. De
oude man ligt op de kale vloer en de man met de baard schreeuwt: “Die gaat
vanavond de pijp uit!” en ondertussen knijpt hij T hard in zijn bovenarm.
Iemand duwt de oude man op zijn zij. “Niet aankomen!” wordt er geschreeuwd.
“Hij bloedt niet,” zegt een ander, “hij bloedt niet uit zijn mond.” “Ook niet
uit zijn achterhoofd,” zegt nog een ander. “Die is er geweest!“ danst de man
met de capuchon en de baard, “ik heb het zo al eens meegemaakt.” Ze trekken de
oude man overeind.
Als ze de man met de witte haren, het open gezicht en de
grote kinderogen overeind hebben getrokken, zetten ze hem op een stoel en
schuiven een tafel in zijn buik zodat hij niet kan vallen. De oude man begint
even later weer in onverstaanbaar Nederlands te mompelen en kijkt je met zijn
grote ogen aan. “Stil maar,” zegt iemand, “we weten wel dat je uit Turkije
komt.” Dan pakt iemand hem van achter om zijn middel en draagt hem naar buiten.
Als zijn voeten de grond raken zakt hij door zijn knieën en zit op handen en
knieën op de stoep. Iemand maakt de deur dicht en zegt tegen T: “Hij zei tegen
me: ik ga op handen en knieën, dat gaat net zo vlug.” “Je kunt hem toch zo niet
laten zitten,” zegt T. “Die is allang weg,” zegt de ander, “kijk maar.” Hij
opent de deur weer, de oude man is weg.
Op Sinterklaasavond heeft hij de neiging door de
hoerenbuurt te gaan lopen en te kijken hoeveel er werken en hoeveel
belangstelling er is maar hij wordt weerhouden door de kou en door zijn
verlegenheid. Hij zou alle hoeren van de buurt moeten proberen, alle honderden,
stelselmatig, een voor een, telkens als hij een paar tientjes over heeft. Hij
heeft wat extra flesjes bier gehaald voor vanavond. Hij had een hoer horen
zeggen: “Ik kousen stoppen en hij met een ander in de koffer.” Ging het maar zo
makkelijk! Zijn moeder heeft hem een tientje gestuurd. Voor dat tientje kan hij
nu voor haar een cadeautje kopen. Wie is ermee gebaat? De winkelier, de
groothandel, de fabrikant. Sinterklaas een kapitalistisch feest. Hij voelt zich
opgelucht dat hij helemaal geen pakjes hoeft in te pakken, rijmpjes te maken en
vooral dat hij helemaal niet leuk hoeft te zijn. Hij heeft zojuist zijn handen
ingesmeerd omdat ze schraal zijn en jeuken. Verdomme, telkens die drang tot
janken: bij mensen die verdronken zijn, bij een astronaut die de ruimte in
gaat.
De hele buurt hier, de rosse, de donkere, zou
gesocialiseerd moeten worden. De hoeren zouden maatschappelijk werksters moeten
zijn. Die hele buurt is één groot teken van het falen van de seks in onze
samenleving. Hij moet zich in ieder geval zo gauw mogelijk politiek op de
hoogte stellen.
In het proces tegen
oorlogsmisdadigers van het kamp Sobibor zijn straffen uitgesproken van drie
jaar tot levenslang. Hij hoort zijn vader zeggen: “Die hadden ze allang op
moeten hangen, die vuile beesten. Waarom moeten ze daar zo lang mee wachten?
Dat vuile wijf, ze stopte er honderd in een treinwagon waar maar plaats was
voor vijfentwintig. Ik zou zo’n wijf pas kunnen vergeven als ik ze es flink had
afgeranseld, er flink met de zweep over was gegaan.” Veel ex-nazi’s zijn
opnieuw aan de macht.
Hij droomt van zijn vader op krukken. Het is oorlog, met
krukken onder zijn oksels loopt zijn vader over heuvels. Waar lijken die
heuvels op? Ze bestaan uit zand en hier en daar een beetje gras. Het zijn geen
duinen. Het is Vietnam. Nu weet hij het niet meer zeker. Is het Vietnam?
Hij voelt zich ontzettend ver van alle bossen verwijderd.
Hij moet in een makkelijke stoel gaan zitten. Hij heeft de hele dag aan een
stuk vrachtwagens gelost en heeft nu pijn in zijn rug. Hij voelt zich vies en
heeft een baard, hij ziet er vermoeid uit en zijn mondhoeken zijn nog steeds
kapot. Dacht je dat de sinaasappels en citroenen hielpen, de zalf? Nee hoor.
Hij stoot zijn koude bovenhand aan het cement van de schoorsteen die door zijn
kamer loopt. Dat is om erg kwaad van te worden. Hij heeft de laatste dagen om
de haverklap de aandrang tot janken. Zou hij overspannen zijn? Hij is steeds
bang dat zijn hospita naar boven komt als hij de radio hard heeft staan.
Hij gaat er even uit. Als hij de kamer uit gaat controleert
hij altijd of zijn buren er zijn: zijn buurmeisje, zijn buurjongen en zijn
overbuurmeisje, het meisje aan de andere kant van het trappenhuis. Als de
buurmeisjes er zijn vindt hij dat meestal fijn, als zijn buurjongen er is
meestal niet, tenzij het vriendinnetje van de buurjongen er ook is. Er ligt
overal sneeuw. Harry de kunstenaar aan de Amstel is niet thuis. Hij loopt over
het Rembrandtplein naar het Muntplein, door een stukje Kalverstraat, door de
Nes langs de Brakke Grond, langs een paar hoeren, maar DE hoer ziet hij niet.
Ze zaten allemaal te lezen, kerstverhalen, denkt hij. De hoer die altijd
verlegen zit te kijken ziet hij op de Zeedijk bij een man in een auto stappen.
Ze kijkt hem aan, herkent hem waarschijnlijk. Voor haar raam ziet hij even
later een bordje: “Gem. kamer te huur, tel. …”
In
Vietnam is de toestand zo in-triest dat je niet weet of een kind
dat vandaag hulp krijgt morgen nog in leven
is. De Amerikaanse regering weigert verantwoording te aanvaarden voor de kinderen
die voortkomen uit de pleziertjes van de Amerikaanse soldaten. Wel is er in
Amerika een groot persoonlijk initiatief. Persoonlijk initiatief helpt
persoonlijk initiatief. De kinderen in Korea die gemengd bloed hebben worden
erg gediscrimineerd, er zijn kinderen gestenigd.
“Als ik niet gek was liep ik hier niet met
jou,” zegt zijn buurmeisje. Ze is meegeweest naar het personeelsfeest van zijn
werk en nu lopen ze met nog wat jongelui over de Zeedijk op zoek naar een café
dat nog open is. Als ze met hun tweetjes op zijn kamer zijn durft hij eerst
niet, want ze had gezegd dat haar vriend het vast zou uitmaken als ze met een
ander naar bed ging. Maar dan komt ze vlak voor hem op de vloer bij het
kacheltje zitten en dan moet hij wel.
De zon en de politieagenten op de Zeedijk, hij met een
kachel op een steekwagen, de witte kerstklokken voor het raam van de hoer die
pas om half zes komt, Annemieke het eerste meisje waarmee hij naar bed is
geweest na al die jaren met zijn vriendin, dit allemaal propt hem boordevol
gevoel en hij snikt van geluk terwijl hij met de kachel op de steekkar in de
winterzon over de Zeedijk loopt.
De huidige president van West-Duitsland,
Heinrich Lübke, heeft in 1964 onderscheidingen (Verdienstkreuze) uitgereikt aan
enkele Duitse oorlogsmisdadigers, zoals aan Heinrich Bütefisch die in
Neurenberg tot 6 jaar gevangenisstraf was veroordeeld. Na hevig wereldwijd
protest moest de laatste de onderscheiding teruggeven. Zelf heeft de architect
Lübke een aantal concentratiekampen gebouwd voor de nazi’s. Na de oorlog werd
hij dan ook door de Amerikanen gezocht maar was spoorloos. De nazi-officier Von
Kielmansegg is nu opperbevelhebber van de NAVO in Midden-Europa.
“Je gezicht verandert meteen als je begint te vrijen,” zei
ze, “je bent dan lang niet zo streng.” In het weekeinde moest ze naar haar
vriend maar maandagnacht was ze er weer en tegen de ochtend, vier uur, keek ze
hem met dronken ogen die niets met drank te maken hadden aan en zei: “Ik voel
je tot hier joh,” en wees op haar borst. Hij had het nog steeds volgehouden om
niet klaar te komen… en toen hoorden ze gerammel van sleutels, geklop op haar
deur, lagen ze tien minuten te zweten, dan geklop op zijn deur en toen haar
vriend die riep dat hij de boel kort en klein zou slaan als ze niet vlug open
deden. “Ik kom, Ron,” zei ze, “wacht even hiernaast, Ron.” En sindsdien is ze
weg.
Ulrich de Maizière, vertrouwensman van Hitler, is nu
generaalinspecteur van de Bundesarmee. Alfred Krupp, in 1948 door het
Amerikaanse Militair Gerechtshof nog gekenschetst als een van de
hoofdschuldigen aan de Tweede Wereldoorlog, is sinds 1951 vrij en weer aan de
macht in zijn naar hem genoemde concern (voornamelijk wapens, omzet 6 miljard
mark per jaar). De Duitse oorlogsmisdadiger Lages, verantwoordelijk voor de
deportatie en dood van 70.000 joodse Nederlanders en de executie van honderden
andere Nederlanders en hiervoor aanvankelijk ter dood veroordeeld, mocht voor
verpleging drie maanden naar Duitsland. We hebben hem niet meer teruggezien.
Hij ziet dat haar gastoestel op de gang verdwenen is.
Verdomme. Die afwas, is die van haar? Hij wil het aan de anderen vragen maar er
is niemand. “Je buurmeisje gaat weg hè,” zegt zijn hospita als hij haar een
gelukkig nieuwjaar wenst. In de week erna merkt hij dat ze steeds haar post
ophaalt als hij er niet is. Hij is weer alleen. Hij zit heel de avond in de
spiegel te kijken, basta.
Als hij zijn jas er niet voor heeft hangen kun je op de
plaats waar bij de deur het hangslot gemaakt is in zijn kamer kijken. Als hij
iets voor zijn kamer hoort kijkt hij naar die plek. Hij heeft het gevoel dat
hij in een cel zit waarin hij altijd bespied kan worden. Het heeft geen zin om
bijna te staan janken boven zijn afwasbak, van ellende en vermoeidheid. Zo
doorgaan kan ook niet. Geen vaste vriendin meer hebben moet hem dwingen de
straat op te gaan, de café’s in, en contacten te leggen met andere jongelui.
T droomt dat hij aanplakbiljetten ophangt.
Als de politie komt holt hij weg. “Sta of ik schiet,” mompelt de agent. T holt
door. De agent schiet. T fluistert nog: “De schoft, hij heeft me doodgeschoten
omdat ik aanplakbiljetten ophing, de schoft!” Hij denkt er nog over om te
zeggen dat hij hem vergeeft, maar hij doet het niet.
De regering Zijlstra heeft een militaire attaché benoemd in
Saigon. Als reden wordt opgegeven dat de militaire situatie daar in de gaten
moet worden gehouden.
Hij heeft hoofdpijn, een kater. Hij kan niet naar buiten,
want het regent te hard. Hij is bang dat er weer opeens bloed uit zijn neus
begint te stromen, hij heeft net de zwarte korsten eruit gehaald. Opeens had
hij zin zijn eigen vertrokken gezicht te fotograferen. Of is dat kitsch? Hoe
kan iemand met wie je twee heerlijke nachten hebt doorgebracht zomaar uit je
bed stappen en uit je leven verdwijnen? Moet hij in een commune gaan? Welk
alternatief is er voor deze mannetje-vrouwtjehuisje-kindje wereld? Hij moet nu
gaan luisteren naar een programma over ontwikkelingshulp op de radio.
De Rechtse laat de krullen uit zijn schaamhaar halen om
niet op een neger te lijken.
Opeens komt hij Annemieke tegen op de Zeedijk. Hij heeft
haar weken niet gezien. Ze loopt daar, klein met alleen haar ogen boven haar
dikke sjaal uit, haar hoofd naar de grond. Er is geen verband tussen haar
plotselinge verhuizing en jeweetwel. Ze had gereageerd op een raamadvertentie.
Ze had wel gedacht dat hij er misschien iets achter zou zoeken, ze was nog bij
hem aan de deur geweest. Gaat ze met Ron samenwonen? Waarschijnlijk wel. Ze
komt nog een keer langs maar kan nu nog niet tegen Ron zeggen: ik ga naar T. Ze
praat nog wat door maar hij denkt alleen: ze is harder dan ik.
1000 Papoea’s komen om in gevechten met het Indonesische
leger. Soeharto neemt alle macht over van Soekarno.
Op een
zaterdagmiddag zit Annemieke zo’n anderhalf uur op zijn kamer. Hij kan niets
meer terugvinden van de twee nachten die ze samen hebben doorgebracht.
Gewapend met broekriemen, knipmessen en scharen hebben zo’n 140 marinesoldaten de zogenaamde CS-jeugd het Centraal Station van Amsterdam uitgejaagd. Daar waren 20, veelal langharige jongens en tien meisjes van tussen de 15 en 20 jaar aanwezig. Ze hingen in de hal van het CS rond sinds ze door de penose van de Dam waren gejaagd. Eerder had onroerendgoedmagnaat Caransa hun vorige pleisterplaats, het Rembrandttheater gesloten. De actie vond plaats nadat een dag eerder de Telegraaf een artikel had geplaatst onder de kop: “CS geen baas in eigen huis. Matrozenmeisjes lastig gevallen na afscheid van hun jongens”. Voordat de “jongens” optraden was er al een verslaggever en een fotograaf van dit blad aanwezig. De volgende dag publiceerden ze dan ook een smeuïge reportage. Evenals bij het optreden van de penose tegen deze jongeren bleef de politie weg, hoewel ze was gewaarschuwd. Wel hield de politie aan het begin van de Haarlemmerstraat een grote groep jongeren tegen die de CS-jeugd te hulp wilde komen. De NS hadden niet om bijstand gevraagd. De jeugd krijgt daarna een kelder aan de Prins Hendrikkade, waar de politie regelmatig invallen doet; volgens hoofdinspecteur Valken is deze jeugd toch alleen uit op rellen.
In de Poppub op het Rembrandtplein kijkt T lange tijd naar
een lang blond meisje dat bij de deur is gaan staan. Opeens is ze weg. Dan
kijkt hij lang naar een klein zwartharig meisje dat telkens van plaats
verandert. Hij moet naar het toilet maar er is geen papier en de deur kan niet
op slot. Het kleine meisje met het zwarte haar ziet hij wat later met een
negerjongen de Phonobar op het Thorbeckeplein binnenkomen. Er komen nog een
blond en een donkerharig meisje binnen die hij ook bij de Poppub gezien heeft.
Een blonde man kijkt vaak naar hem. Een man met bontjas en bril komt naast hem
aan de bar zitten, dut in, laat zijn sigaar op de grond vallen, trapt hem uit.
Hij vraagt T in het engels wat de serveerster heeft gezegd. “Do you like boys?”
zegt hij dan. “No,” zegt T, “anyway not in the way you mean.” De man legt uit
dat T dan nog twee dingen kan bedoelen: “for money or not for money.” T zegt:
“Okay, I’m sorry.” “Everybody is free,” zegt de man. Hij vertelt dat hij een
pil heeft genomen, daarom zo slaperig is. Wat denkt T van het gebruiken van
drugs? “Eh…,” zegt T. En wat vindt T van Vietnam? “That’s a lot of questions,”
zegt T. “You’re right,” zegt de man, staat op en gaat weg, een andere jongen
zoeken.
Een
vrouw van in de dertig met lichte regenjas en blond krulkapsel gaat op een kruk
vlakbij T zitten, maakt flauwekul met de serveerster, aait over haar arm. “Ik
geloof dat ik hier vanavond maar blijf staan,” zegt de serveerster. Het blonde
en het donkerharige meisje komen opnieuw binnen. Het blonde meisje kust de
vrouw met het blonde krulkapsel en gaat met haar kruis boven de knieën van de
vrouw staan en beweegt haar onderlijf heen en weer. “Even jou klaarspelen,”
zegt ze. Het zwartharige meisje gaat tegenover T zitten. De vrouw met het
blonde krulkapsel heeft geen zin om te werken maar het zal wel moeten. “Er is
veel MP,” zegt het donkerharige meisje, “als het weer niet meezit, zit alles
tegen”. “Je moet nu ook niet gaan lopen,” zegt de vrouw met het blonde
krulkapsel, “om een uur of twee.” “En je moet je een keer laten pakken door
zo’n MP,” zegt het blonde meisje, “een beetje glijmiddel, weetjewel, dan laten
ze jou en je klanten de rest van de avond met rust.” “Of je vertelt ze iets wat
ze graag willen weten,” zegt de vrouw met het blonde krulkapsel, “je moet een
beetje investeren!” T heeft medelijden met het donkerharige meisje tegenover
hem: ze heeft een te smalle spitse neus. Hij staat op en gaat naar huis.
Hij hoort Annemieke in de kamer naast hem.
Ze maakt veel lawaai om hem te laten horen dat ze er is. Maar hij gaat zijn
kamer niet uit. Misschien is het wraak waarom hij niet gaat kijken. Waarom komt
ze op dit uur, half elf ’s avonds? Hij hoort haar rammelen. Hoe meer lawaai ze
maakt hoe vaster hij besluit om niet te reageren. Maar hoe zal hij zich voelen
als ze nu zonder meer weggaat? Zijn hart bonst. Ze kan zijn muziek horen.
Bombom! Het lijkt wel of ze alles op de grond smijt om te laten horen dat ze er
is. Maar het kan ook haar vriend zijn. Wat moet hij doen? Zijn hart gaat
vreselijk tekeer, hij ziet het kloppen bij zijn buik. Hij maakt de deur open,
hij hoort haar in het trappenhuis bij de kraan, hij hoort ook een mannenstem en
maakt de deur weer dicht. Even later loopt hij langzaam de gang op. Hij ziet
dat ze een steelpan weggooit en haalt hem weer uit de vuilnisbak, zij vraagt of
hij een theedoek voor haar heeft. Ze bekvechten wat. “Was je nog van plan langs
te komen?” vraagt hij. “Ja, morgen,” zegt ze. “Ik bedoel nu,” zegt hij, “morgen
ben ik er niet.” “Nee, nu mag het niet,” zegt ze. “Fijn,” zegt hij, “enfin, je
komt maar eens langs als je van je vriend mag.” Hij slaat haar met de theedoek
om haar oren, trapt op haar tenen. Hij heeft dat nodig, hij wil haar over de
knie leggen, moet zijn agressie tegen haar kwijt. “Als je toch alles vraagt aan
je vriend,” zegt hij, “vraag hem dan eens of ik je een flink pak slaag mag
geven. Als hij het goed vindt doe ik het.”
Staatsgreep van kolonels in Griekenland. Voor jongens
worden lange haren verboden en voor meisjes minirokken. Scholieren moeten
voortaan elke zondag naar de kerk en ter communie.
Hij moet zich helemaal wassen maar heeft geen zin. Hij
heeft het water al een keer koud laten worden en is benieuwd hoe warm het,
nadat hij het heeft opgewarmd en het wassen opnieuw uitgesteld, nu nog is. Het
is 30 april, Koninginnedag. Omdat hij niet in vaste dienst is krijgt hij deze
dag niet uitbetaald. Het is een nationale feestdag. Zoals op elke algemene
feestdag voelt hij zich ver van de andere mensen afstaan. Zou hij
schadevergoeding kunnen vragen? Leve de koningin? Eens beginnen met het
nationaal programma op de radio uit te zetten. Misschien is dat de oorzaak van
alles: de stem van Duys. Had het ongetwijfeld eerder moeten doen.
Terwijl hij een grote koelkast op een steekkar over de hoge
drempel van het magazijn op de Zeedijk probeert te krijgen, ziet hij hoe aan de
overkant een vrouw in een heel kort rokje de trap af komt. Als ze helemaal te
zien is heeft ze een lelijk gezicht en een hoofddoek met daaronder krulspelden.
“Godsklere!” zeggen de meisjes die de ramen van het café lappen. Daarna staat
hij uren onder de houten trap naar de kelder vrachtwagens te lossen. Hij had
gehoopt dat Corrie over die trap zou komen zodat hij onder haar rok kon kijken.
Maar ze kwam niet. Hij moet toegeven dat hij haar hoe dan ook graag even gezien
had.
Wanneer hij naast zich gestommel hoort, gaat hij niet meer
kijken. Het zou Annemieke kunnen zijn, want ze heeft haar kamer pas volgende
maand opgezegd omdat ze haar spullen niet kwijt kon. Hij zou wel willen dat ze
kwam en gewoon deed. Ze doet zo omdat ze eigenlijk dolgraag met me naar bed wil
maar de relatie met haar vriend niet opnieuw op het spel wil zetten, troost hij
zichzelf. Hij heeft zin haar na te doen en op de gang te roepen: “Ik voel je
tot híer, joh!”
Burgemeester van Hall, die weigerde zelf
ontslag te nemen, is door de regering ontslagen. Aanleiding zijn de rellen en
het politieoptreden van juni 1966. Eerder, vorig jaar, had de hoofdcommissaris
van politie al ontslag gekregen.
Het Internationaal Vietnamtribunaal onder leiding van de
filosoof Jean-Paul Sartre heeft in Stockholm de VS schuldig bevonden aan
agressie in Vietnam, aan massale, systematische en opzettelijke bombardementen
op burgerdoelen en aan de schending van de soevereiniteit en neutraliteit van
Cambodja. Ongeveer 10.000 mensen demonstreren in Amsterdam tegen de Amerikaanse
Vietnamoorlog. De zwarte Amerikaanse wereldkampioen zwaargewicht boksen,
Mohamed Ali, krijgt vijf jaar gevangenisstraf omdat hij weigert zijn militaire
dienstplicht te vervullen.
Geschreeuw, gehuil van een vrouw midden in de nacht op de
gang. Het is een dik Amerikaans meisje dat bij de buurjongen slaapt. Als T
vraagt wat er is zegt ze: “Vietnam.” Maar als ze de volgende dag weg is zegt de
buurjongen: “Ze had geen kut en wilde dat ik haar in haar kont neukte, maar
daar had ik geen zin in, niet hier, niet in deze omstandigheden”. Ja, denkt T,
stel dat hij er onder de stront uitkomt, kun je het eerst met papiertjes
afvegen, die papiertjes moet je daarna weer uit de prullenbak halen omdat het
te erg stinkt, je moet ze in een plastic zak doen, dan moet je wat aantrekken
en een bakje water pakken op de gang en dan pas kun je je wassen op je kamer,
en dan hebben we het niet eens over haar. “Ik was kwaad omdat ze het niet van tevoren
gezegd had,” zei de buurjongen maar zij had gezegd: “Als ik het van tevoren zeg
wil je me niet, terwijl als we zover zijn en je merkt het of ik zeg het en je
mag in mijn kont, dan maakt het meestal niks meer uit.” “O, speel jij het
altijd zo,” had hij gezegd en was kwaad geworden. “Ik moet wel,” had ze gezegd
en was gaan huilen.
Je zou de macht of eigenlijk de oorlog moeten reduceren:
president Johnson van de VS vecht tegen de president van Noord-Vietnam. Toch
zou dat weer niet fair zijn tegenover die ouwe Ho Chi Minh. Misschien heeft T
te veel zwart-wit cowboyfilms gezien: naïef! Hier in Amsterdam spelen ze
agentje met hun geweer, hun revolver, hun sabel en hun gummistok voor doffe
klappen.
Allicht zeg dat de openbare orde, hoezo orde?, verstoord
mag worden als het erom gaat te protesteren tegen fascisme en massamoorden!
Zeker als de handhavers van die orde ook nog eens opvallend gelijke trekjes
vertonen met de sujetten waartegen men protesteert… Wie anders dan blaaskaken
gaan er bij de politie! Wedden dat het daar barst van de fascistische
tendensen? Stoere pik zal wel eens de orde, wiens orde eigenlijk?, handhaven.
T ergert zich aan zichzelf als hij zich heeft laten
verleiden om in discussie te gaan met Amerikaanse soldaten op verlof. Het valt
op dat Amerikaanse militairen die hier komen er zo ouderwets uitzien. Het zijn
over het algemeen vetkuiven.
Israël valt met luchtsteun van de VS en Engeland zijn
Arabische buurlanden aan. De Egyptische luchtmacht, en ook die van Syrië en
Jordanië, wordt op de grond vernietigd. Israël houdt na deze zesdaagse oorlog
grondgebied van Egypte, Jordanië, waaronder het oude, zogenaamde
“Oost”-Jeruzalem, Syrië en Libanon bezet.
In Newark zijn deze zomer 26 zwarten gedood, in Detroit 41.
Afgevaardigden van tientallen zwarte organisaties zijn bijeengekomen in een
“Black Power”-conferentie. Voortaan zal geweld met geweld worden beantwoord.
T loopt nog steeds veel rond. Een man drukt zijn gezicht
tegen het raam van de oude hoer die achter donkere vitrage in een schemerig
kamertje zit en die je niet opvalt als je het niet weet. De man klopt op het
raam en nu ziet ze hem en staat op. Het is een vrouw, ziet T nu, met wie hij
verschillende keren in het café op de Nieuwmarkt heeft zitten praten en die de
laatste keer stiekem naar hem lachte als een wat aangeschoten man haar
probeerde te kussen. “’t Is een erg aardige kerel hoor,” zei ze, “maar als-ie
gedronken heeft… En ik krijg nog een borreltje ook hoor als ik met hem dans
maar ja…” en ze lachte.
De man die over het bruggetje over de Oude Zijdskolk heen
en weer loopt, naar het bordeel kijkt en met zijn hand via de zak van zijn
regenjas aan zijn lul zit.
Twee mannen liggen met hun hoofd helemaal open op straat,
naast hen de gekantelde wagen. Een ligt doodstil, de ander houdt zijn hoofd met
beide handen vast en schreeuwt met lange uithalen, als een hysterische vrouw.
De Tweede Kamer neemt een motie aan waarin
de regering wordt verzocht er bij de Amerikanen op aan te dringen om de
bombardementen op Noord-Vietnam te stoppen. Opvallend is dat niet gevraagd
wordt om terugtrekking uit geheel Vietnam of stopzetting van de oorlog, het
doel van de eerste Vietnamdemonstraties.
In een café op de hoek van de Amstel krijgt T een pils van
een man van zo’n achtentwintig die aan de overkant van de bar staat. Hij geeft
er een terug. Het loopt tegen sluitingstijd. De man komt naast hem staan en
oppert dat ze nog ergens anders naartoe kunnen gaan. Of T nog bij zijn ouders
woont. “Nee,” zegt T, “en ik ben niet te versieren.” Daar moet de man erg hard
om lachen, het moet een keer de eerste zijn. Wat denkt hij eigenlijk van die
actievoerders? Ze konden wat vrijen in zijn wagen. Is het niet heerlijk om zo’n
agent een steen midden in zijn gezicht te smijten! T kon hem een zoen geven.
“Nee,” zegt T, “ik ga naar huis. Tot ziens.”
Hij is langs de hoeren gelopen. Maar, had hij tegen
zichzelf gezegd, ik maak niet dezelfde fout als de vorige keer. Ik loop rond,
kijk goed naar ze, als ik een stijve krijg ga ik naar binnen. Maar het werd
niks. DE hoer niet gezien, voor de zoveelste keer al niet.
De beroemde linkse guerillastrijder Che Guevara is in
Bolivia gearresteerd en daarna vermoord. De Franse schrijver Régis Debray wordt
in dat land tot 30 jaar veroordeeld wegens steun aan de guerillastrijd. Hij had
contact gezocht met Che Guevara, volgens zeggen van Debray alleen om hem te
interviewen.
Moet hij eigenlijk niet naar Zuid-Amerika gaan en aan de
kant van de guerilleros vechten? Wat is eigenlijk het excuus om niet te gaan?
Heeft iemand het recht te zeggen: ik ben moe, het is me te moeilijk, ik heb
genoeg van het me moeilijk maken, ik wil gewoon mijn eigen leven leiden en van
daaruit eerlijk proberen te blijven?
Hij heeft nu meer dan een jaar geprobeerd alles bij te
houden wat er in de wereld gebeurt. Verder nergens tijd voor. Moet hij daar dan
maar mee stoppen? Maar nauwelijks enkele minuten later beseft hij, na het
nieuws gehoord te hebben, dat het weglaten van dit alles de dood zou betekenen
voor zijn nieuwe bestaan.
Ex-nazigeneraal Von Kielmansegg is weg als
opperbevelhebber van de NAVO-strijdkrachten in Midden-Europa. Maar zijn
opvolger is een SS-er: Schnez, onder andere verantwoordelijk voor het in 1942
ter plaatse doodschieten van joden in Poltawa in de Oekraïne.
De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties eist met
algemene stemmen dat Israël zich terugtrekt uit de bezette gebieden. Israël
negeert de resolutie.
Zijn baas staat opeens belangstellend stil bij de
luidspreker van de radio en kijkt T met grote ogen aan. “Wat is er?” vraagt T.
“O, een stel linkse jongelui hebben een warenhuis bezet om te protesteren tegen
het kapitalistische sinterklaasfeest.” T zegt dat hij het ook een
kapitalistisch feest vindt waar alleen de winkelier, de groothandel en de
fabrikant iets mee op schieten.” “Wat zijn jullie toch dom,” zegt zijn baas en
staart schuin over hem heen, “ik begrijp niet dat jullie je nog studenten mogen
noemen. Dat die werkloosheid nu zo goed als weg is, waar ligt dat aan? Aan de
sinterklaas! Waar zouden die studenten, waar zou jij met je grote mond, jij zou
hier niet werken als er geen sinterklaas was!”
Zeven leden van de Ku Klux Klan worden tot tien jaar
gevangenisstraf veroordeeld vanwege de moord op drie strijders voor
burgerrechten.
Als oude man, na de dood van zijn vrouw en als zijn
kinderen weg en getrouwd zijn, gaat hij terug naar deze fijne buurt van
Amsterdam, naar de Nieuwmarkt en leeft hij in de café’s met de andere
zonderlingen.
Tijdens het zogenaamde Tet-offensief dat een maand heeft
geduurd lanceert de Vietcong spectaculaire aanvallen op Amerikaanse bases, op
de ambassade van de VS en regeringsgebouwen en steden in heel ZuidVietnam. De
aanvallen zijn zo goed voorbereid en wijd verspreid dat zij slechts konden
plaatsvinden met brede ondersteuning van de plaatselijke bevolking.
In de wasserette ziet hij een mooie jonge vrouw, degelijk
maar modern gekleed. Hij heeft haar goed aangekeken en zou graag een verhouding
met haar willen hebben. Soms keek ze terug. Ze was op de fiets, dat vertederde
hem helemaal. Laat ze nou die middag in dezelfde lichtgroene getailleerde jas
voor hem staan in de rij voor de kassa van Simon de Wit! Ze zag hem niet of
deed alsof. Waarschijnlijk zal hij haar vaker tegenkomen. De vraag is hoe hij
met haar in contact komt. Ze maakt een bedeesde indruk, echt een vrouw om te
verleiden.
Hij loopt door zijn kamer, verwijt tv-presentatrice Mies
Bouwman voor de zoveelste keer dat ze een probleem waar zoveel vooroordelen
over bestaan zo afhandelt, houdt een verhandeling over de dingen die moeten
veranderen, verwijt de communisten dat ze ook niet eerlijk zijn, spreekt
vergaderingen toe, bekijkt zichzelf daarbij in de spiegel, vergelijkt zichzelf
met de Duitse studentenleider Rudi Dutschke en vindt het tijd om in de
openbaarheid te treden.
Aanslagen op gebouwen van het Springerconcern
in West-Berlijn. Het krantenconcern voert al maandenlang een hetze tegen de
studentenbeweging en de Vietnamdemonstranten. In Den Haag aanslagen op de
ambassades van Spanje, Portugal en Griekenland, landen met een uiterst rechts
dictatoriaal regime. Opvallend is dat geen van de aanslagen door een linkse
groepering wordt opgeëist. Velen denken dan ook aan een provocatie van uiterst
rechts.
De president loopt met een levensgroot kruisbeeld. In elke
hand van Christus een automatisch pistool dat vuur spuwt. De dictator die
vrijheidsstrijders onderdrukt, priesters om hem heen, telkens wanneer ze een
kruis slaan knetteren de machinepistolen. De militairen marcheren: RECHTS,
links… LANGE stap, korte stap. Dan alleen: RECHTS, RECHTS… het linkerbeen wordt
heel snel bijgetrokken.
Een jongen vraagt T in het Engels een kwartje voor brood,
hij heeft al twee kwartjes. T is op weg naar het postkantoor en denkt: als ik
hem op de terugweg zie neem ik hem mee naar mijn kamer en geef hem wat warms te
eten, laat hem zich warmen bij mijn kacheltje maar zeg dat hij niet te lang kan
blijven want dat ik het druk heb maar dat hij kan terugkomen wanneer hij wil.
Ziezo,
Nederland is totaal ontwapend. Een kleine vrijwilligersgroep wordt nu en dan
ingezet om de vrijheidsstrijd tegen fascistische regimes te ondersteunen. Dus
dat is ook in orde.
Minister Luns van Buitenlandse Zaken wordt door de Tweede
Kamer op zijn vingers getikt voor de manier waarop hij de vorige motie van
afkeuring van het Amerikaanse beleid aan de regering van de VS heeft
overgebracht, hij had deze gebracht als “zijnde de mening van het Nederlandse
parlement”, daarmee aangevend dat de Nederlandse regering er anders over dacht.
Opnieuw wordt een motie aangenomen die het VS-beleid veroordeelt.
De Amerikaanse opperbevelhebber in Vietnam wordt
teruggeroepen en vervangen. Er zijn nu officieel een half miljoen Amerikaanse
soldaten in Vietnam. Vorig jaar vonden er zo’n tienduizend de dood. Het aantal
slachtoffers aan Vietnamese kant is onbekend.
Toen de Amerikanen Hué in Zuid-Vietnam heroverden werden er
massagraven aangetroffen, met een gezamenlijke inhoud van ruim duizend lijken,
de meesten geboeid, velen gedood door kogels, een groot aantal onthoofd, veel
anderen levend begraven. Dit zou gebeurd zijn tijdens de bezetting van een
maand door de Vietcong en de NoordVietnamezen. Dit is dankbaar voer voor de
verdedigers van de Amerikanen. Waarom weet hij niet hoe de vork werkelijk aan
de steel zit? Een teken dat hij de zaken nog steeds niet goed bijhoudt.
Soms wil T studentenleider worden, maar daarvoor moet je
student zijn en dat zal hij nooit worden. Hij zal een andere manier moeten
vinden om zich te uiten.
Hij loopt over de Nieuwmarkt en ziet een dame oversteken
die hem aankijkt en als hij alweer op de hoek van de Rechtboomsloot is
realiseert hij zich dat het de dame was waarvan hij die keer in de wasserette
onder de indruk kwam en die hij later die dag nog een keer zag bij Simon de
Wit. Hij blijft staan, draait zich om en kijkt haar na terwijl ze over de
Nieuwmarkt loopt en op de Zeedijk verdwijnt. Ze droeg deze keer geen groene
maar een bruine jas.
Er is van de moordenaar van Marten Luther
King nog steeds geen spoor, wel is er een geweer gevonden. 25 à 30 mensen
gedood tijdens de onlusten na de dood van Martin Luther King, uiteindelijk
worden het er 46. Gisteren was er een moordaanslag op de Duitse studentenleider
Rudi Dutschke, neergeschoten door een nog onbekende jongeman. Dutschke raakt
zwaargewond maar overleeft. Overal demonstraties en rellen, vaak gericht tegen
het Springerconcern. Tweehonderd politieke moorden van rechts, dertig van
links.
Een miljoen betogers tegen De Gaulle in Parijs. De
studenten zijn al een aantal weken in opstand onder leiding van Daniel
Cohn-Bendit. Veel intellectuelen, waaronder Sartre en Simone de Beauvoir,
ondersteunen de acties. De vakbonden houden een vierentwintiguursstaking. In
Duitsland worden noodtoestandwetten aangenomen. Andreas Baader is veroordeeld
tot 3 jaar tuchthuis vanwege brandstichting.
Hij heeft voor het eerst met Annelies, het meisje van de
overkant van het trappenhuis, gegeten, ze draagt een kortere rok. Hij zou haar
nu best willen neuken. Hij kon steeds een stukje zien van haar bh die haar
grote borsten bedekt. Hij vraagt haar naar haar buurman in het gangetje aan de
overkant van het trappenhuis, de wat oudere man met het sluike vette haar die
er soms als een zwerver uitziet en dan weer een net pak aan heeft. Ze vertelt
dat hij altijd de gang op komt als zij bij de wasbak bezig is. “Heb je nog
gezegd dat je hem het politiebureau uit hebt zien komen?” vraagt T. In
werkelijkheid was hij het zelf die hem gezien had. “Ja,” zegt Annelies, “hij
had makkelijk wat kunnen verzinnen, aangifte, gevonden voorwerpen of zoiets,
maar hij zei: ‘Ik doe wel eens wat voor ze.’ Zei ik: “Hoe bedoel je: ik doe wel
eens wat voor ze, ben je een verklikker?” ‘Zou ik zijn als ik alleen ten nadele
van die jongens werkte. Ik geef de ene kant wat en dan de andere kant wat. Ben
ervan overtuigd dat die penosejongens er uiteindelijk het beste afkomen,’ had
hij gezegd. Annelies vertelt nog meer, ze wil nu duidelijk bij T in de smaak
vallen. In de kerk heeft de dominee gezegd dat christendom en marxisme niet te
verenigen zijn. Als de gelovigen uitingen van marxisme om zich heen opmerken,
moeten ze goed opletten en het rapporteren. Rapporteren aan wie? hadden de
mensen gevraagd. Vertel het voorlopig maar aan mij, had de dominee gezegd.
Robert Kennedy vermoord. De dader is een
Palestijn met als motief de oproep van Kennedy voor militaire steun aan Israël.
Omdat die steun niets nieuws is en Robert Kennedy een grote kanshebber was voor
het presidentschap blijft er, evenals bij de moord op zijn broer, president
John Kennedy in december 1963, veel onduidelijk. Driehonderdenvierenvijftig
moorden van rechts, vierentwintig van links. Dat is minder van links dan de
vorige keer, hoe kan dat? Noodtoestand in Berkeley VS, vanwege de opstand van
de studenten in deze universiteitsstad. Rassenonlusten in Chicago, Miami en
Little Rock.
Hij komt op zijn werk de lift op de vijfde verdieping uit en hoort een enorm gestommel. Het zijn vallende doosjes met fluitketels. Het is collega Nico die met een rooie kop van de stapel dozen komt waarachter het gaatje in het matglas zit dat uitzicht biedt op het kamertje van een hoer aan de overkant van de Zeedijk. Wie ben ik? denkt T om deze jongen te veroordelen? Zelf sta ik onder de trap in de hoop onder de rok van Corrie te kijken en ’s avonds thuis trek ik me af en denk aan haar.
Of aan Annemieke, voegt hij eraan toe.
Het Warschaupact valt Tsjecho-Slowakije binnen om de
zogenaamde Praagse Lente te beëindigen. De hervormingsgezinde president Dubček
wordt naar Moskou afgevoerd. VS en Europa protesteren slechts formeel.
Opeens ziet hij de dame van de wasserette. Ze draagt weer
haar groene jas. Hij blijft staan op de Nieuwmarkt en kijkt haar na tot ver in
de Korte Koningstraat, tot hij haar niet meer ziet.
In het kraakheldere kaaswinkeltje met de kraakheldere wat
oudere man en vrouw in witte jassen midden op de smoezelige Zeedijk koopt hij,
als hij aan het werk is en vindt dat hij het verdiend heeft, een broodje met
roomboter en oude kaas, altijd weer verbaasd deze winkel met deze mensen hier
aan te treffen. De man heeft natgemaakt gladgekamd grijs haar en een bril met
donker montuur. Net als hij heeft ook zij een net schoongeschrobd gezicht met
blosjes. Hoogtepunt van de voorstelling is altijd weer als er een ordinaire del
binnenkomt, de winkeliers met oom en tante aanspreekt en plat maar beleefd
zegt: “Hep-u voor mij een onsje kaas? Weertje hè, oom Kees en tante Jet.”
Tijdens een demonstratie van 15.000 mensen tegen de
regering heeft de politie in Mexico-stad het vuur geopend en honderden mensen
gedood. Over 10 dagen zullen hier de Olympische Spelen beginnen. Bij de
huldigingsceremonie tijdens de Spelen brengen twee zwarte medaillewinnaars de
Black Powergroet en worden later voor het leven geschorst. Nederland wint 3
gouden, 3 zilveren en een bronzen medaille.
Café de Vriendschap. “Ik doe niets,” zegt de vrij oude man
huilerig, “ik kom gewoon mijn pilsje drinken.” “Ik sla hem op zijn sodemieter,”
zegt de ongeveer dertigjarige man met om zijn hals een rozenkrans die hij zegt
te hebben gekregen van een knap nonnetje: “Ik zeg tegen haar: neem hem maar in
je mond.” “Begrijp u mijn?” zegt de oude man. “Origineel? Begrijp u mijn?” Hij
heet Harmen Ridder, 64 jaar, geboren in Doornspijk, litteken rechterwang. “Het
is een Turk,” zegt iemand, “komt voor Ajax-Fehnerbace vanavond.” T schiet in de
lach. Hoe lang is dat geleden dat hij dezelfde grap hoorde toen er een andere
Turkse club tegen Ajax voetbalde? De man met de rozenkrans heet Sjonnie, hij
wil T’s sjaal. Een neger knoopt midden in het café zijn gulp los. Een man met
waterige ogen loopt hem achterna en zegt dat hij dat niet moet doen en brengt
hem terug naar het tafeltje waar ze zaten te praten. “Hou je in, roetpijp,”
zegt de barman.
De Olympische spelen voor gehandicapten op
de radio, in de krant een vrouwtje in de banken van de avondschool voor
volwassenen. Janken.
Zijn haar begint langzamerhand zijn
schouders te raken.
De briefkaart die hij naar het ministerie van Defensie
heeft gestuurd om te protesteren tegen de verhoging van de defensie-uitgaven
met 225 miljoen gulden heeft niet geholpen. In een café op de Prins Hendrikkade,
vlakbij de Schreierstoren, praat hij met een directeur van een reclamebureau
die de reclame wel zou willen vervangen door voorlichting, maar wat moet je
voor voorlichting geven over van Dam chips?, en die vindt dat je geen kritiek
mag leveren als je geen pasklare oplossing achter de hand hebt. En verder heeft
hij gepraat met een meneer die veel reisde en in een concentratiekamp had
gezeten en omdat hij dat nooit meer wilde meemaken die 225 miljoen erbij wilde.
In Biafra sterven dagelijks 8 tot 10 duizend mensen. Zou
hij niet eens moeten informeren wat hij kan doen? Zijn krantenknipsel met
“Nieuwe actie voor ontwikkelingshulp” kan hij wel van de muur halen. Het staat
in geen verhouding. Moet hij zich dan alleen met Biafra, Vietnam,
Tsjecho-Slowakije, Mexico, Zuid-Amerika, Portugal, Griekenland, Spanje,
studentenrevoluties, Rusland, China enzovoort bezighouden?
Eindelijk heeft hij iets om op zijn schuine dakwand te
prikken; talrijke feiten over Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië: hele kampongs
uitgemoord, gevangenen vermoord (ga maar even pissen in de kali), martelen
(draden van de veldtelefoon op testikels en dan draaien aan de slinger), het
als cadeau verpakte hoofd van een vrijheidsstrijder als verjaardagspresentje
voor de commandant, enzovoort, enzovoort. Naast het artikel over de
oorlogsmisdaden van de Nederlanders hangt hij een artikel van een Tilburgse
professor met kritiek op het huidige kapitalisme. Maak economie ondergeschikt
aan de mens, niet andersom.
Het is zijn eerste demonstratie. Het is geen demonstratie
van meer dan 10.000 mensen met als leus: “Stop de bombardementen.” Het is de
maandelijkse, radicale demonstratie van enkele duizenden mensen, de
demonstranten van het eerste uur met leuzen als “Johnson moordenaar” en nu “Nixon
moordenaar” en “Viva Vietcong!”, “Amerikanen uit Vietnam” en “Ho, Ho, Ho Chi
Minh!” Ze worden nog steeds lastig gevallen en geprovoceerd door de politie,
het wordt ze verboden naar het Amerikaanse Consulaat op het Museumplein te
gaan. Als ze dat toch doen worden er charges uitgevoerd. T moet vluchten. Thuis
bekijkt hij de pamfletten die hij in zijn hand geduwd heeft gekregen. Hij staat
in het trappenhuis te wachten tot het water op het gastoestel heeft gekookt en
leest ondertussen het verfrommelde stencil. De buurman met het sluike haar komt
de trap op, mompelt goedenavond en loopt achter hem langs het gangetje in naar
zijn kamer. Opeens denkt T: ik heb die man de afgelopen uren ergens gezien! Het
is een pamflet van Cineclub, T gaat een paar dagen later in een buurthuis naar
een film over het slachten van koeien in Argentinië. Het is gruwelijk hoe de
koeien aan hun einde komen. Hij tekent de petitie. Daarna krijgt hij regelmatig
post van Cineclub. Hij wordt vegetariër. Hij heeft wel veel meer tijd nodig om
te koken. Het is toch weer een stap verder op de weg naar het gelijkschakelen
van zijn gedrag met zijn ideeën.
De 20-jarige student Jan Palach heeft zich op het
Wenceslasplein in Praag in brand gestoken uit protest tegen de Russische
bezetting van Tsjecho-Slowakije. Zijn begrafenis wordt een stille demonstratie
van 100.000 mensen. De zelfverbranding een paar weken later van een andere
student wordt door de media in Praag afgedaan als de daad van een psychopaat.
Kafka, janken.
Terwijl hij op de tram staat te wachten dragen aan de
overkant twee mannen op hun rug bebloede halve runderen een slagerswinkel
binnen.
Eindelijk een eerlijk en radicaal mens te zijn, het ene
moment met een begrijpende glimlach voor al die blunders en tekortkomingen, het
andere moment met een machinegeweer gericht op de uitbuiter.
Op het Leidseplein staat hij in een bar naast een jonge
vrouw. Ze kijkt nogal zorgelijk en dat bevalt hem. Hij kijkt haar aan,
glimlacht een beetje, bloost en kijkt weer voor zich. Zij kijkt onderzoekend
van opzij naar hem. Als haar glas leeg is drinkt hij snel het zijne leeg maar
ze is hem voor en bestelt opnieuw voor haarzelf. Na een aantal glazen bier
heeft hij de moed te zeggen: “Weet u waar je hier zoal naartoe kunt?” “Naar die
bar hiernaast,” zegt ze. “Daar ben ik al geweest,” zegt hij, “ik zag u
binnenkomen en terugschrikken. Was het te druk?” “Mijn vriend moet hier ergens
rondhangen,” zegt ze, “maar ik zie hem niet.” “Ik kom hier nooit,” zegt hij,
“ik weet helemaal niet waar je hier naartoe kan.”
Hij vertelt waar hij woont en waar hij meestal naartoe
gaat. Als ze wat later de trap naar het toilet op klimt glimlacht ze naar hem.
Hij staat in twijfel of hij haar achterna moet gaan maar hij hoeft nog niet.
“Wilt u iets drinken?” zegt hij tegen haar. “Ik kan het nu nog doen zolang uw
vriend er niet is.” “Ik ga zo,” zegt ze. “Weet u het heel zeker? “zegt hij.
“Ja, heel zeker,” zegt zij. Ze rekent af en vergeet hem goedendag te zeggen.
Hij kijkt nog wat naar een meisje aan de overkant van de bar dat soms terugkijkt,
maar hij krijgt opeens overal genoeg van en is om kwart over twaalf thuis.
Na een verpletterende nederlaag in een
referendum is de Franse president De Gaulle afgetreden. De opstand van mei ’68
had mede zijn aftreden tot doel. Na de door hem vorig jaar juni uitgeschreven
verkiezingen wist hij een tijdelijke “restauratie” te bewerkstelligen.
Op de kermis van de Nieuwmarkt loopt T de vrouw van de
Leidsepleinbar tegen het lijf. Ze komt lachend op hem toe. “Dat is toevallig,”
zegt hij. “Nee,” zegt ze, “ik hang hier al een paar uur rond. Je had gezegd dat
je hier in de buurt woonde en dat je wel eens naar de kermis ging.” Ze gaan in
het reuzenrad, zij is bang, ze moet huilen. Hij moet daar eerst een beetje om
lachen, hij schat haar toch een kleine twee jaar ouder dan hij. Dan slaat hij
een arm om haar heen. Op haar kamer kijkt hij naar haar terwijl ze met
opgetrokken benen tegenover hem in een lage stoel zit. Ze speelt met een glad
zwartgroen marmeren eitje. Hij vindt dat ze uitgesproken geil kan grinniken.
Hij hurkt voor haar neer en pakt haar handen vast samen met het eitje. Het moet
dat gegrinnik zijn waardoor hij durft te zeggen: “Zal ik dat eitje in je kutje
stoppen?” Ze hinnikt nu zowat van geilheid en trekt hem over zich heen. “Dan
krijgen we het er niet meer uit, “ zegt ze. “Stop maar gauw dat andere ding
erin, je maakt me helemaal nat.“ En daarna zegt ze nog een paar keer terwijl ze
wegzwijmelt: “Helemaal nat!” Later zegt ze: “Ik dacht eerst dat het er niet
meer van zou komen” en “je doet zo heerlijk alles” en “je bent de eerste die me
echt goed neukt.” “Hoe is het eigenlijk met je vriend die je toen zocht?”
vraagt hij. “O, dat is gewoon een vriend,” zegt zij, “die zie ik zo nu en dan.”
Ze vertelt dat de vriend journalist is en noemt zijn naam. T kent de naam en
concludeert dat het een nogal rechtse journalist is en in zichzelf zegt hij:
dus neuken kan hij ook al niet.
“Ik krijg opeens 25 piek!” zegt Jan, de
student die op de kamer van Annemieke is komen wonen. “Zomaar opeens. Van een
kerel op straat die ik helemaal niet kende. Hij vroeg of ik ook nog naar het
Maagdenhuis ging. Ik heb gezegd: ja, ik denk het wel, ben al een keer geweest,
kon er niet in, maar ik ga wel terug, met mijn buurjongen waarschijnlijk. ‘Dank
je,’ zei de man en gaf me een geeltje, ‘we spreken mekaar nog wel.’ Hoe? zei ik
nog. ‘Ik vind je wel,’ zei hij. Nou, mooi verdiend toch?” “Lul,” zegt T. “Ik heb toch niks verteld wat geheim
is!” zegt Jan. “ ’t Is toch zo, iedereen mag dat toch gewoon weten!” “Toch ben
je een lul,” zegt T.
T gaat weer vlees eten als hij in het dagboek van Che
Guevara leest hoe de guerillastrijders overleven door de vondst van worstjes in
blik.
Op de tweede dag van de bezetting van het Maagdenhuis, het
bestuurscentrum van de universiteit van Amsterdam, gaat hij met Jan, zijn
nieuwe buurjongen, naar het Spui. Ze lopen om het cordon marechaussee, om de
gebouwen heen en slagen er niet in binnen te komen. Hij ziet hoe een mevrouw
kroketten koopt bij Broodje van Kootje en hoe die in een doosje aan een touwtje
op de eerste verdieping boven de aula, een gebouw naast het Maagdenhuis, naar
binnen worden gehaald. De volgende dag raakt hij via de
universiteitsbibliotheek en veel kruipdoor-sluip-door en over een provisorische
loopbrug in het Maagdenhuis. Hij was net de universiteitsbibliotheek binnen
toen de politie een aanval deed op de glazen deuren. De agenten kwamen niet
verder dan het voorportaal en werden daar als in een aquarium bekeken door de
studenten binnen en buiten. Na een poosje trokken ze zich onder luid gejoel
terug. Ze waren niet gerechtigd een universiteitsgebouw binnen te dringen.
T is op het dak. Op straat wordt nu hevig gevochten. Een
jongen wil een zware typemachine die hij in de dakgoot heeft gezet naar beneden
op de politie gooien. Ze worden door de ordedienst uit de dakgoot geroepen.
T is verbaasd dat een beroemd iemand als de ex-provo Rob
Stolk hier gewoon staat te stencillen. Dan ziet hij in het raam bij de loopbrug
iemand staan die hij kent. De bekende trekt voedsel aan een touw naar binnen en
wordt daarbij door een waterkanon van de politie met een nogal slappe
waterstraal natgespoten. T ziet in gedachten hoe de rossige baardige man een
gebaar maakt alsof hij iemand optilt en dan bovenop de kap van een auto zet,
vervolgens ziet hij hem het bierschuim uit zijn snor vegen. T heeft Rooie
Willem van de Rode Jeugd teruggevonden met wie hij bijna 3 jaar geleden heeft
gedronken en die hem in hun actielokaal hebben laten slapen op het einde van de
dag van de bouwvakkersopstand, de dag waarop T meteen bij aankomst in Amsterdam
een klap op zijn hoofd kreeg van een agent, waardoor hij alles in een waas
beleefde en lange tijd vergat waar hij was geweest en wat hij had gezien en
meegemaakt.
(Uit de roman Mijn liefde is scharlakenrood van Meurs A.M., in nieuwstaat alleen nog verkrijgbaar via Boekwinkeltje Wonderland , zonder verzendkosten in Nederland en België. U koopt bij de auteur, op uw verzoek is gesigneerd en een opdracht mogelijk) (HELAAS BIJ MIJ OP DIT MOMENT UITVERKOCHT. Kijkt u bij anderen op Boekwinkeltjes.nl en probeer de uitgave van Booklight te pakken te krijgen vanwege de bladspiegel en lettergrootte. De mooiste uitgave is die van 228 pagina’s. Voor de inhoud maakt het niet veel verschil)
Mijn stukje in 2006 <De ‘nieuwe’ Securitate, beste meneer Aboutaleb>, die toen nog wethouder was in Amsterdam, begon zo:
‘Tijdens het regiem van Ceaucescu, waarmee het Westen, bijvoorbeeld de regeringen van Engeland en Nederland, zo wegliep – ze lieten hun koningin meneer en mevrouw Ceaucescu als een vorst ontvangen – werd er vaak bij de burgers op de deur gebonsd onder de roep: “Securitate!” . Kort nadat de Roemeense dictators waren terechtgesteld, vertelde in de Bali in Amsterdam een Roemeense schrijver een anekdote:
‘Na de democratische revolutie werd alles “Nieuw” genoemd, de “nieuwe” regering, de “nieuwe” vakbond, de “nieuwe” krant, ga zo maar door, hoewel veel mensen uit de oude tijd op hun oude plaats bleven zitten. Zo werd er ook na de revolutie weer op de deur gebonsd en toen men vroeg wie daar was, klonk het: “De nieuwe Securitate!” ‘
Ondertussen is het 15 jaar later en heeft Aboutaleb als burgemeester van Rotterdam zich met zijn politie vaak gewelddadig en illegaal misdragen tegenover demonstranten en is daar ook even vaak voor teruggefloten, zowel door de rechter als door de ombudsman. Maar het kwaad is dan al geschied en er staan helaas geen sancties op. Voorbeelden: het in 2016 gewelddadig insluiten, aanhouden en beboeten van demonstranten die met lege (verhuis)dozen naar het Maasgebouw wilden met de boodschap dat algemeen directeur Eric Gudde moest vertrekken.
Hetzelfde gebeurde met het gewelddadig optreden tegen o.a. #antizwartepietacties en #blacklivesmatter. En recent deden Aboutaleb en zijn politie het opnieuw tijdens de #woonopstanddemonstratie. Ze haalden met grof geweld een groep vredig demonstrerende anti-fascisten uit de demonstratie. Opnieuw heeft dit hevige verontwaardiging opgeroepen, op de eerste plaats van de overige demonstranten. En ongetwijfeld zal Aboutaleb hiervoor opnieuw op zijn vingers worden getikt. Maar zolang er geen sancties op een dergelijke aantasting van het #demonstratierecht staan, zal hij het even ongetwijfeld een volgende keer weer proberen. Hoe lang dulden we dit nog?
Mijn stukje uit 2006 heeft als aanleiding dat Aboutaleb als wethouder van Amsterdam mensen die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering onaangekondigd controleurs op hun dak stuurt. Mijn standpunt was: je belt in deze tijd niet meer zo maar onaangekondigd bij iemand aan. Ik schreef: ‘… of een paar keer per jaar is het misschien de postbode die een pakje wil afgeven.’ En kwam tot de conclusie dat eigenlijk alleen de glazenwasser nog een keer per maand aanbelde. Aboutaleb mocht van mij dan, als hij zo nodig moest, aanbellen als de ‘nieuwe’ glazenwasser. Maar die toestand is ingrijpend veranderd. Tegenwoordig is het de Pakjesman die tenminste 3 keer per week aanbelt, en als het niet voor jou is, dan wel voor iemand in de buurt. Met alle gevolgen van distributiecentra in de natuur en eindeloos rondrijdende busjes in de bebouwde kom. Daar moeten we natuurlijk, vanwege gezondheid, milieu, klimaatverandering zo snel mogelijk weer vanaf. Dus Aboutaleb aan de deur, als hij zo nodig moet, als de ‘Nieuwe’ Pakjesman heeft geen toekomst. Dan toch maar, als hij zo nodig moet, als het ‘nieuwe’ lawandorder-mannetje? Er is eigenlijk niks nieuws meer aan Aboutaleb wat dit betreft, maar vooruit, het schept in ieder geval duidelijkheid. Maar sorry, een fooitje zit er niet meer in. Ik denk dat ik zelfs voorlopig niet meer opendoe. Jammer misschien voor de echte pakjesman. Maar, al zijn de redenen dan heel verschillend, net als Aboutaleb moet hij eigenlijk gewoon op zoek naar een andere job.
De ‘nieuwe’ Securitate
Beste meneer Aboutaleb,
‘Tijdens het regiem van Ceaucescu, waarmee het Westen, bijvoorbeeld de regeringen van Engeland en Nederland, zo wegliep – ze lieten hun koningin meneer en mevrouw Ceaucescu als een vorst ontvangen – werd er vaak bij de burgers op de deur gebonsd onder de roep: “Securitate!” .
Kort nadat de Roemeense dictators waren terechtgesteld, vertelde in de Bali in Amsterdam een Roemeense schrijver een anekdote:
Na de democratische revolutie werd alles “Nieuw” genoemd, de “nieuwe” regering, de “nieuwe” vakbond, de “nieuwe” krant, ga zo maar door, hoewel veel mensen uit de oude tijd op hun oude plaats bleven zitten. Zo werd er ook na de revolutie weer op de deur gebonsd en toen men vroeg wie daar was, klonk het: “De nieuwe Securitate!”
Bij een vakbondsbijeenkomst op 25 februari van dit jaar voorafgaande aan de Herdenking van de Februaristaking 1941 moesten we door een controlepoortje, net als op Schiphol.
‘Vanwege die Aboutaleb, weetjewel,’ zei iemand.
Ik verwachtte niet zoveel van Aboutaleb. Eigenlijk denk ik al een groot deel van mijn leven dat alle bestuurders opportunisten zijn. Maar Aboutaleb hield een uitstekende redevoering, de beste van allemaal. Zonder papiertje, zoals hij zelf zei. Laat dat papiertje voortaan maar altijd weg, dacht ik. Een paar weken later koos hij partij voor vluchtelingen, maar toen men hem vroeg of hij dus tegen het regeringsbeleid in ging, antwoordde hij dat hij niet tegen minister Verdonk in wilde gaan. Allemaal opportunisten, dacht ik opnieuw.
Aboutaleb motiveert het huisbezoek van de Sociale Dienst met te zeggen dat er zo heel wat fraude wordt blootgelegd. En als glijmiddel (viezerik!) geeft hij aan dat er zo sociale misstanden aan het licht komen, schrijnende armoede en verwaarlozing bijvoorbeeld, en dat mensen op hun rechten, zoals op bijzondere bijstand, kunnen worden gewezen. Jaja. Voor deze dingen kan er gewoon een maatschappelijk werker langs gaan. Die gewoon telefonisch of schriftelijk een afspraak maakt.
Bij ons thuis kwam vroeger ook een maatschappelijk werkster. Die kwam tot de niet zo moeilijke conclusie dat een gezin met acht kinderen niet kon rondkomen van het loon van een ongeschoold bouwvakker. Maar in plaats van wat extra geld gaf ze mijn moeder een huishoudboekje. En toen dat (natuurlijk) niet hielp, zorgde ze dat we betaald thuiswerk voor Philips konden doen: het in elkaar zetten en ponsen van een onderdeeltje. Dat hielp wel een beetje, vooral omdat hiermee onze, op grote schaal voorradige, kinderarbeid werd ingezet. Maar het zette pas echt zoden aan de dijk toen mijn vader een malletje ontwierp waarin de onderdeeltjes los van het ponsapparaat gemonteerd konden worden, en er dus een voorraad van te ponsen onderdeeltjes kon klaargezet worden. Met zo’n ideale en bijkans (zeg je dan in plaats van ‘bijna’) geniale oplossing voor een armlastig gezin zie ik Aboutaleb nog niet aankomen. En daar zit ook niemand op te wachten. Evenmin als op het bezoek van Aboutaleb en de zijnen. Mensen willen redelijk kunnen rondkomen en fatsoenlijk worden behandeld.
Als je niet meewerkt, de mensen van Aboutaleb niet binnen laat, kan je uitkering worden ingehouden of gekort. Machtspolitiek dus.
Maar de actie van Aboutaleb is illegaal. Machtsmisbruik dus.
Deze illegale actie van de Amsterdamse overheid staat niet op zichzelf.
Burgemeester Cohen meende een van ‘terrorisme’ verdachte vrouw hinderlijk te kunnen laten volgen: aanbellen, opbellen, een politiebusje in de buurt van haar woning, dat soort illegale flauwekul. Het beginsel ‘je bent onschuldig tot je schuld is bewezen’ gold opeens niet meer. De burgemeester meende dat hij zich andere dan de normale wettelijke strafmaatregelen mocht toe-eigenen, andere maatregelen mocht treffen dan die van ‘openbare orde of veiligheid’, die m.i. niet op een bepaalde persoon mogen zijn gericht maar alleen op een ‘situatie’, bijvoorbeeld de toestand in een bepaalde buurt. Wanneer je iemand van een strafbaar feit verdenkt, kan er toestemming verleend worden iemand te laten schaduwen. Maar een overheid die een burger gaat ‘hinderen’, ‘pesten’? Je moet als overheidsdienaar wel erg overtuigd zijn van jezelf, niet alleen van je gelijk, ook van je eigen ‘goedheid’ en ‘wijsheid.’
En het allerergste, de verdediging: ‘Als het niet mag, zal de rechter ons wel terugfluiten.’
Stel je voor dat wij ons als burgers zo zouden gaan gedragen. Niet meer volgens de wet of de regels die we allemaal kennen of volgens ons geweten, maar gewoon ons gedragen zoals het ons uitkomt, want ‘als het niet goed is, zal de rechter ons wel terugfluiten’. Nou, de rechter zal vaak helemaal niet fluiten, doodeenvoudig omdat hij het niet weet.
Er is in de maatschappij in grote mate overeenstemming hoe wij ons dienen te gedragen. Voor de duidelijkheid zijn er, in geval van twijfel, wetten en regels opgesteld en is er een rechter die deze kan interpreteren. Het is dus niet andersom. Dat zou ook gevaarlijk zijn. Zulke handelingen van Aboutaleb en van Cohen bedreigen die grote mate van overeenstemming hoe wij ons in de maatschappij dienen te gedragen. Daarvoor in de plaats dreigt te komen: ik ga mijn gang zolang ik niet word teruggefloten.
Bovendien ziet niet alleen het individu hoe de overheid zich (mis)(ge)draagt (tot zij wordt teruggefloten) en zal daarom minder gemotiveerd zijn om zich wel goed te gedragen, het individu dat direct getroffen wordt door dit (illegale) gedrag van de overheid zal ook geneigd zijn zich direct tegen deze overheid te richten, en wel met alle middelen. De rem die hier normaal op bestaat, wordt door het eigen gedrag van de overheid weggenomen.
Beste meneer Aboutaleb, wij zijn niet meer gewend dat er op de deur wordt gebonsd, we zijn zelfs niet meer gewend dat er aan de deur wordt gebeld. Wanneer er overdag wordt aangebeld zijn het kinderen, of een paar keer per jaar is het misschien de postbode die een pakje wil afgeven. Het kan ook nog een monteur zijn, voor wie je een halve dag moet thuis blijven en voor wie je een briefje op de deurpost doet dat hij hard moet bellen, eventueel ook bij de buren, want je wilt niet voor niks zijn thuisgebleven. Maar deze heeft zijn bezoek dus aangekondigd. Wanneer er nadrukkelijk en herhaaldelijk wordt aangebeld, is het de buurvrouw die haar sleutels is vergeten. Als er ’s avonds wordt aangebeld, kijk je naar de ramen aan de voorkant en trek je de deur open en dan wordt er geroepen: ‘De glazenwasser!’ In de huidige tijd van telefoon, wordt een bezoek telefonisch aangekondigd, je belt niet zomaar bij iemand aan.
Als er wordt aangebeld, meneer Aboutaleb, doen de meeste mensen dus niet open, tenzij men de glazenwasser verwacht.
Dus, beste meneer Aboutaleb, u mag van mij best aan de deur bellen, we zullen even nadenken, naar de ramen kijken en ‘o ja’ tegen elkaar zeggen, we zullen open doen en u mag dan wat ons betreft naar boven roepen: ‘De nieuwe glazenwasser!’
Wij zullen u hartelijk ontvangen, wel in het trappenhuis ja, en, als u uw werk goed heeft gedaan, zit een fooitje er ook wel aan.